ECLI:NL:RBAMS:2020:1199

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
13/994015-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk

Op 26 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan het voorhanden hebben van 215 kg illegaal vuurwerk. De verdachte had toestemming gegeven aan een medeverdachte om het vuurwerk in haar schuur op te slaan. De zaak kwam aan het licht na een melding bij de politie over illegaal vuurwerk dat op Facebook werd aangeboden. Na een pseudokoop door de politie werd de medeverdachte aangehouden en werd er vuurwerk in beslag genomen. In de schuur van de verdachte werd later ook een aanzienlijke hoeveelheid illegaal vuurwerk aangetroffen.

Tijdens de rechtszitting op 12 februari 2020 werd de verdachte bijgestaan door haar raadsman, en de officier van justitie, mr. N. Huisman, vorderde een veroordeling. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen en dat er geen opzet was van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, maar dat de verdachte wel medeplichtig was aan het voorhanden hebben van het vuurwerk. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar oordeelde dat zij medeplichtig was aan het voorhanden hebben van het vuurwerk, wat leidde tot een taakstraf van 100 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-994015-19
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-994015-19
Datum uitspraak: 26 februari 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1993,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2020. Verdachte was bij de behandeling van haar strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Huisman, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J.C. Reisinger, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het samen met een ander (als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis) opslaan/voorhanden hebben van 215 kg professioneel vuurwerk voor particulier gebruik in Muiden
dan wel het medeplichtig zijn daaraan;
2. het samen met een ander, in Muiden, voorhanden hebben van 215 kg vuurwerk op een plaats die niet geschikt is voor het opslaan van dat vuurwerk, dan wel het medeplichtig zijn daaraan.
2.2.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Aanleiding van het onderzoek
Op 21 december 2019 komt een melding bij de politie binnen dat iemand illegaal vuurwerk aanbiedt op Facebook. In de printscreen van de advertentie stond onder meer dat er nitraten te koop werden aangeboden. Hierbij stonden de prijzen vermeld en hoe je het vuurwerk kon bestellen via Snapchat en Telegram. Er is vervolgens een pseudokoop opgestart door de politie. Hierbij is opdracht gegeven tot de aankoop van een hoeveelheid vuurwerk via Telegram, via de aanbieder [aanbieder] . Deze aanbieder is gekoppeld aan het telefoonnummer * [telefoonnummer] , dat na onderzoek op naam blijkt te staan van [medeverdachte] (hierna: medeverdachte).
Op 27 december 2018 is een verbalisant een chat gestart met [aanbieder] met de vraag of hij nog beschikt over het aangeboden vuurwerk. Deze verbalisant heeft drie kartonnen besteld. Ze spreken af voor dezelfde datum om 19.00 uur bij het WTC Almere. [aanbieder] stuurde een bericht: “App maar * [telefoonnummer] ”.
Om ongeveer 19.00 uur parkeerden verbalisanten tegenover een zwarte Opel Corsa, waarin twee personen zaten. Deze personen tilden drie dozen uit de kofferbak van de Opel en zetten die op de achterbank van het voertuig waarmee verbalisanten zijn gekomen. Vervolgens arriveerde de ondersteuningsgroep, waarna de twee personen wegrenden. Na een achtervolging wordt medeverdachte aangehouden.
De drie dozen vuurwerk zijn in beslag genomen. In de woning van medeverdachte is 45,6 kg (illegaal) vuurwerk in beslag genomen.
Vervolgens is er een onderzoek ingesteld naar het Facebookaccount van medeverdachte. Hier worden Facebookberichten aangetroffen tussen medeverdachte en ‘ [verdachte] ’. Uit onderzoek blijkt dat ‘ [verdachte] ’ verdachte is, wonend op het adres [adres] . In de berichten wordt gesproken over het bewaren van vuurwerk bij verdachte. In de schuur van verdachte wordt 215 kg illegaal vuurwerk in beslag genomen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken bewezen kan worden dat verdachte medeplichtig is aan het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk (feit 1 meer subsidiair). Ook vindt hij dat bewezen kan worden dat verdachte medeplichtig is aan het opslaan van vuurwerk in een inrichting (een schuur nabij de woning) die niet geschikt is voor het opslaan van vuurwerk (feit 2 subsidiair).
