ECLI:NL:RBAMS:2019:9946

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
7 januari 2020
Zaaknummer
13/221804-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing, poging tot afpersing, belediging van verbalisanten en diefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 17 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1981 en gedetineerd in een Huis van Bewaring. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor afpersing, poging tot afpersing, belediging van verbalisanten en diefstal. De feiten vonden plaats in Amsterdam, waarbij de verdachte op 13 september 2019 een slachtoffer dwong tot afgifte van een sigaret en een aansteker, en op 4 mei 2019 verbalisanten beledigde. Daarnaast werd de verdachte op 9 september 2017 schuldig bevonden aan diefstal van blikken bier bij Vomar. De rechtbank oordeelde dat de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen waren, ondanks de verweren van de verdediging. De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf af. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die als veelpleger werd aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen contra-indicatie was voor de oplegging van de ISD-maatregel, ondanks de psychiatrische problematiek van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers:
13/221804-19 (A), 13/106728-19 (B) en 13/177078-17 (C) + 13/032045-19 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 17 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 december 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A,
zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. M.S. Kat, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt in zaak A – kort gezegd – beschuldigd van het plegen van de volgende feiten:
Feit 1:
afpersing van [slachtoffer 1] door hem te dwingen tot afgifte van een sigaret en/of een aansteker, gepleegd op 13 september 2019 in Amsterdam;
Feit 2:primair: poging tot afpersing van [slachtoffer 1] door hem te dwingen tot afgifte van goederen en/of geld, gepleegd op 13 september 2019 in Amsterdam;
subsidiair:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
Verdachte wordt in zaak B – kort gezegd – beschuldigd van belediging van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , gepleegd op 4 mei 2019 in Amsterdam.
Verdachte wordt in zaak C – kort gezegd – beschuldigd van diefstal van blikken bier bij Vomar, gepleegd op 9 september 2017 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A ten laste gelegde afpersing en poging tot afpersing wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De verklaring van [slachtoffer 1] is duidelijk en wordt voldoende ondersteund door de camerabeelden.
De belediging van verbalisanten (zaak B) en de diefstal bij de Vomar (zaak C) kunnen ook wettig en overtuigend bewezen worden op basis van de stukken in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten in zaak A wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Het dossier bevat onvoldoende steun voor de verklaring van aangever [slachtoffer 1] .
Over de ten laste gelegde feiten in zaak B en zaak C heeft de verdediging geen opmerkingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de feiten in zaak A onder 1 en onder 2 primair, en de ten laste gelegde feiten in zaak B en zaak C bewezen zijn, gelet op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen.
Ten aanzien van poging tot afpersing (zaak A, feit 2, primair) is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever [slachtoffer 1] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, waardoor zijn verklaring niet op zichzelf staat. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat steunbewijs niet hoeft te zien op alle ten laste gelegde gedragingen. Het steunbewijs kan in deze zaak worden gevonden in het proces-verbaal opgemaakt van de camerabeelden. Hieruit blijkt dat verdachte met aangever is meegelopen het flatgebouw en de lift in en dat hij zich handtastelijk richting aangever heeft opgesteld, waarbij aangever probeert verdachte op afstand te houden. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in zaak A:
1.
op 13 september 2019 te Amsterdam, op de [adres] , op de openbare weg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een sigaret en een aansteker, die aan voornoemde [slachtoffer 1] toebehoorde, door voornoemde [slachtoffer 1] vast te pakken en een knuffel te geven en de kleding van voornoemde [slachtoffer 1] af te tasten en een sigaret aan voornoemde [slachtoffer 1] te vragen en vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik wil wat meer hebben ouwe, ik wil meer hebben";
2.
op 13 september 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van goederen en/of geld dat aan voornoemde [slachtoffer 1] toebehoorde, naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte- zijn vingers in de zij van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gedrukt en
- voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik schiet je neer, je gaat mij wat geven nu" en "Je houdt wel je bek he".
Zaak B:
op 4 mei 2019 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Laat me gewoon naar binnen gaan, jullie zijn vieze kankerflikkers. Kankerlijers”.
