ECLI:NL:RBAMS:2019:991

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
13/650363-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met dodelijke afloop en poging tot oplichting in Diemen

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een fatale brand in een flatwoning in Diemen op 19 juli 2017. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van brandstichting en poging tot oplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht, wat leidde tot de dood van een persoon en ernstig letsel bij meerdere anderen. De verdachte had het plan om de brand te gebruiken om verzekeringsgeld te verkrijgen. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting bewezen, ondanks dat zij niet fysiek aanwezig was tijdens de uitvoering van het delict. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zestien jaar op, waarbij de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar meegewogen werden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had gespeeld met mensenlevens en dat haar handelen onacceptabel was. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die direct schade hadden geleden door de brand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650363-17 (
Promis)
Datum uitspraak: 15 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 en 21 januari en 4 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door of namens de volgende benadeelde partijen naar voren is gebracht: [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en hun advocaat mr. M.M.P.M. Lousberg, [benadeelde partij 3] en haar advocaat mr. R.A. Korver, [benadeelde partij 4] en haar advocaat mr. N.M.I. Bastiaans en mr. A.C. Herweijer namens [benadeelde partij 5] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan
het medeplegen of uitlokken van brandstichting in een flatwoning aan de [adres] te Diemen op 19 juli 2017, terwijl er gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen – onder wie [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] – te duchten was, en dit feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; en
het medeplegen van poging tot oplichting van Centraal Beheer / Achmea verzekeringen in de periode van 7 juli 2017 tot en met 1 oktober 2017, door te melden dat door een onbekende persoon brand is gesticht in haar woning, om zo de verzekeraar te bewegen tot afgifte van geld.
De tekst van de integrale, gewijzigde tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan uitlokking van de brandstichting, alsmede aan poging tot oplichting van Centraal Beheer / Achmea verzekeringen. Hij heeft daartoe de volgens hem relevante bewijsmiddelen opgesomd en onder meer het volgende aangevoerd.
Verdachte was zeer actief betrokken bij het plan om brand te stichting in haar woning, met als doel om verzekeringspenningen op te strijken. Verdachte had het opzet om brand te laten stichten in haar woning door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die door haar zijn overgehaald en uitgelokt door hen een beloning in het vooruitzicht te stellen. Verdachte is uiterst calculerend te werk gegaan en zij heeft haar eigen rol getracht te minimaliseren. Nu het uitgelokte delict daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is verdachte ook aansprakelijk voor de geobjectiveerde strafverzwarende gevolgen van het delict. Er is sprake van een causaal verband tussen de brandstichting en de slachtoffers die er zijn gevallen. Door de brand te stichten op de manier waarop dat is gedaan, was het naar algemene ervaringsregels te voorzien dat er een felle brand zou ontstaan en zijn er honderden mensenlevens in gevaar gebracht. Het overlijden van [slachtoffer] en de letsels van de overige slachtoffers zijn in strafrechtelijke zin aan verdachten toe te rekenen.
De bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde oplichting hangt samen met de bewezenverklaring van feit 1. Verdachte had van meet af aan de intentie om door middel van de brandstichting verzekeringsgelden op te strijken. Hiertoe heeft zij kostbare sieraden opgevoerd die in de woning aanwezig zouden zijn, die niet zijn aangetroffen. Ook zou er een groot geldbedrag hebben gelegen in de woning, dat zij zou hebben gewonnen bij het casino. Dat zij daadwerkelijk over dit geldbedrag beschikte is niet aannemelijk geworden. Tot slot heeft verdachte extra kleding in de woning gelegd en spullen van persoonlijke waarde uit het pand op voorhand meegenomen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de oplichting alleen heeft gepleegd en heeft dan ook vrijspraak gevorderd van het tenlastegelegde medeplegen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van brandstichting heeft de raadsman betoogd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht met betrekking tot de brandstichting, waardoor er geen sprake kan zijn van medeplegen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde uitlokking heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte niet in de buurt komt van bewijslevering van uitlokking. De raadsman heeft twee alternatieve scenario’s aangedragen die in zijn optiek net zo aannemelijk zijn als het door de officier van justitie aangedragen scenario: verdachte is ofwel door [naam 1] , ofwel door medeverdachte [medeverdachte 1] betrokken bij het plan om brand te stichten in haar woning.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde, afgezet tegen wat er feitelijk is voorgevallen, dient te leiden tot vrijspraak.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de in de bijlage 2 uitgewerkte bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
3.3.1
Inleiding
Op 19 juli 2017 om 3.40 uur kwam er bij de meldkamer van de politie een melding binnen van getuige [getuige 1] , dat zij een harde ontploffing had gehoord, afkomstig van de studentenflat aan de [adres] te Diemen, waarna rookontwikkeling was ontstaan. Meldster zou hebben gezien dat er twee mannen van de flat wegrenden.
Verbalisanten komen om 3.42 uur ter plaatse en zagen dat er veel rookontwikkeling was. Bewoners die de flat verlieten riepen dat de trappengang blauw stond, dat ze niets konden zien en dat ze rook hadden ingeademd. De brandweer is begonnen met blussen op de begane grond en verbalisanten hebben zich beziggehouden met de begeleiding van de bewoners van de flat. In totaal zijn er door deze verbalisanten acht slachtoffers opgevangen met klachten, van wie er drie naar het ziekenhuis zijn vervoerd, onder wie [benadeelde partij 4] , die door brandweerpersoneel uit de flat is gehaald en in kritieke toestand verkeerde.
Na enige uren zijn twee andere verbalisanten ter plaatse gegaan ter aflossing van hun collega’s. Nadat de brandweer het sein brandveilig had gegeven, konden verbalisanten het pand betreden. Verbalisanten zijn omstreeks 7.45 uur naar de vijftiende etage gelopen en hebben vanaf daar naar beneden gewerkt. Eenmaal aangekomen op de twaalfde etage probeerden verbalisanten de deur van het trapportaal naar de verdieping te openen. Zij zagen een gezicht van een blanke man tussen de deur en het deurkozijn. Uit zijn neus en mond kwam zwart as/vloeistof gelopen. Reanimatie mocht niet baten: nadat ambulancepersoneel ter plaatse is gekomen die heeft bevestigd dat de man was overleden, is de reanimatie gestaakt. Later die dag, nadat het slachtoffer aan de hand van een foto uit het mortuarium door zijn ouders is geïdentificeerd, werd duidelijk dat het slachtoffer [slachtoffer] betrof.
Vervolgens werd op de elfde etage door verbalisant [verbalisant 1] een vrouw aangetroffen, naar later bleek [benadeelde partij 3] , die nauwelijks meer reageerde, zichtbaar ademhalingsmoeilijkheden had en een zeer verwarde indruk maakte. [benadeelde partij 3] is met inhalatietrauma naar het AMC overgebracht.
