ECLI:NL:RBAMS:2019:997

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
13/650427-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met dodelijke afloop in Diemen

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van brandstichting in een flatwoning te Diemen op 19 juli 2017. De brandstichting resulteerde in de dood van een persoon en meerdere slachtoffers met ernstig letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gebruik is gemaakt van brandbare stoffen en lucifers. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de resultaten van forensisch onderzoek in overweging genomen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten op onaanvaardbare wijze met mensenlevens hebben gespeeld, en dat de gevolgen van hun daden, waaronder de dood van het slachtoffer en het letsel van andere bewoners, aan hen kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer en andere slachtoffers van de brand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650427-17 (
Promis)
Datum uitspraak: 15 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het “ [naam] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 en 21 januari en 4 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Roethof, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door of namens de volgende benadeelde partijen naar voren is gebracht: [benadeelde partij 1] en zijn advocaat mr. M.M.P.M. Lousberg, [benadeelde partij 2] en zijn advocaat mr. M.M.P.M. Lousberg, [benadeelde partij 3] en haar advocaat mr. R.A. Korver, [benadeelde partij 4] en haar advocaat mr. N.M.I. Bastiaans en mr. A.C. Herweijer namens [benadeelde partij 5] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
het medeplegen van brandstichting in een flatwoning aan de [adres 1] te [plaats] op 19 juli 2017, terwijl er gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen – onder wie [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] – te duchten was, en dit feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De tekst van de integrale, gewijzigde tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de brandstichting. Hij heeft daartoe de volgens hem relevante bewijsmiddelen opgesomd en onder meer het volgende aangevoerd.
Verdachte is de tweede dader die op de beelden van de brandstichting is te zien, naast medeverdachte [medeverdachte 1] Verdachte is door getuige [getuige 1] herkend op de beelden die zijn getoond door Opsporing Verzocht. Daarnaast is er een tapgesprek na de aanhouding van verdachte tussen [naam ex-vriendin medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] vanuit de PI, waarin hij vertelt dat hij hoorde dat [getuige 1] “die guy heeft herkend, dus alles”, waarmee hij doelt op de mededader. Verder is er in de woning een petje aangetroffen van het merk Didato. Dit merk komt niet veel voor, maar verdachte is er liefhebber van. Ook heeft verdachte aan beide enkels verwondingen, die vergelijkbaar zijn met de verwonding van medeverdachte [medeverdachte 1] Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte zijn twee krukken aangetroffen, die door de vriendin van verdachte zijn geregeld bij het AMC. In een WhatsAppgesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] klaagt verdachte dat hij geen geld krijgt, terwijl hij weken niet kon bewegen. Tot slot is er een verklaring van een anonieme getuige bij de rechter-commissaris, die zeer belastend is voor verdachte. Op de beelden is te zien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] samen aankomen bij de flat en na de brandstichting weer samen vertrekken. Het opzet van beiden was erop gericht om in te breken met het doel om brand te stichten in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] . De nauwe en bewuste samenwerking blijkt voldoende uit het dossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er ter zake van het ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, om een veroordeling te rechtvaardigen. Hij heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd.
De verklaring van [getuige 1] kan niet worden gebezigd voor het bewijs, nu deze verklaring een suggestieve en onbetrouwbare herkenning omvat. Op de camerabeelden waarop verdachte zou zijn herkend, valt niets van onderscheidende aard te zien: deze zijn onvoldoende duidelijk om een herkenning met zich mee te brengen. De verklaring van [getuige 1] lijkt te zijn ingegeven door mogelijk financiële motieven.
De verklaring van de anonieme bedreigde getuige is onvoldoende concreet en verifieerbaar en daaraan komt geen bewijswaarde toe. De verdediging heeft nog steeds legitieme vragen die nog niet zijn beantwoord. Er is evenmin aangetoond of gebleken dat er met recht gevreesd kan worden voor de veiligheid van de getuige en er zijn onvoldoende compensatiemaatregelen genomen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de anonieme getuigenverklaring niet te bezigen voor het bewijs.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het enkele feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte elkaar kennen en dat medeverdachte [medeverdachte 1] een bekennende verklaring heeft afgelegd nietszeggend is, nu verdachte niet door medeverdachte [medeverdachte 1] wordt aangewezen als de mededader. Daarnaast blijkt uit technische gegevens ook dat verdachte voorafgaand aan de brand geen contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 1] , hetgeen opmerkelijk is als zij samen van plan zijn een brand te stichten. Ook het vergelijkbare litteken op de voet zegt niets, nu verdachte zegt dat dit litteken is ontstaan door een scooterongeluk. Het letsel kan ook passen bij de door verdachte opgegeven toedracht, zo concludeert ook de arts van de GGD. Dat het letsel is ontstaan door een scooterongeluk wordt tevens bevestigd door getuige [getuige 2] .
De krukken die op de kamer van verdachte zijn aangetroffen, heeft verdachte gebruikt omdat hij al jaren last heeft van zijn knie.
Het WhatsAppgesprek met medeverdachte [medeverdachte 2] , waarin verdachte spreekt over een voorschot en aangeeft dat hij zich niet kon bewegen, zegt niets over de ten laste gelegde brandstichting en kan ook op andere manieren worden uitgelegd.
Er is onderzoek gedaan naar de historische gegevens van de telefoon van verdachte. Aan de hand van de gegevens die hieruit zijn gekomen, dient te worden geconcludeerd dat verdachte niet één van de daders kan zijn, hetgeen ook wordt bevestigd door tapgesprekken betreffende de aanhouding van verdachte tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam ex-vriendin medeverdachte] en tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [naam 1] .
Tot slot zijn er geen schoenen of kleding van verdachte aangetroffen met schroeiplekken.
Dat verdachte zich grotendeels op zijn zwijgrecht heeft beroepen, kan niet tegen verdachte worden gebruikt, nu er in het dossier voornamelijk ontlastend bewijs zit.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het overlijden van [slachtoffer] in strafrechtelijke zin niet aan verdachte kan worden toegerekend, nu er sprake is van tekortkomingen van bouwkundige/technische aard en van tekortkomingen die betrekking hebben op de hulpverlening. Uit het rapport van het IFV volgt dat er fouten zijn gemaakt bij de hulverlening en evacuatie en de flat voldeed niet aan relevante veiligheidseisen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Op 19 juli 2017 om 3.40 uur kwam er bij de meldkamer van de politie een melding binnen van getuige [getuige 3] , dat zij een harde ontploffing had gehoord, afkomstig van de studentenflat aan de [adres 1] , waarna rookontwikkeling was ontstaan. Meldster zou hebben gezien dat er twee mannen van de flat wegrenden.
Verbalisanten komen om 3.42 uur ter plaatse en zagen dat er veel rookontwikkeling was. Bewoners die de flat verlieten riepen dat de trappengang blauw stond, dat ze niets konden zien en dat ze rook hadden ingeademd. De brandweer is begonnen met blussen op de begane grond en verbalisanten hebben zich beziggehouden met de begeleiding van de bewoners van de flat. In totaal zijn er door deze verbalisanten acht slachtoffers opgevangen met klachten, van wie er drie naar het ziekenhuis zijn vervoerd, onder wie [benadeelde partij 4] , die door brandweerpersoneel uit de flat is gehaald en in kritieke toestand verkeerde.
Na enige uren zijn twee andere verbalisanten ter plaatse gegaan ter aflossing van hun collega’s. Nadat de brandweer het sein brandveilig had gegeven, konden verbalisanten het pand betreden. Verbalisanten zijn omstreeks 7.45 uur naar de vijftiende etage gelopen en hebben vanaf daar naar beneden gewerkt. Eenmaal aangekomen op de twaalfde etage probeerden verbalisanten de deur van het trapportaal naar de verdieping te openen. Zij zagen een gezicht van een blanke man tussen de deur en het deurkozijn. Uit zijn neus en mond kwam zwart as/vloeistof gelopen. Reanimatie mocht niet baten: nadat ambulancepersoneel ter plaatse is gekomen die heeft bevestigd dat de man was overleden, is de reanimatie gestaakt. Later die dag, nadat het slachtoffer aan de hand van een foto uit het mortuarium door zijn ouders is geïdentificeerd, werd duidelijk dat het slachtoffer [slachtoffer] betrof.