Zaak C:
op 9 september 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twaalf blikken bier, toebehorende aan Vomar Voordeelmarkt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft bepleit dat verdachte in zaak A en zaak B ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten. Daarom dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Uit het dossier en uit de over verdachte opgemaakte psychiatrische- en reclasseringsrapportages blijkt onvoldoende dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ten tijde van het plegen van de feiten geen sprake was van ontoerekeningsvatbaarheid dat tot ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten leiden. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest. In dit kader heeft de officier van justitie gevorderd de ten uitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 7 maart 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken af te wijzen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, voor zover haar standpunt niet wordt gevolgd dat verdachte moet worden vrijgesproken dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, betoogd dat de
ISD-maatregel niet het geschikte middel is om de problemen van verdachte, te weten huisvesting en psychiatrische problematiek, aan te pakken. Indien de rechtbank wél overgaat tot het opleggen van de ISD-maatregel, verzoekt de verdediging het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel en rekening te houden met de hond die verdachte tijdens zijn aanhouding heeft gebeten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, poging tot afpersing, belediging van verbalisanten en diefstal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Inforsa van 12 december 2019, opgemaakt door S. van Niekerken. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
De heer [verdachte] is een veelpleger. De reclassering ziet aanwijzingen voor een zorgelijke situatie, zoals auditieve hallucinaties en overmatig alcoholgebruik. Daarom wordt behandeling noodzakelijk geacht. Omdat de heer [verdachte] zijn medewerking heeft geweigerd kan er geen gedegen Plan van Aanpak worden opgesteld in het kader van een voorwaardelijke veroordeling. Wij zien dan ook geen andere mogelijkheid dan een klinisch behandeltraject binnen het dwangkader van de ISD-maatregel. Behalve dat deze maatregel de beste mogelijkheden biedt voor diagnostiek, een klinische behandeling en aansluitend een geschikte woonsetting, biedt de dualiteit van de maatregel maatschappelijke bescherming gedurende de maatregel als de heer [verdachte] zijn medewerking blijft weigeren. Bovendien kan het zorgaanbod dat in het kader van de ISD-maatregel wordt geboden een beschermde factor zijn voor de heer [verdachte] . Dit is wenselijk gezien de aanwijzingen voor maatschappelijke teloorgang en de zorgmijding bij ernstige psychiatrische problematiek. Het starten vanuit een kader waaraan de heer [verdachte] zich niet kan onttrekken en waarin er wordt ingezet op zorgontvankelijkheid, biedt hem kansen op acceptatie en beheersing van zijn problematiek in een voor hem passende leefstijl met de noodzakelijk zorg en begeleiding.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 7 november 2019, opgemaakt door B.R. Baar, assistent in opleiding tot psychiater, onder supervisie van
M.A. Westerborg, forensisch psychiater. Omdat verdachte heeft geweigerd zich te laten onderzoeken, hebben de rapporteurs geen diagnose of conclusie kunnen opstellen over verdachte. Wel zien zij in de bestaande documentatie geen contra-indicatie voor het opleggen van de ISD-maatregel. Verdachte zou in een dergelijke setting ook goed klinisch kunnen worden behandeld voor een psychotisch toestandsbeeld dat eventueel zou kunnen bestaan.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 17 december 2019 reclasseringswerker P.M. van Doleweerd, verbonden aan Reclassering Nederland te Amsterdam, als deskundige gehoord.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de in zaak A en in zaak C bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de
ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 6 december 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Ook de hondenbeet tijdens zijn aanhouding geeft daar geen aanleiding toe.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 14 oktober 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/032045-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 maart 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, gelet op haar oordeel onder rubriek 8.3 waardoor tenuitvoerlegging niet opportuun is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 45, 57, 266, 267, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A onder feit 1:Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
in zaak A onder feit 2, primair:Poging tot afpersing;
in zaak B:Eenvoudige belediging, terwijl die belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
in zaak C:Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 7 maart 2019 (13/032045-19) opgelegde voorwaardelijke straf af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en J. Thomas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.F. Sneeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2019.