3.3.2
Oorzaak van de brand
Op 19 juli 2017 om 9.00 uur werd door verbalisanten forensisch onderzoek verricht in en rondom de flat aan de [adres] te Diemen en in de woning in deze flat op het adres [adres] . In de gang net buiten de woning is een jerrycan aangetroffen, met daarin een kleine hoeveelheid van een naar benzine ruikende vloeistof. In de slaapkamer en in de woonkamer werd door de speurhonden melding gemaakt van een vluchtige ontbrandbare stof (brandversnellend middel), en werden er verhoogde concentraties vluchtige ontbrandbare stoffen gedetecteerd op kleding op de vloer in de slaapkamer en op brandresten op de vloer in de woonkamer. Tussen de brandresten op de gang werd een hoeveelheid lucifers aangetroffen. Deze omstandigheden maken het aannemelijk dat brandstof is aangebracht in de woon- en slaapkamer en dat deze vervolgens is aangestoken met de lucifers. Er wordt geconcludeerd dat de verbrandingsgassen uit de woning konden trekken en konden stromen naar het centrale trappenhuis door de openstaande deuren en de aanzuiging van lucht door de weggeblazen ramen. De verbrandingsgassen konden in het centrale trappenhuis vrij opstijgen naar de bovenliggende etages, waardoor een schoorsteeneffect is ontstaan. Gelet op het tijdstip van het uitbreken van de brand, de aanwezigheid van de bewoners in de bovengelegen woningen, de aanwezigheid van brandbare materialen in de woning en de naast- en bovengelegen woningen en de ligging en bouwconstructie van de woning was er gemeen gevaar te duchten voor personen en goederen.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande volgt dat sprake was van brandstichting en dat daarbij lucifers en brandversnellende middelen zijn gebruikt. Deze brandstichting heeft gevaar opgeleverd voor personen en goederen.
3.3.3.
Gevolgen van de brandstichting
3.3.3.1. Slachtoffer [slachtoffer]
Op 19 juli 2017 heeft drs. H. Hoitzing, Forensisch arts, een schouwverslag opgesteld, concluderend tot een niet natuurlijk overlijden doordat het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in de rook is gestikt als gevolg van een uitslaande brand. Prof. dr. B. Kubat, arts en patholoog bij het NFI, heeft op 20 juli 2017 rapport opgesteld van de voorlopige bevindingen ten aanzien van de gerechtelijke sectie, waarin wordt geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] zonder meer wordt verklaard door koolmonoxide-intoxicatie en hittebeschadiging van de luchtwegen/longen door inademing van hete gassen/rook en de daardoor opgetreden algehele weefselschade.
3.3.3.2. Slachtoffer [benadeelde partij 3]
Op 20 december 2017 wordt [benadeelde partij 3] gehoord als getuige. Ze verklaart dat zij mentaal veel last heeft van de brandstichting, omdat zij haar vriend [slachtoffer] heeft verloren. Door de rookschade is haar korte termijn geheugen teruggelopen naar 40%. Uit een MRI-scan is gebleken dat zij hersenletsel heeft opgelopen ten gevolge van de rookinhalatie.
3.3.3.3. Slachtoffer [benadeelde partij 4]
(hierna: [benadeelde partij 4] ) is overgebracht naar het AMC en aldaar geïntubeerd en kunstmatig in slaap gehouden en overgeplaatst naar de Intensive Care. Op 2 oktober 2017 is [benadeelde partij 4] gehoord als getuige. Zij verklaart dat ze wakker werd door een harde knal en dat ze via de trap naar buiten is gegaan. Ze herinnert zich dat ze in de rook liep, dat het zwart was en dat het pijn deed aan haar longen en ogen. Ze kreeg geen adem meer en kan zich niet herinneren op welke verdieping ze is gevonden. Als gevolg van de brand heeft zij een inhalatietrauma opgelopen, waarvoor zij op de Intensive Care heeft gelegen en is behandeld in het brandwondencentrum. Na aanhoudende irritatie aan de ogen, bleek dat haar hoornvliezen waren beschadigd, zo erg dat een hoornvliestransplantatie voor haar linker hoornvlies noodzakelijk was. Zij verklaart met haar linker oog nog maar 10% zicht te hebben, en met haar rechter oog 70%.
3.3.3.4 Schade aan de flat
Uit de aangifte van [naam 2] namens De Key volgt dat de schade door de brand tot in de honderden duizenden euro’s oploopt. De twee begane grond woningen zijn compleet uitgebrand, alle verlichting tot de vijfde verdieping is door hitte weggesmolten, alle brandmelders moeten worden vervangen en tot aan de vijftiende etage is er roet- en rookschade.
3.3.4.1 Wie heeft de brand gesticht?
Op de camerabeelden van de flat voorafgaand aan de brand is te zien dat verdachte met tassen en vuilniszakken de flat in loopt en met post terug loopt naar de parkeervakken. Vervolgens komt zij terug met vuilniszakken in haar hand en gaat ze opnieuw de flat binnen. Even later, om 23.59 uur verlaat ze samen met haar zoontje de flat en lopen zij richting de parkeerplaatsen. Om ca. 2.35 uur (gecorrigeerde tijd) is op de camerabeelden te zien dat er twee negroïde mannen met een donkere/zwarte hoodie en pet bij de flat aankomen, een deur forceren en de flat weer verlaten. Om 3.19 uur komen ze terug en proberen ze opnieuw deuren te forceren, hetgeen uiteindelijk lukt. Om 3.41 uur vindt er een enorme explosie plaats, waarbij er zoveel lucht weerstand vrijkomt, dat de deur wordt opengeslagen die de brandstichters niet eerder uit het slot kregen. Eén van de mannen rent de deur uit en is kennelijk zijn baseball cap verloren. Te zien is dat hij een kaal hoofd heeft. Beide mannen rennen in paniek weg. Binnen 1 minuut is de ruimte achter de deur gevuld met dikke zwarte rook. Na één minuut is er een dikke rook ontstaan in de hal bij de trap en de lift. De rook ontwikkelt zich in een zeer hoog tempo.
Op 20 juli 2017 wordt medeverdachte [medeverdachte 1] , de broer van verdachte, aangehouden als verdachte van brandstichting, nadat hij in beeld is gekomen bij de politie door een tip die – naar uiteindelijk is gebleken – door zijn (ex-)partner, [naam 1] , is gegeven. Voorafgaand aan de brand is er gebeld naar de politie met het bericht dat er in een studentenflat in Diemen zou worden ingebroken en dat er vervolgens brand zou worden gesticht. Het zou gaan om geld of iets met een verzekering. [medeverdachte 1] beroept zich gedurende de eerste verhoren op zijn zwijgrecht, maar komt op 31 oktober 2017 met een bekennende verklaring in de vorm van een handgeschreven brief, waaruit volgt dat hij één van de personen is die de brand heeft gesticht. Hij geeft aan dat het enorm uit de hand is gelopen en dat hij in de toekomst graag openheid van zaken wil geven.