Vervolgens werd op de elfde etage door verbalisant [naam verbalisant] een vrouw aangetroffen, naar later bleek [benadeelde partij 3] , die nauwelijks meer reageerde, zichtbaar ademhalingsmoeilijkheden had en een zeer verwarde indruk maakte. [benadeelde partij 3] is met inhalatietrauma naar het AMC overgebracht.
3.3.2
Oorzaak van de brand
Op 19 juli 2017 om 9.00 uur werd door verbalisanten forensisch onderzoek verricht in en rondom de flat aan de [adres 1] en in de woning in deze flat op het adres [adres 2] . In de gang net buiten de woning is een jerrycan aangetroffen, met daarin een kleine hoeveelheid van een naar benzine ruikende vloeistof. In de slaapkamer en in de woonkamer werd door de speurhonden melding gemaakt van een vluchtige ontbrandbare stof (brandversnellend middel), en werden er verhoogde concentraties vluchtige ontbrandbare stoffen gedetecteerd op kleding op de vloer in de slaapkamer en op brandresten op de vloer in de woonkamer. Tussen de brandresten op de gang werd een hoeveelheid lucifers aangetroffen. Deze omstandigheden maken het aannemelijk dat brandstof is aangebracht in de woon- en slaapkamer en dat deze vervolgens is aangestoken met de lucifers. Er wordt geconcludeerd dat de verbrandingsgassen uit de woning konden trekken en konden stromen naar het centrale trappenhuis door de openstaande deuren en de aanzuiging van lucht door de weggeblazen ramen. De verbrandingsgassen konden in het centrale trappenhuis vrij opstijgen naar de bovenliggende etages, waardoor een schoorsteeneffect is ontstaan. Gelet op het tijdstip van het uitbreken van de brand, de aanwezigheid van de bewoners in de bovengelegen woningen, de aanwezigheid van brandbare materialen in de woning en de naast- en bovengelegen woningen en de ligging en bouwconstructie van de woning was er gemeen gevaar te duchten voor personen en goederen.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande volgt dat sprake was van brandstichting en dat daarbij lucifers en brandversnellende middelen zijn gebruikt. Deze brandstichting heeft gevaar opgeleverd voor personen en goederen.
3.3.3.
Gevolgen van de brandstichting
3.3.3.1. Slachtoffer [slachtoffer]
Op 19 juli 2017 heeft drs. H. Hoitzing, Forensisch arts, een schouwverslag opgesteld, concluderend tot een niet natuurlijk overlijden doordat het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in de rook is gestikt als gevolg van een uitslaande brand. Prof. dr. B. Kubat, arts en patholoog bij het NFI, heeft op 20 juli 2017 rapport opgesteld van de voorlopige bevindingen ten aanzien van de gerechtelijke sectie, waarin wordt geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] zonder meer wordt verklaard door koolmonoxide-intoxicatie en hittebeschadiging van de luchtwegen/longen door inademing van hete gassen/rook en de daardoor opgetreden algehele weefselschade.
3.3.3.2. Slachtoffer [benadeelde partij 3]
Op 20 december 2017 wordt [benadeelde partij 3] gehoord als getuige. Ze verklaart dat zij mentaal veel last heeft van de brandstichting, omdat zij haar vriend [slachtoffer] heeft verloren. Door de rookschade is haar korte termijn geheugen teruggelopen naar 40%. Uit een MRI-scan is gebleken dat zij hersenletsel heeft opgelopen ten gevolge van de rookinhalatie.
3.3.3.3. Slachtoffer [benadeelde partij 4]
(hierna: [benadeelde partij 4] ) is overgebracht naar het AMC en aldaar geïntubeerd en kunstmatig in slaap gehouden en overgeplaatst naar de Intensive Care. Op 2 oktober 2017 is [benadeelde partij 4] gehoord als getuige. Zij verklaart dat ze wakker werd door een harde knal en dat ze via de trap naar buiten is gegaan. Ze herinnert zich dat ze in de rook liep, dat het zwart was en dat het pijn deed aan haar longen en ogen. Ze kreeg geen adem meer en kan zich niet herinneren op welke verdieping ze is gevonden. Als gevolg van de brand heeft zij een inhalatietrauma opgelopen, waarvoor zij op de Intensive Care heeft gelegen en is behandeld in het brandwondencentrum. Na aanhoudende irritatie aan de ogen, bleek dat haar hoornvliezen waren beschadigd, zo erg dat een hoornvliestransplantatie voor haar linker hoornvlies noodzakelijk was. Zij verklaart met haar linker oog nog maar 10% zicht te hebben, en met haar rechter oog 70%.
3.3.3.4 Schade aan de flat
Uit de aangifte van [naam 2] namens De Key volgt dat de schade door de brand tot in de honderden duizenden euro’s oploopt. De twee begane grond woningen zijn compleet uitgebrand, alle verlichting tot de vijfde verdieping is door hitte weggesmolten, alle brandmelders moeten worden vervangen en tot aan de vijftiende etage is er roet- en rookschade.
3.3.4.1 Wie heeft de brand gesticht?
Op de camerabeelden van de flat voorafgaand aan de brand is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 2] met tassen en vuilniszakken de flat in loopt en met post terug loopt naar de parkeervakken. Vervolgens komt zij terug met vuilniszakken in haar hand en gaat ze opnieuw de flat binnen. Even later, om 23.59 uur verlaat ze samen met haar zoontje de flat en lopen zij richting de parkeerplaatsen. Om ca. 2.35 uur (gecorrigeerde tijd) is op de camerabeelden te zien dat er twee negroïde mannen met een donkere/zwarte hoodie en pet bij de flat aankomen, een deur forceren en de flat weer verlaten. Om 3.19 uur komen ze terug en proberen ze opnieuw deuren te forceren, hetgeen uiteindelijk lukt. Om 3.41 uur vindt er een enorme explosie plaats, waarbij er zoveel lucht weerstand vrijkomt, dat de deur wordt opengeslagen die de brandstichters niet eerder uit het slot kregen. Eén van de mannen rent de deur uit en is kennelijk zijn baseball cap verloren. Te zien is dat hij een kaal hoofd heeft. Beide mannen rennen in paniek weg. Binnen 1 minuut is de ruimte achter de deur gevuld met dikke zwarte rook. Na één minuut is er een dikke rook ontstaan in de hal bij de trap en de lift. De rook ontwikkelt zich in een zeer hoog tempo.
Op 20 juli 2017 wordt medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden als verdachte van brandstichting, nadat hij in beeld is gekomen bij de politie door een tip die – naar uiteindelijk is gebleken – door zijn (ex-)partner, [naam ex-vriendin medeverdachte] , is gegeven. Voorafgaand aan de brand is er gebeld naar de politie met het bericht dat er in een studentenflat in [plaats] zou worden ingebroken en dat er vervolgens brand zou worden gesticht. Het zou gaan om geld of iets met een verzekering. [medeverdachte 1] beroept zich gedurende de eerste verhoren op zijn zwijgrecht, maar komt op 31 oktober 2017 met een bekennende verklaring in de vorm van een handgeschreven brief, waaruit volgt dat hij één van de personen is die de brand heeft gesticht. Hij geeft aan dat het enorm uit de hand is gelopen en dat hij in de toekomst graag openheid van zaken wil geven.
Deze openheid van zaken komt er – zij het beperkt – op 4 januari 2018. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij weet wat de rol van zijn zus ( [medeverdachte 2] ) is, maar hij heeft haar nog niet gesproken. Hij wil het liefst alleen over zijn eigen rol praten. Hij verklaart dat het niet de bedoeling was dat er een ontploffing zou volgen en niemand had de intentie om anderen in gevaar te brengen. Hij was samen met iemand anders naar de woning gegaan. Tijdens de ontploffing was hij met één been in de hal bij de voordeur, bij de deurpost. Hij is een van de personen op de beelden en moest eigenlijk alleen op de uitkijk staan. Hij geeft aan dat alles – ook de benzine – al geregeld was. Hij weet niet wie de benzine heeft gehaald en wat er van te voren besproken is. Hij is op een bepaald moment benaderd en had bedacht dat hij zijn zus moest helpen. Hij zou eigenlijk alleen op de uitkijk staan. Verder is het aan haar om daarover te verklaren. [medeverdachte 1] is als gevolg van de ontploffing verwond geraakt aan zijn enkel. Over de tweede dader wenst hij niet te verklaren.