3.3
Het standpunt van de verdediging
3.3.1
Bewijsverweren
De verdediging heeft zich primair aangesloten bij een aantal verweren die in de zaak tegen de medeverdachte naar voren zijn gebracht.
Strijd met het nemo teneturbeginsel
In de zaak tegen medeverdachte is naar voren gebracht dat de tussen verdachte en medeverdachte gevoerde Facebookconversatie onrechtmatig is verkregen en dat dit niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Van medeverdachte zijn de wachtwoorden van zijn laptop en telefoon gevorderd op grond van artikel 24a van de Wet op de economische delicten (WED). Verbalisanten hebben hem gezegd dat het niet voldoen aan de vordering een misdrijf is. Vervolgens zijn de wachtwoorden van zijn sociale media accounts gevraagd, waarna medeverdachte toegang heeft gegeven tot zijn laptop, smartphone en sociale media accounts. De raadsman van medeverdachte is van mening dat de vordering op grond van artikel 24a WED in strijd is met het in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) beschermde nemo teneturbeginsel omdat:
  • het gaat om wilsafhankelijk materiaal (een wachtwoord dat door verdachte is bedacht is wilsafhankelijk);
  • het materiaal dat door de vordering is verkregen een centrale plaats in de onderbouwing van de verdenking inneemt;
  • op het niet voldoen aan de vordering een strafbedreiging van meer dan zes maanden staat;
  • het gaat om privacygevoelig materiaal.
De vordering voor het verstrekken van wachtwoorden voor laptop, smartphone en sociale media accounts is daarom onrechtmatig gegeven, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim is, aldus de raadsman van de medeverdachte. Hierdoor is medeverdachte in zijn belangen geschaad. Hij heeft immers moeten meewerken aan zijn eigen veroordeling. Hierop heeft uitsluiting te volgen van de informatie die is verkregen naar aanleiding van de onrechtmatige vordering, te weten:
  • het proces-verbaal met bijlagen van het onderzoek naar de laptop,
  • het proces-verbaal met bijlagen van het onderzoek naar de sociale media accounts,
  • het proces-verbaal binnentreden bij verdachte,
  • het verhoor van verdachte waarbij zij wordt geconfronteerd met de in strijd met het nemo teneturbeginsel verkregen informatie en
  • alle overige informatie die is verkregen als gevolg van de verkregen wachtwoorden.
Als de rechtbank van oordeel is dat in de zaak tegen medeverdachte bewijsuitsluiting moet volgen, heeft deze uitsluiting ook te gelden in de zaak tegen verdachte. Zonder dit vormverzuim zou verdachte immers nooit in beeld gekomen zijn. Er is dus sprake van belastend bewijs tegen verdachte dat voortkomt uit onrechtmatig verkregen bewijs. De consequenties die in de zaak tegen medeverdachte worden getrokken, hebben ook te gelden voor verdachte.
Ongeoorloofde netwerkzoeking
Volgens het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2018:3529) is een netwerkzoeking op een andere locatie en een ander moment dan die waarop de doorzoeking heeft plaatsgevonden, niet in de huidige wet voorzien. Vastgesteld moet worden dat er sprake is geweest van een ongeoorloofde netwerkzoeking door in te loggen in de sociale media accounts van medeverdachte vanaf een politiecomputer via het internet recherche netwerk, waarbij de gegevens waren opgeslagen op computers/providers elders. Niet gebleken is dat de toestemming van medeverdachte voor onderzoek aan zijn sociale media accounts zover reikte dat dit tevens inhield onderzoek aan de gegevens die niet op zijn telefoon waren opgeslagen. In zoverre is sprake van een onherstelbaar vormverzuim waarvan medeverdachte nadeel heeft ondervonden. Dit heeft te resulteren in uitsluiting van bewijs dat is verkregen door het inzien van de sociale media accounts van medeverdachte.