Deze openheid van zaken komt er – zij het beperkt – op 4 januari 2018. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij weet wat de rol van zijn zus (verdachte) is, maar hij heeft haar nog niet gesproken. Hij wil het liefst alleen over zijn eigen rol praten. Hij verklaart dat het niet de bedoeling was dat er een ontploffing zou volgen en niemand had de intentie om anderen in gevaar te brengen. Hij was samen met iemand anders naar de woning gegaan. Tijdens de ontploffing was hij met één been in de hal bij de voordeur, bij de deurpost. Hij is een van de personen op de beelden en moest eigenlijk alleen op de uitkijk staan. Hij geeft aan dat alles – ook de benzine – al geregeld was. Hij weet niet wie de benzine heeft gehaald en wat er van te voren besproken is. Hij is op een bepaald moment benaderd en had bedacht dat hij zijn zus moest helpen. Hij zou eigenlijk alleen op de uitkijk staan. Verder is het aan haar om daarover te verklaren. [medeverdachte 1] is als gevolg van de ontploffing verwond geraakt aan zijn enkel. Over de tweede dader wenst hij niet te verklaren.
De rechtbank merkt op dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar wordt geacht, aangezien er geen reden is daaraan te twijfelen, nu zijn verklaring in overwegende mate belastend is voor hem zelf en aansluit bij andere bewijsmiddelen in het dossier.
3.3.4.2. Tussenconclusie
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de brand in de woning van verdachte opzettelijk is aangestoken door twee mannen, onder wie haar broer, medeverdachte [medeverdachte 1] .
3.3.4.3. Betrokkenheid verdachte bij de brandstichting
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord, of verdachte betrokken is bij de brandstichting en zo ja, of zij valt aan te merken als medepleger of uitlokker, zoals aan haar alternatief onder 1 ten laste is gelegd.
Op 19 juli 2017 om 7.15 uur doet verdachte aangifte van brandstichting in haar woning op de [adres] te Diemen. Zij verklaarde dat zij tussen 3.30 en 3.45 aan kwam in Diemen en veel mensen zag staan rondom de flat, alsmede politie en brandweer. Al snel werd haar duidelijk dat haar woning was uitgebrand. Verdachte verklaarde dat zij uitging van brandstichting, omdat zij heeft gehoord dat er twee jongens zijn weggerend en er door de politie aan haar is verteld dat er een deur was opengebroken. Verdachte heeft aangegeven dat er onder meer € 15.550,- aan cash geld in de woning lag, en dure sieraden van haar vriend, [vriend] .
Uiteindelijk wordt op 24 oktober 2017 ook verdachte aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de brandstichting, met name als gevolg van zeer belastende tapgesprekken die wijzen op enige vorm van betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting. Lange tijd heeft verdachte zich beroepen op haar zwijgrecht. Pas nadat zij wordt geconfronteerd met de op schrift gestelde bekennende verklaring van haar broer, medeverdachte [medeverdachte 1] , legt zij op 26 februari 2018 een verklaring af, waaruit blijkt dat zij wist dat haar flatwoning in de nacht van 19 juli 2017 in brand zou worden gestoken. Verdachte wist dat zij die nacht niet thuis moest zijn. Zij ging die nacht naar het Holland Casino in Amsterdam, terwijl haar vriend op hun zoontje paste, buiten de woning van verdachte.
Dat verdachte op het moment van de brandstichting niet in de buurt van haar woning was en zij dus ook geen concrete uitvoeringshandelingen heeft verricht op dat moment, hoeft niet in de weg te staan aan bewezenverklaring van medeplegen van de brandstichting, mits sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit of uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan wel van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [1]
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de brandstichting. In dit verband is relevant dat de onder 1 ten laste gelegde brandstichting zeer nauw samenhangt met de onder 2 ten laste gelegde oplichting van de verzekering. Er was sprake van één plan, één geheel van gedragingen, waarvan verdachte volledig op de hoogte was. In dat geheel van gedragingen was de rol van verdachte van voldoende gewicht is om tot bewezenverklaring van medeplegen te komen. Verdachte heeft haar woning ter beschikking gesteld en ze heeft enkele uren voor de brandstichting zelfs nog extra spullen neergelegd in de woning teneinde meer geld te kunnen claimen bij de verzekering, zo blijkt uit haar verklaring bij de politie van 26 februari 2018 en uit de camerabeelden voorafgaand aan de brandstichting. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt dat de goederen met behulp waarvan de brand werd gesticht zich al in de woning bevonden. Nu verdachte in de woning woonachtig was en zij de avond voor de brand nog in de woning is geweest, moet zij hiervan hebben geweten. Verdachte heeft op dat moment niet ingegrepen, terwijl ze de brandstichting eenvoudig had kunnen voorkomen. In plaats daarvan heeft ze de benzine en de lucifers in de woning gelaten, in de wetenschap dat daarmee enkele uren later door anderen brand zou worden gesticht. De rechtbank acht tevens van belang dat verdachte ook zelf meende dat zij een beslissende stem had ten aanzien van de uitvoering van het plan om brand te stichten in haar woning, nu zij heeft gezegd dat [medeverdachte 1] het had moeten zeggen als hij niet met het plan wilde doorgaan, omdat het dan niet was gebeurd.
3.3.5.
Toerekenbaarheid
Uit vorenstaande is reeds gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van de rookontwikkeling is overleden en dat anderen, waaronder [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , zwaar letsel hebben opgelopen. De rechtbank dient dan ook de vraag te beantwoorden of er een causaal verband is tussen de brandstichting door verdachte en haar mededaders en de slachtoffers die er zijn gevallen.
Uit het sporenonderzoek en het rapport van het IFV volgt dat de wijze waarop de brand is gesticht ervoor heeft gezorgd dat de brand- en rookwerende deur naar het centrale trappenhuis is open geblazen (en niet meer is gesloten). Hierdoor kon de hevige en snel ontwikkelende hitte- en rookontwikkeling die zich in een hoog tempo door het centrale trappenhuis – een belangrijke vluchtroute – in korte tijd door het hele flatgebouw verspreiden. Dit is één van de redenen dat enkele bewoners het flatgebouw niet zelfstandig hebben kunnen verlaten. De brand- en rookwerende deur had langer stand gehouden bij een brand die niet opzettelijk zou zijn gesticht en die zich langzaam zou ontwikkelen. Een andere reden dat bewoners niet zelfstandig de weg naar buiten hebben kunnen vinden, heeft te maken met het tag-systeem dat ten tijde van de brandstichting werd gehanteerd in het flatgebouw. De deuren naar de gangen kunnen alleen worden geopend met een tag, in bezit bij de bewoners van die specifieke verdieping.