De rechtbank merkt op dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar wordt geacht, aangezien er geen reden is daaraan te twijfelen, nu zijn verklaring in overwegende mate belastend is voor hem zelf en aansluit bij andere bewijsmiddelen in het dossier.
3.3.4.2. Tussenconclusie
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de brand in de woning van verdachte opzettelijk is aangestoken door twee mannen. Eén van de mannen is medeverdachte [medeverdachte 1] Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord, of verdachte kan worden aangemerkt als de tweede man, die de uitvoering van de brandstichting samen met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gepleegd. Daarvoor is verdere uitdieping van de bewijsmiddelen van belang.
3.3.4.3 Betrokkenheid verdachte
De rechtbank is op grond van de hierna volgende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting en dat hij de tweede man is (naast [medeverdachte 1] ) die in de woning is geweest.
De politie komt verdachte op het spoor nadat getuige [getuige 1] naar aanleiding van beelden die zijn getoond op Opsporing Verzocht met een tip komt dat de tweede persoon op de beelden [verdachte] heet. Hij zou tussen de 24 en 27 jaar oud zijn en geen vaste verblijfplaats hebben. Later, bij de rechter-commissaris zwakt [getuige 1] zijn verklaring af, door toe te geven dat hij [verdachte] niet echt kent en hem ook niet echt met zekerheid herkende op de beelden. De rechtbank acht de herkenning door [getuige 1] dan ook onvoldoende betrouwbaar om deze te gebruiken voor het bewijs. Wel is relevant dat naar aanleiding van de tip van [getuige 1] verdachte is aangehouden, gelet op een voor verdachte belastend tapgesprek hierover tussen [naam ex-vriendin medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin [medeverdachte 1] aan [naam ex-vriendin medeverdachte] vraagt of zij nog contact heeft met [getuige 1] , nu hij ook “die Guy” heeft herkend. Die verdachte die is opgepakt, dat komt mede door hem. Er is een [verdachte] aangehouden, die naam komt uit zijn mond, aldus [medeverdachte 1] Hieruit kan geconcludeerd worden dat [getuige 1] in de ogen van [naam ex-vriendin medeverdachte] en [medeverdachte 1] kennelijk wel de juiste persoon heeft genoemd.
In weerwil van hetgeen de raadsman heeft betoogd wordt wel voor het bewijs gebruikt de verklaring van de anonieme bedreigde getuige, die ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat [verdachte] de brand samen met [medeverdachte 1] heeft gesticht, dat hij hierbij een brandwond aan zijn voet heeft opgelopen en dat hij hierdoor op krukken liep. Dat niet alle door de verdediging ingezonden vragen door de anonieme bedreigde getuigen zijn beantwoord, maakt niet dat de verklaring onbruikbaar is voor het bewijs. De verklaring van de anonieme bedreigde getuige zal worden gebezigd voor het bewijs, nu deze verklaring niet op zichzelf staat en wordt ondersteund door de hierna te noemen bewijsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat de procedure volgens de daartoe geldende regels heeft plaatsgevonden. Op vordering van de officier van justitie heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank de getuige de status van anonieme bedreigde getuige als bedoeld in artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering verleend. De getuige is gehoord door de rechter-commissaris, waarbij de rechter-commissaris heeft aangetekend dat niet de gehele verklaring van de getuige en in het proces-verbaal is opgenomen uit bescherming van de identiteit van de getuige.
De rechter-commissaris heeft in een nagezonden een e-mail kenbaar gemaakt dat een rechter-commissaris in dit soort trajecten waakt voor de zuiverheid van de procedure, waaronder voor (inhoudelijke) dubbeltelling van verklaringen, zodat niet ten onrechte één bron voor twee kan worden aangezien, juist daarom wordt dit onderwerp altijd onderzocht en besproken met een anonieme getuige. Uit het feit dat in deze zaak een artikel 226a-traject is gevolgd, met statustoekenning en een betrouwbaarheidsoordeel, kan worden afgeleid dat in deze zaak in elk geval inhoudelijk van dubbeltelling géén sprake is.
Uit verder onderzoek naar verdachte is het volgende gebleken. Vaststaat dat verdachte na 19 juli 2017 brandwonden had. Door twee artsen, Hoitzing en Dokter, is gerapporteerd over de verwondingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , waaruit de conclusie volgt dat het letsel past bij een brandwond die kan zijn ontstaan ten tijde van de brandstichting en dat de letsels van beide verdachten door hetzelfde ongevalsmechanismen kunnen zijn veroorzaakt.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zelf met één voet buiten de deur van de woning van [medeverdachte 2] stond en met één voet binnen: hij stond op de uitkijk. Verder heeft hij verklaard dat de andere man binnen was. Dit past bij de bij medeverdachte [medeverdachte 1] en bij verdachte aangetroffen verwondingen, te weten dat [medeverdachte 1] aan één voet gewond is geraakt en verdachte aan twee voeten.
In het licht van het voorgaande vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte – zoals hij zelf heeft betoogd – twee circulaire brandwonden heeft overgehouden aan een scooterongeluk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat brandwondenarts Dokter rapporteert dat bij ongevallen met scooters veelal sprake is van contactverbrandingen door een hete uitlaat en dat deze nooit circulair zijn. Verdachte heeft bovendien zijn alternatieve verklaring voor het ontstaan van het letsel onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd. Weliswaar heeft hij aangevoerd dat hij wegens dit scooterongeluk zelfs een schadevergoeding heeft ontvangen, maar daarvan is niet gebleken. Ook de verklaring van de (ex-)vriendin van verdachte, [getuige 2] , vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing voor zijn stelling, nu zij slechts heeft verklaard dat verdachte tegen haar had gezegd dat het letsel kwam door een scooterongeluk, jaren geleden. Zij heeft het letsel niet zelf gezien en door de artsen wordt het letsel niet gekwalificeerd als letsel dat jaren oud is.
De krukken die achter het bed van verdachte zijn aangetroffen, zou verdachte naar eigen zeggen bij tijd en wijlen nodig hebben vanwege de jarenlange problematiek met zijn knieën. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk, nu de krukken door een bekende van verdachte, [naam 3] , zijn gehuurd vlak na de brand. Als een personeelslid van de winkel waar de krukken zijn gehuurd op verzoek van de politie contact opneemt met [naam 3] , zegt zij dat ze de krukken in juli 2017 heeft gehuurd voor een vriend die [verdachte] heet en dat ze met hem had afgesproken dat hij de krukken zou terugbrengen. Doordat verdachte letsel heeft opgelopen aan twee voeten, is aannemelijk dat verdachte problemen ondervond met lopen. Dit wordt ondersteund door het WhatsApp bericht van medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte (verdachte heeft bij de politie zelf verklaard dat zijn bijnaam “ [bijnaam] ” is), dat verdachte niet eens een voorschot heeft ontvangen en dat hij zich niet kan bewegen. De verklaring van verdachte dat dit ging over iets wat speelde tussen hem en [naam 1] (de vriend van medeverdachte [medeverdachte 2] ) is zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk.
Verder blijkt uit historische gegevens van de telefoon van verdachte dat verdachte in de buurt was van de plaats delict in de nacht de brand en dat hij wakker was. De raadsman heeft bij zijn berekening van afstanden ten onrechte de niet-gecorrigeerde tijden van de camerabeelden aangehouden. De telefoon van verdachte bevond zich ten tijde van de plaatsbepaling op een afstand van circa een kwartier en het is derhalve heel goed mogelijk dat hij zich ten tijde van de explosie (3.41 uur) in de flat bevond.