Ook hier geldt dat bewijsuitsluiting in de zaak tegen medeverdachte ook heeft te gelden in de zaak tegen verdachte.
Niet kunnen vaststellen dat van het vuurwerk dat door het Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk (COV)is onderzocht niet kan worden vastgesteld dat dit in Muiden is aangetroffen.
De raadsman voert aan dat het vuurwerk dat is onderzocht door het COV niet kan worden gelinkt aan het vuurwerk dat bij verdachte in beslag is genomen. In het vuurwerkrapport van 15 februari 2019 (doorgenummerde pagina 170 e.v.) wordt verwezen naar het BHV-nummer, dat gelijk is aan het algemene PV-nummer 2018368347 dat ziet op het gehele opsporingsonderzoek. Op de onderzochte partij staat een label met een streepjescode, het algemene PV-nummer en volgnummer A. De streepjescode en het volgnummer zijn niet te herleiden naar de in Muiden in beslag genomen partij vuurwerk. De streepjescode en het algemene PV-nummer met volgnummer A staan niet op de kennisgeving van inbeslagneming (KVI) van de partij die in Muiden in beslag is genomen. Ook staat in de KVI geen referentienummer dat gekoppeld is aan het beslag. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat het ten laste gelegde vuurwerk en het vuurwerk waarover in het rapport op pagina 170 gesproken wordt, is aangetroffen in Muiden. Nu niet kan worden vastgesteld waar het ten laste gelegde vuurwerk is aangetroffen en evenmin of het aangetroffen vuurwerk hetzelfde vuurwerk is dat is onderzocht, moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Ten aanzien van de feiten
Medeplegen of medeplichtigheid
De tenlastelegging ten aanzien van feit 1 ziet op vier mogelijkheden. Als het eerste bewijsbaar is, wordt niet toegekomen aan het subsidiaire of meer dan wel meest subsidiaire onderdeel.
De varianten die zien op het medeplegen van het opslaan en voorhanden hebben van het vuurwerk kunnen niet worden bewezen, omdat verdachte niet als heer en meester over het vuurwerk kon beschikken. Het vuurwerk lag in een schuur die van de woning af stond en waar zij naar eigen zeggen al maanden niet in is geweest. Dit geldt ook voor het onder 2 ten laste gelegde feit. De raadsman concludeert dat als de gedragingen zoals tenlastegelegd onder 1 en 2 eventueel bewezen kunnen worden, dit slechts zou zien op de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid.
Opzet ontbreekt
Opzet impliceert enige mate van wetenschap. Verdachte heeft steeds verklaard dat zij niet wist dat het om dozen met illegaal vuurwerk ging. Ook heeft zij niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het daarom ging. Er is dan ook geen sprake van opzettelijk overtreden van artikel 1a WED.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Geen medeplegen, gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Hiervoor bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Niet gebleken is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair en subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.4.2
Beoordeling van de bewijsverweren
Strijd met het nemo teneturbeginsel
De vraag die voorligt is of aan medeverdachte een geslaagd beroep op het nemo teneturbeginsel toekomt en of eventuele bewijsuitsluiting ook geldt voor verdachte.
In de zaak tegen medeverdachte heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat van hem op 28 december 2018 op grond van artikel 24a WED gevorderd is de inloggegevens van zijn laptop en mobiele telefoons af te geven. De volgende dag is, nadat hij erop is gewezen dat hij op vragen geen antwoord hoeft te geven, gevraagd om de inloggegevens van zijn mobiele telefoon en zijn Facebook account. Medeverdachte heeft toen omwille van privacy geweigerd de inloggegevens van zijn telefoon te geven maar heeft wel de inloggegevens van zijn Facebook account gegeven. Ook heeft hij desgevraagd uitdrukkelijk toestemming gegeven voor onderzoek naar zijn sociale media accounts. Omdat
het onderzoek met toestemming van verdachte is verricht aan de hand van de door hem vrijwillig verstrekte inloggegevens, is van strijd met het nemo teneturbeginsel geen sprake. en evenmin van bewijsuitsluiting.