Tot slot heeft ook meegespeeld dat de brandweer door een afwijkende beeldvorming van twee bevelvoerders niet tot een gehele ontruiming is gekomen, maar de flat slechts tot de zevende verdieping heeft doorzocht.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat ook de onbedoelde gevolgen van de brandstichting aan verdachten kunnen worden toegerekend, nu het feit dat er slachtoffers zijn gevallen alles te maken heeft met de manier waarop en de omstandigheden waaronder de brand is gesticht: er was sprake van een zeer heftige brand, aangestoken met open vuur en benzine, wat tot een ontploffing heeft geleid en die er voor heeft gezorgd dat de rook zich kon verspreiden. Verdachten hebben gespeeld met mensenlevens door op deze manier te handelen. Zij hadden kunnen en moeten voorzien dat er personen zouden komen te overlijden en dat personen letsel zouden oplopen bij brandstichting op de door hen aangewende manier. Dat de brandweer in haar optreden wellicht tekort is geschoten en dat door het ontbreken van een vluchtplan en het functioneren van het tagsysteem mogelijk vluchten is bemoeilijkt, doet daaraan niet af.
3.3.6.
Slotconclusie brandstichting
Verdachte heeft zich samen met haar mededaders schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Nu de rechtbank is gekomen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van brandstichting, zoals onder 1 als eerste alternatief ten laste gelegd, zal de rechtbank niet verder ingaan op de verweren van de raadsman die zijn aangevoerd met betrekking tot de als tweede alternatief ten laste gelegde uitlokking.
3.3.7
De tenlastegelegde poging oplichting
Het motief voor de brandstichting was het opstrijken van verzekeringspenningen, om – naar eigen zeggen – uit de financiële problemen te komen. De onder 2 ten laste gelegde oplichting hangt dan ook nauw samen met de bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde brandstichting, zoals hier boven reeds is benadrukt. Door het uitzicht op een uitkering van een forse schadeclaim van de verzekeraar, kon verdachte de medeverdachten immers een (niet in hoogte vastgesteld) geldbedrag toezeggen voor het stichten van de brand.
De oplichting van de verzekering begint met de aangifte van brandstichting, die door verdachte vroeg in de ochtend na de brand wordt gedaan, terwijl zij wist dat de brand door haar broer was gesticht. Ook neemt verdachte diezelfde ochtend contact op met de verzekering om melding maken van de brand, gevolgd door een schadeclaim van € 74.624,-. Opvallend aan de claim is dat er een groot geldbedrag wordt geclaimd, waarover verdachte verklaart dat zij dit heeft gewonnen in het Casino. Uit nader onderzoek bij het Holland Casino blijkt dat er geen grote jackpotregistraties of andere opvallendheden bij hen bekend zijn. Daarnaast is er een fors bedrag opgevoerd voor gouden kettingen van de vriend van verdachte, die in haar woning zouden hebben gelegen. Er zijn geen (resten van) gouden kettingen in de uitgebrande woning aangetroffen, terwijl deze niet door vuur en hitte verwoest hadden kunnen worden. De schadeclaim van verdachte valt verder op omdat hij geenszins door haar kan worden onderbouwd. Verdachte blijft vervolgens langdurig en dwingend bij de verzekeraar aandringen om geld uit te keren, al dan niet in de vorm van een voorschot. Door verdachte worden tevens verhalen verzonnen om haar leefomstandigheden sober voor te stellen en zo de verzekeraar te bewegen tot het doen van een uitkering. Los van een voorschot van € 1.500,- dat verdachte kort na de brand heeft ontvangen, zijn haar inspanningen over de tenlastegelegde periode tevergeefs geweest: nu verdachte de verzekering niet heeft kunnen bewegen tot het uitkeren van de schadeclaim, is het slechts bij een poging gebleven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 19 juli 2017 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een flatwoning gelegen aan de [adres] ,
immers hebben verdachte en haar mededaders toen aldaar in die woning opzettelijk de vlam van een lucifer in aanraking gebracht met brandbare stoffen, ten gevolge waarvan die flatwoning met inventaris geheel is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor in het complex gelegen flatwoningen en zich in die flatwoningen bevindende goederen te duchten was en
terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen (onder wie [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] ) te duchten was,
terwijl dit feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
in de periode van 7 juli 2017 tot en met 1 oktober 2017 te Diemen en/of Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, Centraal Beheer / Achmea Verzekeringen te bewegen tot de afgifte van geld,
met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid valselijk heeft gemeld dat er door een onbekende persoon brand is gesticht in haar woning, wetende dat zij, verdachte, die brandstichting zelf had (mede)gepleegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en de rechtbank dan ook verzocht geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met het brandweeroptreden en de tekortkomingen van het pand, die van invloed zijn geweest op het overlijden van [slachtoffer] en het letsel van andere slachtoffers.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting in haar flatwoning, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden. Verdachte heeft met haar handelen onherstelbaar leed en verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer, onder wie zijn ouders, broertje en zusjes en vriendin, zo blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen van de vader en vriendin die ter zitting zijn voorgelezen.
Door de brandstichting hebben meerdere personen (zwaar) letsel opgelopen, onder wie [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] . [benadeelde partij 3] heeft niet alleen te kampen met het verlies van haar vriend, [slachtoffer] , maar zal moeten leren omgaan met permanent hersenletsel, bestaande uit korte termijn geheugenverlies, waardoor zij haar opleiding journalistiek niet meer kan afronden en niet meer haar ambities kan nastreven. [benadeelde partij 3] is afhankelijk geworden van technologie en andere hulpmiddelen, zo blijkt uit haar slachtofferverklaring. [benadeelde partij 4] heeft door de rook onder meer blijvend oogletsel opgelopen. Aan haar linkeroog heeft zij een hoornvliestransplantatie moeten ondergaan en heeft zij nog maar beperkt zicht. Het hoornvlies van haar rechteroog is weer helemaal aangegroeid, maar kan niet goed tegen fel licht. [benadeelde partij 4] zal moeten leren leven met zichtbeperking en de angst en onzekerheid die horen bij het hebben van een donororgaan. Uit haar slachtofferverklaring blijkt verder dat haar gevoel van veiligheid weg is.
De brand heeft tot slot veel materiële schade aan het flatgebouw aangericht: de twee benedenwoningen zijn volledig uitgebrand, tot de vijfde verdieping is alle verlichting weggesmolten en tot aan de vijftiende etage is er roet- en rookschade ontstaan.
Verdachte had met de brandstichting als doel om verzekeringsgelden te incasseren. Zij heeft een paar uur na de brand direct aangifte gedaan van brandstichting en heeft diezelfde ochtend contact opgenomen met de verzekering, die zij twaalf dagen voor de brand had afgesloten, om melding te maken van de brand, gevolgd door een hoge schadeclaim van € 74.624,-. Verdachte heef bij het uitblijven van het uitkeren van een vergoeding tot maanden na de brand veelvuldig contact opgenomen met de verzekering om een vergoeding te krijgen en zodoende gepoogd ten onrechte verzekeringsgeld te ontvangen.
