In deze zaak heeft [eiser] op 19 maart 2018 een watervergunning aangevraagd voor het graven van insteekhavens, de aanleg van een groene oeverzone, het saneren en ontgraven van een woningbouwlocatie, het ophogen van het maaiveld en het aanbrengen van oeverbeschoeiing. Het waterschap heeft op 18 april 2018 zijn voornemen bekendgemaakt om de watervergunning te weigeren, waarna [eiser] bezwaar heeft gemaakt. Het waterschap heeft op 20 november 2018 het bezwaar deels gegrond verklaard, maar de vergunning voor het ophogen van het maaiveld en andere activiteiten geweigerd, omdat het verlies aan waterberging onvoldoende werd gecompenseerd. De rechtbank heeft de zaak op 12 november 2019 behandeld, waarbij [eiser] en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het waterschap en zijn adviseurs.
De rechtbank oordeelt dat de vergunningplicht uit artikel 4.13 van de Keur van toepassing is, omdat de werkzaamheden niet onder normaal onderhoud vallen. De rechtbank volgt het standpunt van het waterschap dat compensatie van bodemdaling tot twintig jaar geleden onder normaal onderhoud valt, terwijl bodemdaling van langer dan twintig jaar geleden onder ophoging valt. De rechtbank verwerpt het voorstel van [eiser] om de bodemdaling sinds 1973 ongedaan te maken, omdat dit willekeurig zou zijn vanuit het perspectief van waterbeheer.
De rechtbank concludeert dat het waterschap de watervergunning terecht heeft geweigerd, omdat het verlies aan waterberging onvoldoende wordt gecompenseerd. Het beroep van [eiser] wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 20 december 2019.