Nu in de zaak van de medeverdachte niet geconcludeerd is tot bewijsuitsluiting komt de rechtbank niet toe aan de vraag of bewijsuitsluiting in de zaak tegen medeverdachte ook heeft te gelden in de zaak tegen verdachte.
Ongeoorloofde netwerkzoeking?
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een ongeoorloofde netwerkzoeking. Medeverdachte heeft zijn inloggegevens van zijn Facebook account aan verbalisant [verbalisant 1] gegeven terwijl verdachte wist dat hij dit ook kon weigeren. Door verbalisant [verbalisant 1] is onderzoek gedaan naar de sociale media accounts van medeverdachte. Hiervoor heeft medeverdachte eveneens desgevraagd expliciet toestemming gegeven. Omdat door medeverdachte toestemming is gegeven voor onderzoek naar zijn sociale media accounts is er geen sprake van een ongeoorloofde netwerkzoeking. De resultaten van het onderzoek in de sociale media van medeverdachte zijn dan ook niet onrechtmatig verkregen en kunnen bijdragen aan het bewijs.
Nu er van bewijsuitsluiting in de zaak tegen de medeverdachte geen sprake is behoeft het verweer van de raadsman geen verdere bespreking.
Is het onderzochte vuurwerk het in Muiden in beslag genomen vuurwerk?
Op 30 december 2018 zijn bij verdachte zestien dozen met vuurwerk in beslag genomen (KVI pagina 271). Deze dozen zijn op 30 december 2018 vervoerd naar Ulicoten. Op de vrachtbrief is het nummer 2018368347 A genoteerd (pagina 153). Op 14 februari 2019 is door het COV een partij inbeslaggenomen vuurwerk onderzocht, voorzien van een KVI met nummer PL0900-2018368347. Het gewicht betrof 215 kilogram. In het proces-verbaal van onderzoek is opgenomen dat het onderzoek is opgemaakt op verzoek van Eenheid of Dienst “Muiden” (pagina 170).
Op grond hiervan gaat de rechtbank er vanuit dat het onderzochte vuurwerk het vuurwerk is dat in Muiden in beslag is genomen.
Opzet
De medeverdachte heeft aan verdachte gevraagd om vuurwerk in haar schuur te mogen opslaan. De raadsman heeft aangevoerd dat zij geen opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke zin – om haar schuur ter beschikking te stellen voor het opslaan van illegaal vuurwerk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte – door niet bij medeverdachte na te gaan wat voor soort vuurwerk het betreft – op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het ter beschikking stellen van haar schuur voor het opslaan van illegaal vuurwerk.
3.4.2
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan het opgeslagen hebben en voorhanden hebben van 215 kg vuurwerk door medeverdachte (feit 1 meer subsidiair). Verdachte moet daarvoor ontslagen worden van alle rechtsvervolging. Voor de motivering hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 5, de strafbaarheid van de feiten. Dit leidt daarmee niet tot een veroordeling voor dit feit.
De vraag is dan of de rechtbank aan het meest subsidiair ten laste gelegde toekomt nu het meer subsidiair ten laste gelegde op zich wel bewezen wordt. De rechtbank beantwoordt die vraag, anders dan de raadsman, bevestigend.