Hoewel de rechtbank wil aannemen dat verdachte geen (onvoorwaardelijke) opzet heeft gehad op de dood of het letsel van anderen, wordt zij voor deze gevolgen wel verantwoordelijk gehouden en daarom zal dit ook tot uitdrukking komen in de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank ziet geen reden tot vermindering van straf op grond van het optreden van de brandweer, het ontbreken van een ontruimingsplan en het functioneren van het tagsysteem, nu de brandstichting en de gevolgen daarvan volledig aan verdachte en haar mededaders zijn toe te rekenen. Het wordt verdachte zwaar aangerekend dat de brandstichting zorgvuldig is voorbereid en vervolgens is uitgevoerd op een tijdstip waarvan verdachte kon en moest weten dat er vele personen in het pand aanwezig waren. Het betreft immers een studentenflat van 15 verdiepingen en de brand is in de nacht gesticht, op een tijdstip waarop de meeste mensen doorgaans slapen. Bovendien is het des te verwijtbaarder dat verdachte en haar mededaders op de begane grond van een flatgebouw nabij het trappenhuis brand hebben gesticht met gebruikmaking van benzine.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder die omstandigheden op onaanvaardbare wijze heeft gespeeld met mensenlevens en acht het volstrekt onbegrijpelijk dat verdachte deze enorme risico’s heeft genomen.
Verdachte heeft enkel oog gehad voor haar eigen financiële gewin en heeft daarbij op geen enkele manier rekening gehouden met de gevolgen van haar handelen voor anderen, zoals hierboven omschreven. De rechtbank rekent het verdachte daarbij zwaar aan dat zij niet direct verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daden en dat zij zelfs nadat duidelijk was geworden welke gevolgen de brand had, volhardend bezig is geweest met het verkrijgen van een uitkering van de verzekeringsmaatschappij. Verdachte heeft misbruik willen maken van het vertrouwen dat verzekeraars in hun cliënten moeten kunnen stellen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 december 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad van verdachte heeft dan ook geen invloed op het bepalen van de strafmaat. Het advies van Reclassering Nederland van 17 april 2018 en het psychologisch pro justitia rapport van 27 december 2017 betreffende verdachte bieden geen aanknopingspunten voor begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank is van oordeel dat enkel kan worden volstaan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar zal afwijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte geen (onvoorwaardelijk) opzet heeft gehad op het overlijden of op het veroorzaken van letsel van personen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren de ernst van de bewezenverklaarde feiten voldoende tot uitdrukking.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
stk sieraad ketting, verbrand met bedel 5441416;
1 stk sieraad armband, gevlochten 5441415;
stk sieraad armband 5435127;
3 stk sieraad armband, flexibel 5441409;
1 stk sieraad armband, met bedels 5441419;
2 stk sieraad armband 5441412.
De inbeslaggenomen voorwerpen behoren aan verdachte toe en zullen aan haar worden teruggegeven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert in totaal € 8.860,96 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Reiskosten
€ 1.020,57
Uitvaartkosten
€ 4.650,39
Kosten grafsteen
€ 690,00
Toekomstige reis-/communicatiekosten
€ 1.500,00
Toekomstige medische kosten
€ 1.000,00
Totaal materiële schade
€ 8.860,96
Immateriële schade - shockschade
€ 20.000,00
Totale schade
€ 28.860,96
Gevorderde proceskosten - kosten rechtsbijstand
€ 8.664,06
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om zijn vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. M.M.P.M. Lousberg, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. Zij heeft verzocht om integrale toewijzing, met uitzondering van de posten die zien op toekomstige kosten, nu deze kosten nog niet gemaakt zijn en dit eventueel wel het geval kan zijn wanneer de zaak wordt behandeld in hoger beroep.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de posten toekomstige reis-/communicatiekosten en toekomstige medische kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Primair heeft de raadsman, gelet op de bepleite vrijspraak, aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft hij zich ten aanzien van een aantal posten op het standpunt gesteld dat deze niet voor toewijzing vatbaar zijn, zoals hieronder per post is uitgewerkt.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden, nu hij de vader is van het overleden slachtoffer [slachtoffer] . Als nabestaande heeft hij op grond van artikel 6:108 BW recht op vergoeding van de schade. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding per afzonderlijke post bespreken.
Ten aanzien van de reiskosten
De raadsman heeft ten aanzien van deze post geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal het verzoek om vergoeding van de reiskosten gemaakt ten behoeve van de strafzaak en de bezoeken aan de advocaat afwijzen, nu deze kosten niet worden gekwalificeerd als materiële schade, maar als proceskosten.
De rechtbank zal de overige gevorderde reiskosten (totaal van 2.046,2 kilometer ten behoeve van het leegruimen van de flat, de uitvaart en bezoeken aan de politie en het Openbaar Ministerie) matigen tot een bedrag van € 532,01, nu de benadeelde partij een tarief heeft gehanteerd van € 0,28 per kilometer, terwijl er in de richtlijn van De Letselschade Raad een tarief is opgenomen van € 0,26 per kilometer. [2]
Ten aanzien van de uitvaartkosten en de kosten voor de grafsteen
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de post uitvaartkosten op het standpunt gesteld dat deze kosten niet voor toewijzing vatbaar zijn, nu de factuur op naam staat van [moeder] , de moeder van het overleden slachtoffer. Dat de heer [slachtoffer] 50% van de factuur zou hebben voldaan blijkt nergens uit, terwijl hij wel 100% van de kosten voor de grafsteen heeft voldaan.
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor de uitvaart en de grafsteen (€ 4.650,39 en € 690,-) toewijzen, nu deze kosten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit, in alle redelijkheid zijn gemaakt en voldoende zijn onderbouwd; de kosten komen de rechtbank niet onrechtmatig en ongegrond voor. De rechtbank acht het gelet op de onderbouwing en daarop gegeven toelichting aannemelijk dat de benadeelde partij als vader van het overleden slachtoffer de helft van de kosten voor de uitvaart heeft voldaan, alsmede de volledige kosten van de grafsteen.
Ten aanzien van de toekomstige reis-/communicatiekosten en de toekomstige medische kosten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten die zien op toekomstige kosten, conform het verzoek van de advocaat van de benadeelde partij. Deze kosten zijn op dit moment nog niet gemaakt, maar deze kunnen eventueel in de toekomst nog worden gemaakt, voorafgaand aan een eventuele behandeling van de zaak in hoger beroep.
Ten aanzien van de immateriële schade
De advocaat van de benadeelde partij heeft betoogd dat er sprake is van shockschade. [slachtoffer] heeft een persisterende complexe rouwstoornis en hij voldoet partieel aan de criteria voor een PTSS. De klachten komen voort uit het overlijden van zijn zoon, de omstandigheden waaronder zijn zoon is overleden en waarmee benadeelde geconfronteerd is: hij heeft zijn zoon moeten identificeren, heeft de kamer van zijn zoon moeten ontruimen en heeft foto’s gezien van hoe zijn zoon is aangetroffen.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde shockschade heeft geleden, nu niet op basis van één consult kan worden gesteld dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Vooropgesteld wordt dat uit de jurisprudentie volgt dat een vordering tot vergoeding van immateriële schade die een benadeelde geleden stelt te hebben doordat hij met de gevolgen van een bepaald strafbaar feit is geconfronteerd, met terughoudendheid moet worden beoordeeld. Voor vergoeding is slechts plaats indien aan strikte vereisten wordt voldaan, namelijk dat sprake is van een directe confrontatie met de gevolgen van een daad waardoor een hevige emotionele schok teweeg is gebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid.
