In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar van de gemeente Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiseres was in 2015 betrokken bij een reorganisatie binnen de gemeente, waarbij zij in 2018 werd geplaatst in een nieuwe functie. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze plaatsing en stelde dat zij in een andere functie had moeten worden geplaatst. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de peildatum van 1 januari 2017 had gehanteerd voor de beoordeling van de werkzaamheden van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden die eiseres na deze datum had verricht, niet konden worden meegenomen in de beoordeling van haar functie. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de werkzaamheden van eiseres in de periode van 1 november 2016 tot 1 mei 2017 tijdelijk van aard waren en dus niet relevant voor de functie-indeling. De rechtbank vond dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat haar werkzaamheden meer overeenkwamen met de functie waarvoor zij zich had aangemeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om haar in de functie van [functie 3] te plaatsen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing voor de functie van [functie 2] ook terecht was, omdat eiseres niet voldeed aan de vereiste ervaring voor deze functie. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van functieprofielen en de noodzaak voor ambtenaren om hun werkzaamheden goed te documenteren in het kader van reorganisaties.