Ter ondersteuning van het bewijs weegt de rechtbank mee dat één van de daders een Didato petje heeft gedragen ten tijde van het delict, nu er zo’n petje (in de kleur zwart) is aangetroffen op de vloer van de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachte is in het bezit van soortgelijke petjes, nu er tijdens de doorzoeking in zijn woning een grijze pet van het merk Didato is aangetroffen en verdachte eerder dat jaar door de politie is gecontroleerd, terwijl hij een zwart petje droeg met witte letters, beginnend met D en I. De petjes vertonen zeer veel gelijkenis qua letters, vorm en plaatsing.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting nauwelijks vragen willen beantwoorden, maar ontkent betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit. De raadsman heeft aangevoerd dat het feit dat verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, niet aan hem mag worden tegengeworpen. De rechtbank is echter van oordeel dat er in deze zaak zoveel voor verdachte belastende bewijsmiddelen zijn die vragen oproepen, dat deze schreeuwen om een uitleg van verdachte. Verdachte heeft echter enkel verklaard dat hij niets met het ten laste gelegde te maken heeft en heeft voor het overige geen vragen willen beantwoorden.
De rechtbank is op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting.
3.3.5.
Toerekenbaarheid
Uit vorenstaande is reeds gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van de rookontwikkeling is overleden en dat anderen, waaronder [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , zwaar letsel hebben opgelopen. De rechtbank dient dan ook de vraag te beantwoorden of er een causaal verband is tussen de brandstichting door verdachte en zijn mededaders en de slachtoffers die er zijn gevallen.
Uit het sporenonderzoek en het rapport van het IFV volgt dat de wijze waarop de brand is gesticht ervoor heeft gezorgd dat de brand- en rookwerende deur naar het centrale trappenhuis is open geblazen (en niet meer is gesloten). Hierdoor kon de hevige en snel ontwikkelende hitte- en rookontwikkeling die zich in een hoog tempo door het centrale trappenhuis – een belangrijke vluchtroute – in korte tijd door het hele flatgebouw verspreiden. Dit is één van de redenen dat enkele bewoners het flatgebouw niet zelfstandig hebben kunnen verlaten. De brand- en rookwerende deur had langer stand gehouden bij een brand die niet opzettelijk zou zijn gesticht en die zich langzaam zou ontwikkelen. Een andere reden dat bewoners niet zelfstandig de weg naar buiten hebben kunnen vinden, heeft te maken met het tag-systeem dat ten tijde van de brandstichting werd gehanteerd in het flatgebouw. De deuren naar de gangen kunnen alleen worden geopend met een tag, in bezit bij de bewoners van die specifieke verdieping.
Tot slot heeft ook meegespeeld dat de brandweer door een afwijkende beeldvorming van twee bevelvoerders niet tot een gehele ontruiming is gekomen, maar de flat slechts tot de zevende verdieping heeft doorzocht.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat ook de onbedoelde gevolgen van de brandstichting aan verdachten kunnen worden toegerekend, nu het feit dat er slachtoffers zijn gevallen alles te maken heeft met de manier waarop en de omstandigheden waaronder de brand is gesticht: er was sprake van een zeer heftige brand, aangestoken met open vuur en benzine, wat tot een ontploffing heeft geleid en die er voor heeft gezorgd dat de rook zich kon verspreiden. Verdachten hebben gespeeld met mensenlevens door op deze manier te handelen. Zij hadden kunnen en moeten voorzien dat er personen zouden komen te overlijden en dat personen letsel zouden oplopen bij brandstichting op de door hen aangewende manier. Dat de brandweer in haar optreden wellicht tekort is geschoten en dat door het ontbreken van een vluchtplan en het functioneren van het tagsysteem mogelijk vluchten is bemoeilijkt, doet daaraan niet af.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 19 juli 2017 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een flatwoning gelegen aan de [adres 1] ,
immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar in die woning opzettelijk de vlam van een lucifer in aanraking gebracht met brandbare stoffen, ten gevolge waarvan die flatwoning met inventaris geheel is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor in het complex gelegen flatwoningen en zich in die flatwoningen bevindende goederen te duchten was en
terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen (onder wie [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] ) te duchten was,
terwijl dit feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en de rechtbank dan ook verzocht geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de straftoemeting aansluiting te zoeken bij het arrest van het Gerechtshof Amsterdam in de zaak van de Schipholbrand [1] , waarin de dodelijke afloop van personen niet aan verdachte is toegerekend.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting in de flatwoning van medeverdachte [medeverdachte 2] , ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. Verdachte heeft met zijn handelen onherstelbaar leed en verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer, onder wie zijn ouders, broertje en zusjes en vriendin, zo blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen van de vader en vriendin die ter zitting zijn voorgelezen.
Door de brandstichting hebben meerdere personen (zwaar) letsel opgelopen, onder wie [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] . [benadeelde partij 3] heeft niet alleen te kampen met het verlies van haar vriend, [slachtoffer] , maar zal moeten leren omgaan met permanent hersenletsel, bestaande uit korte termijn geheugenverlies, waardoor zij haar opleiding journalistiek niet meer kan afronden en niet meer haar ambities kan nastreven. [benadeelde partij 3] is afhankelijk geworden van technologie en andere hulpmiddelen, zo blijkt uit haar slachtofferverklaring. [benadeelde partij 4] heeft door de rook onder meer blijvend oogletsel opgelopen. Aan haar linkeroog heeft zij een hoornvliestransplantatie moeten ondergaan en heeft zij nog maar beperkt zicht. Het hoornvlies van haar rechteroog is weer helemaal aangegroeid, maar kan niet goed tegen fel licht. [benadeelde partij 4] zal moeten leren leven met gezichtsbeperkingen en de angst en onzekerheid die horen bij het hebben van een donororgaan. Uit haar slachtofferverklaring blijkt verder dat haar gevoel van veiligheid weg is.
De brand heeft tot slot veel materiële schade aan het flatgebouw aangericht: de twee
benedenwoningen zijn volledig uitgebrand, tot de vijfde verdieping is alle verlichting weggesmolten en tot aan de vijftiende etage is er roet- en rookschade ontstaan.
Hoewel de rechtbank wil aannemen dat verdachte geen (onvoorwaardelijke) opzet heeft gehad op de dood of letsel van anderen, wordt hij voor deze gevolgen wel verantwoordelijk gehouden en daarom zal dit ook tot uitdrukking komen in de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank ziet geen reden tot vermindering van straf op grond van het optreden van de brandweer, het ontbreken van een ontruimingsplan en het functioneren van het tagsysteem, nu de brandstichting en de gevolgen daarvan volledig aan verdachte en zijn mededaders zijn toe te rekenen. Het wordt verdachte zwaar aangerekend dat de brandstichting zorgvuldig is voorbereid en vervolgens is uitgevoerd op een tijdstip waarvan verdachte kon en moest weten dat er vele personen in het pand aanwezig waren. Het betreft immers een studentenflat van 15 verdiepingen en de brand is in de nacht gesticht, op een tijdstip waarop de meeste mensen doorgaans slapen. Bovendien is het des te verwijtbaarder dat verdachte en zijn mededaders op de begane grond van een flatgebouw nabij het trappenhuis brand hebben gesticht met gebruikmaking van benzine.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder die omstandigheden op onaanvaardbare wijze heeft gespeeld met mensenlevens en acht het volstrekt onbegrijpelijk dat verdachte deze enorme risico’s heeft genomen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden, door slechts een beknopte ontkennende verklaring af te leggen, en zich niet bereid te tonen om nadere vragen te beantwoorden. Dit zal de rechtbank meenemen in het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Het strafblad van verdachte heeft dan ook geen invloed op het bepalen van de strafmaat. Verdachte is niet bereid geweest om mee te werken aan het opstellen van een reclasseringsrapportage of een psychologische pro justitia rapportage. De adviezen bieden dan ook geen aanknopingspunten voor begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank is van oordeel dat enkel kan worden volstaan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar zal afwijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte geen (onvoorwaardelijke) opzet heeft gehad op het overlijden of op het veroorzaken van letsel van personen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren de ernst van de bewezenverklaarde feiten voldoende tot uitdrukking.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, nu de verdediging zich niet in staat acht om een goede verdediging te voeren, nu diverse deskundigen en psychologen nader dienen te worden gehoord.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de zaak, teneinde de deskundigen en psychologen nader te horen en eventueel eigen deskundigenrapporten te kunnen inbrengen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vorderingen
De rechtbank stelt vast dat de door de benadeelde partijen ingestelde vorderingen omvangrijk en deels complex zijn, maar niet in die mate dat de behandeling van alle onderdelen van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank verwerpt daarom het verzoek om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de gehele vorderingen.