Van belang hierbij is dat ook indien de benadeelde niet direct met het strafbare feit is geconfronteerd maar wel met de directe gevolgen daarvan, ruimte bestaat voor het toekennen van een vergoeding.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij rechtstreeks is geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het overlijden van zijn zoon heeft plaatsgevonden en aldus met de directe gevolgen van de daad. Hij heeft zijn zoon moeten identificeren en is geconfronteerd met foto’s in het dossier van zijn overleden zoon, waarop diens lichaam te zien is zoals het door de politie in het flatgebouw is aangetroffen en waarop roet uit mond en neus is te zien. Hierdoor heeft de benadeelde – naar eigen zeggen – een goed beeld gekregen van de gruwelijke omstandigheden waaronder zijn zoon is overleden. De rechtbank acht het in dit geval voldoende aannemelijk dat hierdoor een hevige emotioneel schok bij de benadeelde is teweeggebracht.
Dat de confrontatie een psychische schok te weeg heeft gebracht, blijkt uit het schrijven van drs. D. Been, GZ-psycholoog, van 11 januari 2019, waaruit het volgende voortvloeit:
Bij benadeelde is onder meer sprake van een Persisterende Complexe Rouwstoornis, vallend onder de andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis. Benadeelde voldoet partieel aan de criteria voor een PTSS. De extreme vermijding en het levend houden van zijn zoon staan zodanig op de voorgrond dat het hem- tot nu toe - lukt langdurige intrusieve symptomen te voorkomen. Daarnaast zijn er depressieve kenmerken, die niet volledig kunnen worden toegeschreven aan de rouwstoornis. Zonder behandeling is de kans klein dat de klachten vanzelf verdwijnen. Benadeelde staat momenteel ambivalent tegenover behandeling, maar er lijkt enige onderliggende motivatie voor behandeling aanwezig te zijn uit verantwoordelijkheid naar zijn gezin en zijn andere kinderen. Er is een reële kans dat de PTSS- en somberheidsklachten gaan toenemen na afwikkeling van de strafzaak, en dat deze klachten zich zullen ontwikkelen tot een volledige PTSS en comorbide depressieve stoornis.
Dat vader en zoon een nauwe, affectieve band hadden, is ook voldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van bovenstaand schrijven voldoende is onderbouwd dat benadeelde kampt met geestelijk letsel, als gevolg van (de confrontatie met de gevolgen van) het onder 1 bewezen geachte feit. Benadeelde heeft de psycholoog geconsulteerd om zijn psychische problematiek in kaart te laten brengen en de mogelijkheden voor behandeling te onderzoeken. Dat er enkel één gesprek heeft plaatsgevonden doordat benadeelde als gevolg van het rouwproces waarin hij verkeert nog niet open staat voor behandeling, doet niet af aan het bestaan van de persisterende complexe rouwstoornis, welke in de psychiatrie als ziektebeeld wordt erkend.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake is van shockschade en dient de hoogte van het bedrag als vergoeding van de shockschade vast te stellen naar billijkheid. Het door de benadeelde verzochte bedrag van € 20.000,- acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van in totaal € 25.872,40 (waarvan € 5.872,40 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017.
De vordering zal voor het gedeelte van € 488,56 [3] worden afgewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering; de benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen dan wel in een eventueel hoger beroep nader toelichten.
Kosten rechtsbijstand
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een groot gedeelte zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die zijn gemaakt door de benadeelde partij.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
De rechtbank zal – gelet op de hoogte van de vordering – aansluiting zoeken bij het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven. De rechtbank waardeert de door de advocaat verrichte werkzaamheden als volgt:
  • indienen vordering benadeelde partij: 1 punt;
  • bijwonen zittingen 18 en 21 januari 2019: 2 punten; en
  • pleidooi: 1 punt.
Aan de hand van het liquidatietarief passend bij de hoogte van de gevorderde materiële schade, komt de rechtbank uit op een bedrag van € 695,- per punt (tarief III), dus in totaal € 2780,-. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die tot een hogere vergoeding nopen. Dit brengt met zich dat de gevorderde advocaatkosten voor het overige in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, met uitzondering van de proceskosten.
HoofdelijkheidHet te vergoeden bedrag van € 25.872,40 vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgelegd, omdat zij als medeplegers van de brandstichting worden veroordeeld.
9.2.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert in totaal € 2.890,05 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Eigen risico 2017 en 2018
€ 770,00
Kosten medicijnen
€ 50,56
Reiskosten
€ 69,49
Toekomstige reiskosten
€ 1.000,00
Toekomstige medische kosten
€ 1.000,00
Totaal materiële schade
€ 2.890,05
Immateriële schade - shockschade
€ 20.000,00
Totale schade
€ 22.890,05
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om zijn vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. M.M.P.M. Lousberg, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De advocaat heeft verzocht om integrale toewijzing, met uitzondering van de posten die zien op toekomstige kosten, nu deze kosten nog niet gemaakt zijn en dit eventueel wel het geval kan zijn wanneer de zaak wordt behandeld in hoger beroep.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de posten toekomstige reis-/communicatiekosten en toekomstige medische kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Primair heeft de raadsman, gelet op de bepleite vrijspraak, aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de toekomstige kosten niet voor toewijzing vatbaar zijn, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt. Daarnaast is de gestelde shockschade niet of onvoldoende onderbouwd, nu er slechts een beschrijvende diagnose is overgelegd, die is gesteld op basis van een intakegesprek op 25 augustus 2017. Het is onduidelijk hoe de behandeling van [benadeelde partij 2] eruit heeft gezien. Ten aanzien van de overige posten heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Zonder af te doen aan de zeer verdrietige ervaring van benadeelde door het plotselinge verlies van zijn broer, is middels de overgelegde stukken onvoldoende onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de directe confrontatie met de gevolgen van het strafbare feit. Zoals hiervoor uiteengezet moet voor het toewijzen van een vergoeding van immateriële schade aan een nabestaande voldaan zijn aan strikte vereisten. Verdriet om verlies van een naaste komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Weliswaar wordt beschreven dat sprake is van symptomen van PTSS, maar wordt deze diagnose kennelijk niet gesteld. Ten aanzien van de geconstateerde ongecompliceerde rouw is onvoldoende onderbouwd dat dit het gevolg is van directe confrontatie met de gevolgen van het stafbare feit. Er is vooralsnog bovendien te weinig informatie bekend over de causaliteit tussen het gestelde letsel en het strafbare feit, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat benadeelde in het verleden bekend is geweest met depressieve episoden.
