ECLI:NL:RBAMS:2020:1117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
13/752048-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Letland met verzetgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 februari 2020 uitspraak gedaan over een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia op 29 juli 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Letland in 1998 en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijk brand stichten en diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure is op 16 januari 2020 geschorst om een tolk te laten verschijnen. Op 30 januari 2020 is het onderzoek hervat, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, en een tolk in de Russische taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet ontvankelijk zou zijn, omdat het EAB was uitgevaardigd door een Letse officier van justitie. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de Letse autoriteiten voldoen aan de vereisten om als uitvaardigende rechterlijke autoriteit te worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon recht heeft op een verzetprocedure na de overlevering, en dat de overlevering kan plaatsvinden zonder dat er sprake is van schending van de rechtsbescherming.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Letland toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. A.K. Glerum, en de rechters mrs. M.C.M. Hamer en M.J. Alink, in aanwezigheid van de griffier, mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752048-19
RK nummer: 19/6648
Datum uitspraak: 13 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 november 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juli 2019 door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De behandeling van de vordering is geschorst op de zitting van 16 januari 2020 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nogmaals een tolk voor de opgeëiste persoon op te roepen nu deze verhinderd was om te verschijnen.
Op 30 januari 2020 is het onderzoek ter zitting hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Riga District Courtvan
15 september 2016 en een arrest van de
Riga Regional Court Criminal Matters Court Panelvan 28 februari 2019, in kracht van gewijsde gegaan op 26 maart 2019 (referentienummer 13501000218 - losgemaakt van de strafrechtelijke procedure nummer 11355038315).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De tijd dat de opgeëiste persoon in Letland reeds in voorarrest heeft doorgebracht wordt van de opgelegde gevangenisstraf afgetrokken.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis en een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het arrest heeft geleid, en dat dit arrest - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende arrest na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke arrest en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende vermeld:
The person was not personally served with the judgment, but
-
the person will be personally served with this decision without delay after the surrender, and
-
when served with the decisison, the person will expressly be informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed, and
-
the person will be informed of the time frame within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be 30 days.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Bevoegde uitvaardigende autoriteit.

Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vordering nu het EAB is uitgevaardigd door een Letse officier van justitie. De raadsman verwijst in dat verband naar de uitspraak van de rechtbank van 15 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6003) .
Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden om bij de autoriteit van Letland te informeren of de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB door een rechter wordt getoetst.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechtbank in een eerdere uitspraak heeft vastgesteld dat de officier van justitie in Letland deelneemt aan de rechtsbedeling en onafhankelijk is. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) heeft bij uitspraak van 12 december 2019 in de Belgische zaak C-627/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:1079) geoordeeld dat de beroepsmogelijkheid tegen het uitvaardigen van het EAB niet is vereist, omdat het ontbreken van deze beroepsmogelijkheid niet de vraag raakt of de officier van justitie bevoegd is om het EAB uit te vaardigen. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat een officier van justitie een EAB ten behoeve van executie mag uitvaardigen, omdat daaraan een gerechtelijk vonnis ten grondslag ligt waarbij de rechter zich heeft uitgesproken over de schuldvraag. Het betreft hier een EAB ten behoeve van executie waarbij een verzetgarantie is afgegeven. Dit voldoet aan de eisen van het Kaderbesluit 2002/584 (hierna: Kaderbesluit). Het verweer van de raadsman dient te worden verworpen en er is geen aanleiding om tot aanhouding van de behandeling van de zaak over te gaan.
Oordeel van de rechtbank
In deze zaak lijkt de raadsman ervan uit te gaan dat de hoedanigheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6, lid 1, van het Kaderbesluit mede afhangt van het bestaan van een rechterlijke toetsing van de beslissing tot uitvaardiging van het EAB.
Uit de verschillende arresten van het Hof van 12 december 2019 over dit onderwerp blijkt echter dat het bestaan van een rechterlijke toetsing van de door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie genomen beslissing om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen, géén voorwaarde vormt om die autoriteit als uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6, lid 1, van het Kaderbesluit te kunnen aanmerken.
In de eerder vermelde uitspraak van 15 augustus 2019 heeft de rechtbank vastgesteld dat de officier van justitie in Letland deelneemt aan de rechtsbedeling en onafhankelijk is, en voldoet aan de uit de uitspraak van het Hof van 27 mei 2019 (C‑508/18 en C‑82/19 PPU, EU:C:2019:456) voortvloeiende vereisten om als “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” te worden aangemerkt in de zin van artikel 6, lid 1, van het Kaderbesluit.
Bovendien is het EAB uitgevaardigd ter zake van een verstekvonnis en heeft de opgeëiste persoon het recht om daartegen verzet in te stellen . Er is nog geen verzet ingesteld. In dit geval is rechtsoverweging 36 van de uitspraak van het Hof van 12 december 2019 in de zaak ZB (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079) van toepassing. Hieruit volgt dat als er een eerdere gerechtelijke procedure bestaat waarin uitspraak is gedaan over de schuld van de gezochte persoon, de uitvoerende rechterlijke autoriteit ervan kan uitgaan dat de beslissing om een EAB uit te vaardigen met het oog op de uitvoering van een straf, voortvloeit uit een nationale procedure waarin de persoon jegens wie een voor uitvoering vatbaar vonnis is gewezen, alle waarborgen heeft genoten waarmee het vaststellen van dergelijke beslissingen is omgeven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in de onderhavige zaak is voldaan aan de eisen die het Hof stelt aan de effectieve rechtsbescherming in geval van het uitvaardigen van een EAB door een niet-rechterlijke instantie. De officier van justitie is ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 OLW.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de Kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1. en 2.
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
3. 9. en 10.
diefstal
4.
diefstal door twee of meer verenigde personen gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of, om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
5. en 8.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
6 .
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd;
7.
diefstal door twee of meer verenigde personen;
11.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er sprake is van een garantie als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 157, 310, 311, 312 en 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12
OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia(Letland).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.