De rechtbank stelt echter vast dat de verdediging niet ten aanzien van alle posten in voldoende gelegenheid is geweest om datgene naar voren te brengen wat zij tot verweer tegen de vordering nodig acht. De rechtbank zal ten aanzien van deze posten concluderen tot niet-ontvankelijkheid, zoals volgt uit de verdere bespreking van de vorderingen van de benadeelde partijen.
8.1.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert in totaal € 8.860,96 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Reiskosten
€ 1.020,57
Uitvaartkosten
€ 4.650,39
Kosten grafsteen
€ 690,00
Toekomstige reis-/communicatiekosten
€ 1.500,00
Toekomstige medische kosten
€ 1.000,00
Totaal materiële schade
€ 8.860,96
Immateriële schade - shockschade
€ 20.000,00
Totale schade
€ 28.860,96
Gevorderde proceskosten - kosten rechtsbijstand
€ 8.664,06
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om zijn vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. M.M.P.M. Lousberg, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. Zij heeft verzocht om integrale toewijzing, met uitzondering van de posten die zien op toekomstige kosten, nu deze kosten nog niet gemaakt zijn en dit eventueel wel het geval kan zijn wanneer de zaak wordt behandeld in hoger beroep.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de posten toekomstige reis-/communicatiekosten en toekomstige medische kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, nu hij de vader is van het overleden slachtoffer [slachtoffer] . Als nabestaande heeft hij op grond van artikel 6:108 BW recht op vergoeding van de schade. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding per afzonderlijke post bespreken.
Ten aanzien van de reiskosten
De rechtbank zal het verzoek om vergoeding van de reiskosten gemaakt ten behoeve van de strafzaak en de bezoeken aan de advocaat afwijzen, nu deze kosten niet worden gekwalificeerd als materiële schade, maar als proceskosten.
De rechtbank zal de overige gevorderde reiskosten (totaal van 2.046,2 kilometer ten behoeve van het leegruimen van de flat, de uitvaart en bezoeken aan de politie en het Openbaar Ministerie) matigen tot een bedrag van € 532,01, nu de benadeelde partij een tarief heeft gehanteerd van € 0,28 per kilometer, terwijl er in de richtlijn van De Letselschade Raad een tarief is opgenomen van € 0,26 per kilometer. [2]
Ten aanzien van de uitvaartkosten en de kosten voor de grafsteen
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor de uitvaart en de grafsteen (€ 4.650,39 en € 690,-) toewijzen, nu deze kosten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit, in alle redelijkheid zijn gemaakt en voldoende zijn onderbouwd; de kosten komen de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor. De rechtbank acht het gelet op de onderbouwing en daarop gegeven toelichting aannemelijk dat de benadeelde partij als vader van het overleden slachtoffer de helft van de kosten voor de uitvaart heeft voldaan, alsmede de volledige kosten van de grafsteen.
Ten aanzien van de toekomstige reis-/communicatiekosten en de toekomstige medische kosten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten die zien op toekomstige kosten, conform het verzoek van de advocaat van de benadeelde partij. Deze kosten zijn op dit moment nog niet gemaakt, maar deze kunnen eventueel in de toekomst nog worden gemaakt, voorafgaand aan een eventuele behandeling van de zaak in hoger beroep.
Ten aanzien van de immateriële schade
De advocaat van de benadeelde partij heeft betoogd dat er sprake is van shockschade. [benadeelde partij 1] heeft een persisterende complexe rouwstoornis en hij voldoet partieel aan de criteria voor een PTSS. De klachten komen voort uit het overlijden van zijn zoon, de omstandigheden waaronder zijn zoon is overleden en waarmee benadeelde geconfronteerd is: hij heeft zijn zoon moeten identificeren, heeft de kamer van zijn zoon moeten ontruimen en heeft foto’s gezien van hoe zijn zoon is aangetroffen.
Vooropgesteld wordt dat uit de jurisprudentie volgt dat een vordering tot vergoeding van immateriële schade die een benadeelde geleden stelt te hebben doordat hij met de gevolgen van een bepaald strafbaar feit is geconfronteerd, met terughoudendheid moet worden beoordeeld. Voor vergoeding is slechts plaats indien aan strikte vereisten wordt voldaan, namelijk dat sprake is van een directe confrontatie met de gevolgen van een daad waardoor een hevige emotionele schok teweeg is gebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid.
Van belang hierbij is dat ook indien de benadeelde niet direct met het strafbare feit is geconfronteerd maar wel met de directe gevolgen daarvan, ruimte bestaat voor het toekennen van een vergoeding.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij rechtstreeks is geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het overlijden van zijn zoon heeft plaatsgevonden en aldus met de directe gevolgen van de daad. Hij heeft zijn zoon moeten identificeren en is geconfronteerd met foto’s in het dossier van zijn overleden zoon, waarop diens lichaam te zien is zoals het door de politie in het flatgebouw is aangetroffen en waarop roet uit mond en neus is te zien. Hierdoor heeft de benadeelde – naar eigen zeggen – een goed beeld gekregen van de gruwelijke omstandigheden waaronder zijn zoon is overleden. De rechtbank acht het in dit geval voldoende aannemelijk dat hierdoor een hevige emotioneel schok bij de benadeelde is teweeggebracht.
Dat de confrontatie een psychische schok te weeg heeft gebracht, blijkt uit het schrijven van drs. D. Been, GZ-psycholoog, van 11 januari 2019, waaruit het volgende voortvloeit:
Bij benadeelde is onder meer sprake van een Persisterende Complexe Rouwstoornis, vallend onder de andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis. Benadeelde voldoet partieel aan de criteria voor een PTSS. De extreme vermijding en het levend houden van zijn zoon staan zodanig op de voorgrond dat het hem- tot nu toe - lukt langdurige intrusieve symptomen te voorkomen. Daarnaast zijn er depressieve kenmerken, die niet volledig kunnen worden toegeschreven aan de rouwstoornis. Zonder behandeling is de kans klein dat de klachten vanzelf verdwijnen. Benadeelde staat momenteel ambivalent tegenover behandeling, maar er lijkt enige onderliggende motivatie voor behandeling aanwezig te zijn uit verantwoordelijkheid naar zijn gezin en zijn andere kinderen. Er is een reële kans dat de PTSS- en somberheidsklachten gaan toenemen na afwikkeling van de strafzaak, en dat deze klachten zich zullen ontwikkelen tot een volledige PTSS en comorbide depressieve stoornis.
Dat vader en zoon een nauwe, affectieve band hadden, is ook voldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovenstaand schrijven voldoende is onderbouwd dat benadeelde kampt met geestelijk letsel, als gevolg van (de confrontatie met de gevolgen van) het onder 1 bewezen geachte feit. Benadeelde heeft de psycholoog geconsulteerd om zijn psychische problematiek in kaart te laten brengen en de mogelijkheden voor behandeling te onderzoeken. Dat er enkel één gesprek heeft plaatsgevonden doordat benadeelde als gevolg van het rouwproces waarin hij verkeert nog niet open staat voor behandeling, doet niet af aan het bestaan van de persisterende complexe rouwstoornis, welke in de psychiatrie als ziektebeeld wordt erkend.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake is van shockschade en dient de hoogte van het bedrag als vergoeding van de shockschade vast te stellen naar billijkheid. Het door de benadeelde verzochte bedrag van € 20.000,- acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van in totaal € 25.872,40 (waarvan € 5.872,40 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017.
De vordering zal voor het gedeelte van € 488,56 [3] worden afgewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering; de benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen dan wel in eventueel hoger beroep nader toelichten.