Het woord “subsidiair” wordt geacht hetzelfde te betekenen als “althans indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen” en beperkt zich dus niet tot het geval dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat zij op grond van voorgaande toekomt aan een beoordeling van het meest subsidiair ten laste gelegde, ook nu verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en ontslag van alle rechtsvervolging volgt voor het meer subsidiair ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat
Feit 1 meer subsidiair:
de heer [medeverdachte] , in de periode van 18 september 2018 tot en met 30 december 2018, te Muiden, opzettelijk,
- een hoeveelheid van 215 kilogram (16 dozen), knalvuurwerk (Flash Banger Jorge FP3),
heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad,
tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf zij, verdachte, in de periode van 18 september 2018 tot en met 30 december 2018 in Muiden, door toen aldaar een schuur gelegen aan de [adres] ter beschikking te stellen voor de opslag van vuurwerk van die [medeverdachte] , opzettelijk behulpzaam is geweest en middelen heeft verschaft;
meest subsidiair, nu het meer subsidiair niet tot een veroordeling heeft geleid:
de heer [medeverdachte] , in de periode van 18 september 2018 tot en met 30 december 2018, te Muiden opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis,
- een hoeveelheid van 215 kilogram (16 dozen) knalvuurwerk (Flash Banger Jorge FP3), heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad,
tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf zij, verdachte, in de periode van 18 september 2018 tot en met 30 december 2018, in Muiden, door toen aldaar een schuur gelegen aan de [adres] ter beschikking te stellen voor de opslag van vuurwerk van die [medeverdachte] , opzettelijk behulpzaam is geweest en middelen heeft verschaft;
2.
Subsidiair:
de heer [medeverdachte] , in de periode van 18 september 2018 tot en met 30 december 2018 te Muiden, opzettelijk,
215 kilogram vuurwerk, voorhanden heeft gehad in een schuur gelegen aan de [adres] , in elk geval buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4 en/of artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 Vuurwerkbesluit, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit,
zulks terwijl zij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest bij dit misdrijf door aan [medeverdachte] in de periode van 18 september 2018 tot en met 30 december 2018 een schuur gelegen aan de [adres] ter beschikking te stellen voor de opslag van vuurwerk.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

5.1
Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
5.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het meer subsidiair ten laste gelegde ziet op artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit (Vwb). Dit lid richt zich tot de fabrikant, importeur en distributeur van professioneel vuurwerk. Lid 3 van dit artikel ziet op particulieren. Dit maakt dat lid 3 van artikel 1.2.2 Vwb een systematische specialis is, zodat dit ten laste gelegd had moeten worden. Nu het meer subsidiaire bewezen kan worden verklaard, maar hierin niet het bestanddeel “als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis” is opgenomen, dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat artikel 1.2.2 lid 3 Vwb geen systematische specialis is van artikel 1.2.2 lid 1 Vwb. De grondslag voor de wijziging van het vuurwerkbesluit is gelegen in het in lijn brengen van het vuurwerkbesluit met de Europese regelgeving. Het is bedoeld om de lijn van productie via tussenhandel naar eindgebruiker in zicht te brengen en niet om daarbij de particulier van de reikwijdte van artikel 1.2.2 lid 1 uit te sluiten.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 1.2.2 lid 1 Vwb houdt in dat het verboden is professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.
Het derde lid geeft aan dat het verboden is als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.
In de nota van toelichting op de wijziging van het Vuurwerkbesluit in 2009 [1] is ten aanzien van artikel 1.2.2 het volgende opgenomen.
Het verbodsartikel voorziet erin handhavend te kunnen optreden tegen degenen die professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. Aangezien aan het gebruik van deze artikelen meer gevaren kleven dan aan het gebruik van consumentenvuurwerk behoren dergelijke artikelen om veiligheidsredenen niet in handen van particulieren te komen. Om hieraan daadwerkelijk de hand te kunnen houden is in artikel 1.2.2., eerste lid, het verbod om professioneel vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik te bestemmen voor particulier gebruik, gericht tot de hele vuurwerkketen, zijnde de fabrikant, de importeur en distributeur.
en
De [eerste] drie leden van het artikel volgen in grote lijnen de gehele keten. Het eerste lid richt zich op de fabrikant, importeur en distributeur. Het heeft op de detailhandelaar betrekking ten aanzien van het voorhanden hebben. Het tweede lid richt zich op de transactie tussen de detailhandelaar en de particulier. Het derde lid betreft de particulier zelf.