In het verlengde hiervan geldt dat ook de gevorderde materiële schade (de kosten voor het eigen risico en medicatie) onvoldoende is onderbouwd. De gevorderde toekomstige kosten komen evenmin voor vergoeding in aanmerking omdat ook het bestaan hiervan onvoldoende is onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de gevorderde reiskosten, nu onvoldoende is onderbouwd wanneer de reis waarvan benadeelde stelt te hebben moeten terugkomen voor het kunnen bijwonen van de zitting, is geboekt.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert in totaal € 546.500,81 aan materiële schadevergoeding en € 100.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Reiskosten
€ 429,09
Zorgkosten 2017 en 2018
€ 870,00
Reiskosten hoger beroep (toekomstig)
€ 500,00
Toekomstige medische kosten
€ 1.000,00
Gederfde inkomsten
€ 534.180,00
Aanvraag nieuw rijbewijs
€ 256,05
Extra studiekosten
€ 3.063,02
Buitengerechtelijke kosten
€ 3.480,00
Kosten in verband met ziekenhuisopname
Ter terechtzitting verhoogd van € 150,- naar € 252,-.
€ 252,00
Huishoudelijke hulp door ouders
€ 1.873,00
Minder uitkering ontvangen in verband met stoppen studie
Deze post is op de schriftelijke vordering abusievelijk niet opgeteld bij de totale materiële schade.
€ 704,65
Totaal materiële schade
€ 546.602,81
Immateriële schade - shockschade
€ 100.000,00
Totale schade
€ 646.602,81
Gevorderde proceskosten - kosten rechtsbijstand
€ 6.000,00
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om haar vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. R.A. Korver, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De advocaat heeft verzocht om integrale toewijzing, met uitzondering van de posten die zien op toekomstige kosten, nu deze kosten nog niet gemaakt zijn en dit eventueel wel het geval kan zijn wanneer de zaak wordt behandeld in hoger beroep.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de posten toekomstige reiskosten en de toekomstige medische kosten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Primair heeft de raadsman, gelet op de bepleite vrijspraak, aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft hij zich ten aanzien van een aantal posten op het standpunt gesteld dat deze niet voor toewijzing vatbaar zijn, of dat de behandeling van de vordering een te zware belasting oplevert van het strafproces.
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding per afzonderlijke post bespreken.
Ten aanzien van de reiskosten
De raadsman heeft ten aanzien van deze post geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal het verzoek om vergoeding van de reiskosten gemaakt ten behoeve van vervoer naar de rechtbank en bezoeken aan de advocaat (totaal van 529,6 kilometer ad in totaal € 148,29) afwijzen, nu deze kosten niet moeten worden aangemerkt als materiële schade, maar als proceskosten zodat zij onder het forfaitaire liquidatietarief vallen.
De rechtbank zal de overige gevorderde reiskosten (totaal van 985 kilometer ten behoeve van bezoeken aan Vesalius, het CBR, Slachtofferhulp, het AMC en de EMDR-therapie) matigen tot een bedrag van € 256,10, nu de benadeelde partij een tarief heeft gehanteerd van € 0,28 per kilometer, terwijl er in de richtlijn van De Letselschade Raad een tarief is opgenomen van € 0,26 per kilometer. [4] Het meer gevorderde ten aanzien van deze reiskosten zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de zorgkosten 2017 en 2018
Deze schadepost is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en niet door de verdediging betwist. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de toekomstige reiskosten hoger beroep en de toekomstige medische kosten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post die zien op toekomstige reiskosten voor hoger beroep en de toekomstige medische kosten. Thans is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Ten aanzien van de post gederfde inkomsten
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De rapportage van Laumen expertise roept vele vragen op. De rapportage is kort voor de inhoudelijke behandeling aan het dossier toegevoegd, waardoor de verdediging geen gelegenheid heeft gehad het rapport door een eigen deskundige te laten beoordelen. Diverse stellingen die door de benadeelde partij zijn ingenomen met betrekking tot de medische situatie van [benadeelde partij 3] dienen nader te worden onderzocht, waartoe de verdediging graag de gelegenheid had gehad.
De rechtbank is van oordeel dat beoordeling van (de omvang van) deze schadepost een onevenredige belasting vormt van dit strafgeding. Hoewel de rapportage gedetailleerd is en er aanwijzingen zijn dat de medische situatie van [benadeelde partij 3] in de toekomst niet substantieel zal verbeteren, is thans onvoldoende onderbouwd of sprake is van een medische eindtoestand. Bovendien is de rechtbank het eens met het betoog van de verdediging dat zij de gelegenheid moet krijgen om een contraexpertise uit te laten voeren, hetgeen gelet op het tijdstip van indienen van het rapport van Laumen door mr. Korver niet mogelijk is gebleken. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank evenmin grond voor het toewijzen van een gedeelte van de vordering op dit punt.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering ten aanzien van de kostenpost die ziet op gederfde inkomsten. Het in de gelegenheid stellen van de verdediging een contraexpertise te verrichten of het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, wat voor flinke vertraging zorgt in de afdoening van de strafzaak hetgeen gelet op het belang van strafvordering bij een spoedige afdoening van deze strafzaak niet wenselijk is. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de post aanvraag nieuw rijbewijs
Deze schadepost is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en niet door de verdediging betwist. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de post extra studiekosten
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank acht het voorstelbaar dat [benadeelde partij 3] wilde afwachten of het voor haar mogelijk zou zijn om haar studie na verloop van tijd te hervatten. De termijn die zij daarvoor heeft gehanteerd komt de rechtbank niet onredelijk voor. De gevorderde kosten zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de post buitengerechtelijke kosten
De rechtbank zal de post buitengerechtelijke kosten toewijzen tot een bedrag van €1.500,-, het bedrag dat wordt gevorderd voor de door Laumen opgestelde rapportage ter vaststelling van de gederfde inkomsten. Deze kosten zijn in redelijkheid gemaakt. Dat de rechtbank wat betreft de gederfde inkomsten de niet-ontvankelijkheid uitspreekt doet daar niet aan af. Daarbij wordt overigens opgemerkt dat dit rechtstreekse schade betreft – namelijk kosten ter vaststelling van de schade – en geen buitengerechtelijke kosten, zoals door de raadsman van de benadeelde betoogd.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor het gedeelte van de vordering dat ziet op de offerte van Psyon (met een totaal prijs van € 1.980,-), opgesteld naar aanleiding van de aanvraag medische expertise betreffende [benadeelde partij 3] . Uit de offerte blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk waar de offerte precies op ziet. Daarnaast geldt dat dit stuk ter onderbouwing slechts een offerte betreft. Het is het de rechtbank niet duidelijk of de offerte daadwerkelijk is voldaan.
Ten aanzien van de post ziekenhuisopname
Deze schadepost is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en niet door de verdediging betwist. Deze vordering zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de post huishoudelijke hulp door ouders
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet voor toewijzing vatbaar zijn, nu nergens uit blijkt dat deze kosten voor rekening van [benadeelde partij 3] zijn geweest.