Kosten rechtsbijstand
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een groot gedeelte zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die zijn gemaakt door de benadeelde partij.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
De rechtbank zal – gelet op de hoogte van de vordering – aansluiting zoeken bij het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven. De rechtbank waardeert de door de advocaat verrichte werkzaamheden als volgt:
  • indienen vordering benadeelde partij: 1 punt;
  • bijwonen zittingen 18 en 21 januari 2019: 2 punten; en
  • pleidooi: 1 punt.
Aan de hand van het liquidatietarief passend bij de hoogte van de gevorderde materiële schade, komt de rechtbank uit op een bedrag van € 695,- per punt (tarief III), dus in totaal € 2780,-. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die een hogere vergoeding rechtvaardigen. Dit brengt met zich dat de gevorderde advocaatkosten voor het overige in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, met uitzondering van de proceskosten.
HoofdelijkHet te vergoeden bedrag van € 25.872,40 vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] opgelegd, omdat zij als medeplegers van de brandstichting worden veroordeeld.
8.2.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert in totaal € 2.890,05 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Eigen risico 2017 en 2018
€ 770,00
Kosten medicijnen
€ 50,56
Reiskosten
€ 69,49
Toekomstige reiskosten
€ 1.000,00
Toekomstige medische kosten
€ 1.000,00
Totaal materiële schade
€ 2.890,05
Immateriële schade - shockschade
€ 20.000,00
Totale schade
€ 22.890,05
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om zijn vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. M.M.P.M. Lousberg, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De advocaat heeft verzocht om integrale toewijzing, met uitzondering van de posten die zien op toekomstige kosten, nu deze kosten nog niet gemaakt zijn en dit eventueel wel het geval kan zijn wanneer de zaak wordt behandeld in hoger beroep.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de posten toekomstige reis-/communicatiekosten en toekomstige medische kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Zonder af te doen aan de zeer verdrietige ervaring van benadeelde door het plotselinge verlies van zijn broer, is middels de overgelegde stukken onvoldoende onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de directe confrontatie met de gevolgen van het strafbare feit. Zoals hiervoor uiteengezet moet voor het toewijzen van een vergoeding van immateriële schade aan een nabestaande voldaan zijn aan strikte vereisten. Verdriet om verlies van een naaste komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Weliswaar wordt beschreven dat sprake is van symptomen van PTSS, maar wordt deze diagnose kennelijk niet gesteld. Ten aanzien van de geconstateerde ongecompliceerde rouw is onvoldoende onderbouwd dat dit het gevolg is van directe confrontatie met de gevolgen van het stafbare feit. Er is vooralsnog bovendien te weinig informatie bekend over de causaliteit tussen het gestelde letsel en het strafbare feit, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat benadeelde in het verleden bekend is geweest met depressieve episoden.
In het verlengde hiervan geldt dat ook de gevorderde materiële schade (de kosten voor het eigen risico en medicatie) onvoldoende is onderbouwd. De gevorderde toekomstige kosten komen evenmin voor vergoeding in aanmerking omdat ook het bestaan hiervan onvoldoende is onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de gevorderde reiskosten, nu onvoldoende is onderbouwd wanneer de reis waarvan benadeelde stelt te hebben moeten terugkomen voor het kunnen bijwonen van de zitting, is geboekt.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.3.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert in totaal € 546.500,81 aan materiële schadevergoeding en € 100.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Reiskosten
€ 429,09
Zorgkosten 2017 en 2018
€ 870,00
Reiskosten hoger beroep (toekomstig)
€ 500,00
Toekomstige medische kosten
€ 1.000,00
Gederfde inkomsten
€ 534.180,00
Aanvraag nieuw rijbewijs
€ 256,05
Extra studiekosten
€ 3.063,02
Buitengerechtelijke kosten
€ 3.480,00
Kosten in verband met ziekenhuisopname
Ter terechtzitting verhoogd van € 150,- naar € 252,-.
€ 252,00
Huishoudelijke hulp door ouders
€ 1.873,00
Minder uitkering ontvangen in verband met stoppen studie
Deze post is op de schriftelijke vordering abusievelijk niet opgeteld bij de totale materiële schade.
€ 704,65
Totaal materiële schade
€ 546.602,81
Immateriële schade - shockschade
€ 100.000,00
Totale schade
€ 646.602,81
Gevorderde proceskosten - kosten rechtsbijstand
€ 6.000,00
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om haar vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. R.A. Korver, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De advocaat heeft verzocht om integrale toewijzing, met uitzondering van de posten die zien op toekomstige kosten, nu deze kosten nog niet gemaakt zijn en dit eventueel wel het geval kan zijn wanneer de zaak wordt behandeld in hoger beroep.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de posten toekomstige reiskosten en de toekomstige medische kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding per afzonderlijke post bespreken.
Ten aanzien van de reiskosten
De rechtbank zal het verzoek om vergoeding van de reiskosten gemaakt ten behoeve van vervoer naar de rechtbank en bezoeken aan de advocaat (totaal van 529,6 kilometer ad in totaal € 148,29) afwijzen, nu deze kosten niet moeten worden aangemerkt als materiële schade, maar als proceskosten zodat zij onder het forfaitaire liquidatietarief vallen.
De rechtbank zal de overige gevorderde reiskosten (totaal van 985 kilometer ten behoeve van bezoeken aan Vesalius, het CBR, Slachtofferhulp, het AMC en de EMDR-therapie) matigen tot een bedrag van € 256,10, nu de benadeelde partij een tarief heeft gehanteerd van € 0,28 per kilometer, terwijl er in de richtlijn van De Letselschade Raad een tarief is opgenomen van € 0,26 per kilometer. [4] Het meer gevorderde ten aanzien van deze reiskosten zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de zorgkosten 2017 en 2018
Deze schadepost is voldoende onderbouwd en niet gemotiveerd betwist. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de toekomstige reiskosten hoger beroep en de toekomstige medische kosten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post die zien op toekomstige reiskosten voor hoger beroep en de toekomstige medische kosten. Thans is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Ten aanzien van de post gederfde inkomsten
De rechtbank is van oordeel dat beoordeling van (de omvang van) deze schadepost een onevenredige belasting vormt van dit strafgeding. Hoewel de rapportage gedetailleerd is en er aanwijzingen zijn dat de medische situatie van [benadeelde partij 3] in de toekomst niet substantieel zal verbeteren, is thans onvoldoende onderbouwd of sprake is van een medische eindtoestand. Bovendien is de rechtbank het eens met het betoog van de verdediging dat zij de gelegenheid moet krijgen om een contraexpertise uit te laten voeren, hetgeen gelet op het tijdstip van indienen van het rapport van Laumen door mr. Korver niet mogelijk is gebleken. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank evenmin grond voor het toewijzen van een gedeelte van de vordering op dit punt.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering ten aanzien van de kostenpost die ziet op gederfde inkomsten. Het in de gelegenheid stellen van de verdediging een contraexpertise te verrichten of het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, wat voor flinke vertraging zorgt in de afdoening van de strafzaak hetgeen gelet op het belang van strafvordering bij een spoedige afdoening van deze strafzaak niet wenselijk is. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
Ten aanzien van de post aanvraag nieuw rijbewijs
Deze schadepost is voldoende onderbouwd en niet gemotiveerd betwist. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de post extra studiekosten
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank acht het voorstelbaar dat [benadeelde partij 3] wilde afwachten of het voor haar mogelijk zou zijn om haar studie na verloop van tijd te hervatten. De termijn die zij daarvoor heeft gehanteerd komt de rechtbank niet onredelijk voor. De gevorderde kosten zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de post buitengerechtelijke kosten
De rechtbank zal de post buitengerechtelijke kosten toewijzen tot een bedrag van €1.500,-, het bedrag dat wordt gevorderd voor de door Laumen opgestelde rapportage ter vaststelling van de gederfde inkomsten. Deze kosten zijn in redelijkheid gemaakt. Dat de rechtbank wat betreft de gederfde inkomsten de niet-ontvankelijkheid uitspreekt doet daar niet aan af. Daarbij wordt overigens opgemerkt dat dit rechtstreekse schade betreft – namelijk kosten ter vaststelling van de schade – en geen buitengerechtelijke kosten, zoals door de raadsman van de benadeelde betoogd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor het gedeelte van de vordering dat ziet op de offerte van Psyon (met een totaal prijs van € 1.980,-), opgesteld naar aanleiding van de aanvraag medische expertise betreffende [benadeelde partij 3] . Uit de offerte blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk waar de offerte precies op ziet. Daarnaast geldt dat dit stuk ter onderbouwing slechts een offerte betreft. Het is het de rechtbank niet duidelijk of de offerte daadwerkelijk is voldaan.