In zijn arrest van 22 oktober 2019 [2] heeft het hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat het derde lid van artikel 1.2.2 Vwb, waar het gaat om het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, als systematische specialis ten opzichte van het eerste lid te beschouwen. Verdachte is een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, hij heeft het vuurwerk als particulier (…) opgeslagen en voorhanden gehad. Dat brengt gelet op artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht mee dat alleen het derde lid van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit als strafbepaling in aanmerking komt. Het bewezenverklaarde kan echter niet worden gekwalificeerd als een overtreding van het derde lid van artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit, nu het voor die overtreding vereiste bestanddeel 'als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis' niet in de tenlastelegging is opgenomen. Een en ander leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging, aldus het hof Arnhem-Leeuwarden.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de medeverdachte ‘een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ is. Ook stelt de rechtbank vast dat de medeverdachte vuurwerk als particulier voorhanden heeft gehad en heeft opgeslagen in de schuur van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het derde lid van artikel 1.2.2 Vwb van toepassing is, ook nu verdachte geen medepleger maar medeplichtige is. Het in het meer subsidiair ten laste gelegde eerste lid kan echter niet worden gekwalificeerd als overtreding van het derde lid omdat het bestanddeel ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ niet in dit deel van te tenlastelegging is opgenomen. Verdachte zal daarom van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2 subsidiair
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, omdat ook hier het bestanddeel ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ ontbreekt, moet ook ten aanzien van dit feit ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
5.2.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaring van feit 2 subsidiair is gebaseerd op artikel 1.2.4 Vwb. In dit artikel komt het bestanddeel ‘als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis’ niet voor, zodat het verweer van de raadsman geen bespreking behoeft.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 meer subsidiair en onder 2 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat bij het opleggen van een straf rekening moet worden gehouden met de naïviteit van verdachte, dat zij geen (financieel) voordeel heeft gehad bij het ter beschikking stellen van haar schuur en dat het een relatief oud feit is. Daarbij was zij onwetend over het feit dat er zo’n grote hoeveelheid vuurwerk in de schuur lag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte medeplichtig is geweest aan het opslaan en voorhanden hebben van 215 kilogram professioneel vuurwerk waarvan het particulier gebruik verboden is. Het vuurwerk was bovendien opgeslagen in de schuur van verdachte. Voor deze opslag zijn niet de benodigde veiligheidsmaatregelen genomen of vergunningen verleend. Het is algemeen bekend dat vuurwerk gevaar kan opleveren. Het opslaan van vuurwerk buiten speciaal daarvoor bestemde inrichtingen brengt aanzienlijke risico’s mee, vooral als het gaat om grote hoeveelheden vuurwerk. Dat geldt zeker voor illegaal vuurwerk, dat vaak een zwaardere en/of explosievere lading bevat dan het vuurwerk dat in Nederland aan consumenten verkocht mag worden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij haar schuur beschikbaar heeft gesteld voor het opslaan van vuurwerk, zonder zich rekenschap te geven van het gevaarzettende karakter daarvan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat een straf, zoals door de officier van justitie is geëist, recht doet aan de ernst van de feiten en zal verdachte daarom een taakstraf opleggen van 100 uur.
7.4.
Beslag
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- Vuurwerk, 212,8 kg
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot dit vuurwerk het bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1.2.2 en 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelede niet bewezen en spreek verdachte daarvan vrij,
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 (bewezenverklaring) is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meest subsidiair en feit 2 subsidiair
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Verklaart het in rubriek 4 onder 1 meer subsidiair bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het in rubriek 4 onder 1 meest subsidiair en onder 2 subsidiair bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf. Verdachte moet
100 urenonbetaalde arbeid verrichten. In het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, krijgt zij in plaats van de taakstraf
50 dagen hechtenis.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 212,8 kg vuurwerk
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2020.
De oudste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Staatsblad 2009, 605