Ten aanzien van de post ziekenhuisopname
Deze schadepost is voldoende onderbouwd en niet betwist. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de post huishoudelijke hulp door ouders
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde gezochte aansluiting bij de richtlijn Huishoudelijke Hulp van De Letselschade Raad redelijk is, nu het door het letsel van [benadeelde partij 3] duidelijk is dat zij na de brand behoefte had aan huishoudelijke ondersteuning. [benadeelde partij 3] woonde tot de brand op zichzelf en heeft na de brand, tot eind december 2017 noodgedwongen bij haar ouders ingewoond. De gevorderde kosten van € 1.873,- zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de post minder uitkering ontvangen in verband met stoppen studie
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. De gevorderde kosten komen de rechtbank niet onredelijk voor en zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade
De advocaat van de benadeelde partij heeft betoogd dat er sprake is van ernstige omstandigheden die een hogere immateriële schadevergoeding rechtvaardigen dan er doorgaans voor dit soort zaken wordt toegekend. Benadeelde kampt door het inhalatietrauma met een Acure Respiratoiry Distress Syndrome en met ernstig geheugenverlies en concentratieproblemen. Er valt niet uit te sluiten dat haar toestand in de toekomst verder zal verslechteren. Benadeelde zal nooit meer kunnen functioneren op het niveau zoals zij dat voor de brand heeft gedaan en zal moeten leren leven met letsel dat op het eerste gezicht onzichtbaar is. Zeer fundamentele rechten zijn geschonden: haar lichamelijke en geestelijke integriteit zijn zeer ernstig geschonden. Er is sprake van gederfde levensvreugde, aantasting in de persoon en geleden pijn die alles tezamen een schadevergoeding van € 100.000,- rechtvaardigen.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De ernstige neurologische gevolgen waarmee [benadeelde partij 3] te kampen heeft zijn te kwalificeren als zeer ernstig lichamelijk letsel. De rechtbank neemt echter in overweging dat, hoewel de prognose ongunstig is en de klachten zijn toegenomen, de medische eindtoestand op dit moment nog niet bekend is. Het is onvoldoende duidelijk of er op (de lange) termijn nog verbetering zal optreden.
Vanwege de onduidelijkheid over de medische eindtoestand van de benadeelde, zal de rechtbank de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 25.000,-. Voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 3] een schadevergoeding betalen van in totaal € 33.774,82 (waarvan € 8.774,82 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017.
De vordering zal voor het gedeelte van € 167,99 [5] worden afgewezen en voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten rechtsbijstand
Nu [benadeelde partij 3] zich heeft gesteld als benadeelde partij en zich laat bijstaan door een advocaat, is voldoende aannemelijk dat zij daarvoor kosten maakt.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een groot gedeelte zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die zijn gemaakt door de benadeelde partij.
De kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In beginsel betekent dit dat de rechtbank aansluiting zoekt bij het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven. De rechtbank waardeert de door de advocaat verrichte werkzaamheden in beginsel als volgt:
  • indienen vordering benadeelde partij: 1 punt;
  • bijwonen zittingen 18 en 21 januari 2019: 2 punten; en
  • pleidooi: 1 punt.
Aan de hand van het liquidatietarief passend bij de hoogte van de gevorderde materiële schade, komt de rechtbank uit op een bedrag van € 3099,- (tarief VII) per punt, dus in totaal € 12.396,-.
Nu het hanteren van het liquidatietarief tot toewijzing van een hoger bedrag zou leiden dan het bedrag dat door de benadeelde partij is gevorderd (de afgesproken fixed fee met mr. Korver) zal de rechtbank het bedrag naar beneden bijstellen en toewijzen tot de gevorderde € 6.000,-.
Immers kan niet meer worden toegewezen dan gevorderd.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 3] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, met uitzondering van de proceskosten.
HoofdelijkheidHet te vergoeden bedrag van € 33.774,82 vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] opgelegd, omdat zij als medeplegers van de brandstichting worden veroordeeld.
8.4.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert in totaal € 15.538,82 aan materiële schadevergoeding [6] en € 40.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Post t.a.v. kosten die zien op genezing en herstel
Eigen risico ziektekostenverzekering 2017
€ 585,00
Eigen risico ziektekostenverzekering 2018
€ 385,00
Toekomstige kosten eigen risico
€ 11.439,82
Ziekenhuis daggeldvergoeding AMC
€ 28,00
Ziekenhuis daggeldvergoeding Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk
€ 168,00
Ziekenhuis daggeldvergoeding VUMC
€ 84,00
Kosten zonnebril Krys i.v.m. oogletsel
€ 49,00
Kosten beschermbril Specsavers
Dit bedrag is ter zitting aangepast van € 63,00 naar 63,20
€ 63,20
Kosten consult oogarts in Frankrijk
€ 40,00
Kosten medicijnen/verband/verzorgingsproducten BENU Apotheek Odijk
€ 30,19
Kosten medicijnen/verband/verzorgingsproducten Pharmacie Croix Saint-Lambert
€ 23,57
Kosten medicijnen/verband/verzorgingsproducten Pharmacie Even-Dollo
€ 6,70
Totale kosten genezing en herstel
€ 12.902,48
Post t.a.v. reiskosten
Reiskosten cliënte/ouders i.v.m. opname, controles en consulten - treintickets
€ 458,00
Reiskosten cliënte/ouders i.v.m. opname, controles en consulten - met de auto (5.152 km x € 0,26)
€ 1.339,52
Reiskosten cliënte/ouders i.v.m. opname, controles en consulten - tolgelden (totaal: 4 x € 26,20)
€ 104,80
Totale reiskosten
€ 1.902,32
Post t.a.v. verlies zelfwerkzaamheid
Verhuiskosten - hulp derden: 1 persoon x 8u x € 15,00 p/u
€ 120,00
Verhuiskosten - huur verhuisbus door derde
€ 116,87
Totale kosten verlies zelfwerkzaamheid
€ 236,87
Post t.a.v. overige materiële schade
Kosten medische informatieverzoeken - Rode Kruis Ziekenhuis
€ 93,05
Kosten medische informatieverzoeken - VUMC
€ 159,60
Kosten zonder nut - gemiste vakantie (vliegtickets)
€ 244,50
Totale kosten overige materiële schade
€ 497,15
Totale materiële schade
€ 15.538,82
Immateriële schade
€ 40.000,00
Totale schade
€ 55.538,82
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om haar vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. N.M.I. Bastiaans, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De advocaat heeft verzocht om integrale toewijzing.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de post die ziet op de toekomstige kosten voor het eigen risico en de post met betrekking tot de reiskosten die zijn gemaakt door de ouders van benadeelde, nu dit geen schade betreft die door benadeelde zelf is geleden. De officier van justitie heeft gevorderd dat de wettelijke rente wordt toegepast en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De rechtbank acht alle posten, met uitzondering van de post ten aanzien van het toekomstige eigen risico en de posten ten aanzien van de reiskosten van de ouders van benadeelde, voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De vordering zal wat betreft die posten worden toegewezen.
Ten aanzien van het toekomstige eigen risico
Ten aanzien van de gevorderde kosten met betrekking tot het toekomstige eigen risico overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het letsel van benadeelde maakt dat zij voor de rest van haar leven afhankelijk is van zorg: regelmatig zal zij voor controle een oogarts moeten bezoeken, zij zal altijd gebruik moeten maken van medicatie en zij zal altijd risico lopen op afstoting van haar donorhoornvlies, met mogelijk meerdere hernieuwde hoornvliestransplantaties. Hoewel het onduidelijk is hoe de hoogte van het eigen risico zich in de toekomst zal ontwikkelen, zal benadeelde voor de rest van haar leven als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit medische kosten maken en derhalve een bedrag aan eigen risico moeten betalen. De rechtbank zal deze kosten naar billijkheid schatten op € 5.000,-. Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en kan zij deze desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de reiskosten gemaakt door de ouders van benadeelde
Hoe begrijpelijk het ook is dat de ouders van benadeelde kosten hebben gemaakt om hun dochter te bezoeken in Nederland en voor hun dochter te kunnen zorgen in hun thuisland Frankrijk, is de rechtbank van oordeel dat de posten die zien op de reiskosten van de ouders van benadeelde niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze kosten niet zien op schade die door benadeelde zelf is geleden. Het verzoek om vergoeding van deze kosten zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade
De advocaat van de benadeelde partij heeft betoogd dat benadeelde ten gevolge van de brandstichting is gediagnostiseerd met een inhalatietrauma aan de bovenste luchtwegen, een koolmonoxidevergiftiging en een hoornvliesbeschadiging aan beide ogen, wat heeft geleid tot een hoornvliestransplantatie aan het linker oog. Benadeelde heeft met haar linkeroog nog maar 16% zicht. Het hoornvlies van haar rechteroog is nagenoeg hersteld, maar benadeelde kan nog steeds slecht fel licht verdragen en slecht zien in het donker. Daarnaast is benadeelde behandeld in verband met een PTSS. Hoewel het meest zware letsel het oogletsel betreft, dient bij de vaststelling van de hoogte van het smartengeld ook rekening te worden gehouden met de beschadiging aan de longen, de PTSS en de angstschade, zodat een vergoeding van €40.000,- gerechtvaardigd is.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van blijvend oogletsel, longschade, PTSS en angstschade. Dit blijkt genoegzaam uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken: het leven van [benadeelde partij 4] is sinds de brandstichting volledig veranderd. Het letsel bestaat niet alleen uit het zeer beperkte zicht aan haar linker oog, maar is veelomvattender, zoals door de advocaat bepleit. De geleden immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van €40.000,- naar maatstaven van billijkheid gerechtvaardigd. Het gevorderde bedrag zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 4] een schadevergoeding betalen van in totaal € 47.196,68 (waarvan € 7.196,68 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017.
De vordering zal voor het gedeelte van € 1.902,32 [7] worden afgewezen en voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 4] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
HoofdelijkheidHet te vergoeden bedrag van € 47.196,68 vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] opgelegd, omdat zij als medeplegers van de brandstichting worden veroordeeld.
8.5.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert in totaal € 24.021,14 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Eigen risico zorgverzekering Zilveren Kruis
€ 805,34
Huur busje i.v.m. verhuizing naar eigen woning
€ 107,20
Aankoop matras in 2016 die verloren is gegaan
€ 230,00
Wasmachine (tweedehands gekocht)
€ 180,00
Aankoopfactuur TV contant betaald voor nieuwe woning
€ 396,98
Studievertraging maximaal 1 jaar
€ 20.875,00
Gederfde inkomsten 6 weken x € 237,77
€ 1.426,62
Totale materiële schade
€ 24.021,14
Immateriële schade
€ 7.500,00
Totale schade
€ 31.521,14
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om zijn vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. A.C. Herweijer, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De advocaat heeft verzocht om integrale toewijzing.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel de posten ten aanzien van het eigen risico (aangewend ten behoeve van het verkrijgen van psychische hulp naar aanleiding van de brandstichting) en de immateriële schade voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn. De overige posten zijn onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij dient ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Toe te wijzen schadeposten
De rechtbank acht de schadeposten die zien op het eigen risico en de huur van het busje voor de verhuizing van benadeelde voor toewijzing vatbaar. De kosten voor het eigen risico zijn voldoende onderbouwd. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat het eigen risico is verbruikt in verband met de behandeling voor PTSS in de vorm van EMDR-therapie in combinatie met gedragsactivatie bij GGZ Ingeest.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de huur van het busje ten behoeve van zijn verhuizing in redelijkheid zijn gemaakt en voor toewijzing in aanmerking komen. De schadepost is aan de hand van de factuur voldoende onderbouwd.
Niet-ontvankelijk
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering ten aanzien van de posten die zien op de aankoop van het matras, de wasmachine en de TV, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd. Uit de aangifte van [benadeelde partij 5] maakt de rechtbank op dat hij woonachtig was op de elfde verdieping van het flatgebouw. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt niet dat de goederen als gevolg van de rookschade volledig onbruikbaar zijn geworden en dat deze als gevolg daarvan vervangen moesten worden.
De rechtbank zal de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering ten aanzien van de opgelopen studievertraging en de gederfde inkomsten. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt onvoldoende dat de studievertraging in rechtstreeks verband staat met het onder 1 bewezen verklaarde feit. Ook is onvoldoende onderbouwd dat benadeelde door zijn PTSS gedurende zes weken geheel niet in staat is geweest om te werken.
Hoewel uit de stukken voldoende duidelijk volgt dat benadeelde als gevolg van de brandstichting psychisch letsel heeft opgelopen in de vorm van PTSS, is het gedeelte van de vordering dat ziet op immateriële schade naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De hoogte van het gevorderde bedrag staat niet in verhouding met de beperkte onderbouwing daarvan. De beoordeling van de schadepost levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu nadere bewijslevering of onderbouwing van de schade zou leiden tot aanhouden van de behandeling van de strafzaak. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade eveneens niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De benadeelde partij kan bovengenoemde delen van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 5] een schadevergoeding betalen van in totaal € 912,54 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 5] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
HoofdelijkheidHet te vergoeden bedrag van € 912,54 vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] opgelegd, omdat zij als medeplegers van de brandstichting worden veroordeeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft;en
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vorderingen benadeelde partijen
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 1]toe tot
€ 25.872,40 (vijfentwintigduizendachthonderdtweeënzeventig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het gedeelte van € 488,56 af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de
kosten door [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2780,-.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 3]toe tot
€ 33.774,82 (drieëndertigduizendzevenhonderdvierenzeventig euro en tweeëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het gedeelte van € 167,99 af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de
kosten door [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 6.000,-.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 4]toe tot
€ 47.196,68 (zevenenveertigduizendhonderdzesennegentig euro en achtenzestig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het gedeelte van €1.902,32 af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [benadeelde partij 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 5]toe tot
€ 912,54 (negenhonderdtwaalf euro en vierenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [benadeelde partij 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Legt verdachte de verplichting op om de toegewezen bedragen aan de staat te betalen, ten behoeve van:
  • [benadeelde partij 1] , € 25.872,40 (vijfentwintigduizendachthonderdtweeënzeventig euro en veertig eurocent);
  • [benadeelde partij 3] , € 33.774,82 (drieëndertigduizendzevenhonderdvierenzeventig euro en tweeëntachtig eurocent);
  • [benadeelde partij 4] , € 47.196,68 (zevenenveertigduizendhonderdzesennegentig euro en achtenzestig eurocent); en
  • [benadeelde partij 5] , € 912,54 (negenhonderdtwaalf euro en vierenvijftig eurocent).
Voornoemde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal worden deze betalingsverplichtingen telkens vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichtingen niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2019.

Voetnoten

1.ELCI:NL:GHAMS:2009:BJ6879
2.Aantal gereden kilometers ten behoeve van het leegruimen van de flat van het slachtoffer, de uitvaart en bezoeken aan de politie en het OM: 227,6 km + 1.290,6 km + 528 km = 2.046,2 km;
3.€ 488,56 Is het gedeelte van de reiskosten dat niet is toegewezen.
4.Aantal gereden kilometers ten behoeve van bezoeken aan Vesalius, het CBR, Slachtofferhulp, het AMC en de EMDR-therapie: 216 km + 87,2 km + 12,6 km + 285,6 km + 383,6 km = 985 km;
5.€ 167,99 Is het gedeelte van de reiskosten dat niet is toegewezen.
6.De vordering is ter zitting met € 0,20 opgehoogd, nu de kosten ten aanzien van de beschermbril van Specsavers verkeerd in de schriftelijke vordering waren opgenomen.
7.€ 1.902,32 Is het gedeelte van de reiskosten van de ouders van benadeelde dat niet is toegewezen.