De rechtbank is echter van oordeel dat de door de benadeelde gezochte aansluiting bij de richtlijn Huishoudelijke Hulp van De Letselschade Raad redelijk is, nu het door het letsel van [benadeelde partij 3] duidelijk is dat zij na de brand behoefte had aan huishoudelijke ondersteuning. [benadeelde partij 3] woonde tot de brand op zichzelf en heeft na de brand, tot eind december 2017 noodgedwongen bij haar ouders ingewoond. De gevorderde kosten van € 1.873,- zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de post minder uitkering ontvangen in verband met stoppen studie
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende is onderbouwd door de benadeelde partij. De gevorderde kosten komen de rechtbank niet onredelijk voor en zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade
De advocaat van de benadeelde partij heeft betoogd dat er sprake is van ernstige omstandigheden die een hogere immateriële schadevergoeding rechtvaardigen dan er doorgaans voor dit soort zaken wordt toegekend. Benadeelde kampt door het inhalatietrauma met een Acure Respiratoiry Distress Syndrome en met ernstig geheugenverlies en concentratieproblemen. Er valt niet uit te sluiten dat haar toestand in de toekomst verder zal verslechteren. Benadeelde zal nooit meer kunnen functioneren op het niveau zoals zij dat voor de brand heeft gedaan en zal moeten leren leven met letsel dat op het eerste gezicht onzichtbaar is. Zeer fundamentele rechten zijn geschonden: haar lichamelijke en geestelijke integriteit zijn zeer ernstig geschonden. Er is sprake van gederfde levensvreugde, aantasting in de persoon en geleden pijn die alles tezamen een schadevergoeding van € 100.000,- rechtvaardigen.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht om bij de vaststelling van de hoogte van immateriële schade aansluiting te zoeken bij wat er in vergelijkbare gevallen aan vergoeding wordt toegekend. Om daarvan af te wijken, zou betekenen dat er nieuw beleid wordt gemaakt, wat niet de bedoeling is van een individuele strafzaak.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De ernstige neurologische gevolgen waarmee [benadeelde partij 3] te kampen heeft zijn te kwalificeren als zeer ernstig lichamelijk letsel. De rechtbank neemt echter in overweging dat, hoewel de prognose ongunstig is en de klachten zijn toegenomen, de medische eindtoestand op dit moment nog niet bekend is. Het is onvoldoende duidelijk of er op (de lange) termijn nog verbetering zal optreden.
Vanwege de onduidelijkheid over de medische eindtoestand van de benadeelde, zal de rechtbank de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 25.000,-. Voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 3] een schadevergoeding betalen van in totaal € 33.774,82 (waarvan € 8.774,82 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017.
De vordering zal voor het gedeelte van € 167,99 [5] worden afgewezen en voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten rechtsbijstand
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor rechtsbijstand niet voor toewijzing vatbaar zijn, nu niet duidelijk is voor wiens rekening deze komen of al gekomen zijn.
Nu [benadeelde partij 3] zich heeft gesteld als benadeelde partij en zich laat bijstaan door een advocaat, is voldoende aannemelijk dat zij daarvoor kosten maakt.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een groot gedeelte zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die zijn gemaakt door de benadeelde partij.
De kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In beginsel betekent dit dat de rechtbank aansluiting zoekt bij het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven. De rechtbank waardeert de door de advocaat verrichte werkzaamheden in beginsel als volgt:
  • indienen vordering benadeelde partij: 1 punt;
  • bijwonen zittingen 18 en 21 januari 2019: 2 punten; en
  • pleidooi: 1 punt.
Aan de hand van het liquidatietarief passend bij de hoogte van de gevorderde materiële schade, komt de rechtbank uit op een bedrag van € 3.099,- (tarief VII) per punt, dus in totaal € 12.396,-.
Nu het hanteren van het liquidatietarief tot toewijzing van een hoger bedrag zou leiden dan het bedrag dat door de benadeelde partij is gevorderd (de afgesproken fixed fee met mr. Korver) zal de rechtbank het bedrag naar beneden bijstellen en toewijzen tot de gevorderde € 6.000,-. Immers kan niet meer worden toegewezen dan gevorderd.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 3] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, met uitzondering van de proceskosten.
HoofdelijkheidHet te vergoeden bedrag van € 33.774,82 vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgelegd, omdat zij als medeplegers van de brandstichting worden veroordeeld.
9.4.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert in totaal € 15.538,62 aan materiële schadevergoeding en € 40.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Post t.a.v. kosten die zien op genezing en herstel
Eigen risico ziektekostenverzekering 2017
€ 585,00
Eigen risico ziektekostenverzekering 2018
€ 385,00
Toekomstige kosten eigen risico
€ 11.439,82
Ziekenhuis daggeldvergoeding AMC
€ 28,00
Ziekenhuis daggeldvergoeding Rode Kruis Ziekenhuis Beverwijk
€ 168,00
Ziekenhuis daggeldvergoeding VUMC
€ 84,00
Kosten zonnebril Krys i.v.m. oogletsel
€ 49,00
Kosten beschermbril Specsavers
€ 63,00
Kosten consult oogarts in Frankrijk
€ 40,00
Kosten medicijnen/verband/verzorgingsproducten BENU Apotheek Odijk
€ 30,19
Kosten medicijnen/verband/verzorgingsproducten Pharmacie Croix Saint-Lambert
€ 23,57
Kosten medicijnen/verband/verzorgingsproducten Pharmacie Even-Dollo
€ 6,70
Totale kosten genezing en herstel
€ 12.902,28
Post t.a.v. reiskosten
Reiskosten cliënte/ouders i.v.m. opname, controles en consulten - treintickets
€ 458,00
Reiskosten cliënte/ouders i.v.m. opname, controles en consulten - met de auto (5.152 km x € 0,26)
€ 1.339,52
Reiskosten cliënte/ouders i.v.m. opname, controles en consulten - tolgelden (totaal: 4 x € 26,20)
€ 104,80
Totale reiskosten
€ 1.902,32
Post t.a.v. verlies zelfwerkzaamheid
Verhuiskosten - hulp derden: 1 persoon x 8u x € 15,00 p/u
€ 120,00
Verhuiskosten - huur verhuisbus door derde
€ 116,87
Totale kosten verlies zelfwerkzaamheid
€ 236,87
Post t.a.v. overige materiële schade
Kosten medische informatieverzoeken - Rode Kruis Ziekenhuis
€ 93,05
Kosten medische informatieverzoeken - VUMC
€ 159,60
Kosten zonder nut - gemiste vakantie (vliegtickets)
€ 244,50
Totale kosten overige materiële schade
€ 497,15
Totale materiële schade
€ 15.538,62
Immateriële schade
€ 40.000,00
Totale schade
€ 55.538,62
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om haar vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. N.M.I. Bastiaans, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De advocaat heeft verzocht om integrale toewijzing.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, met uitzondering van de post die ziet op de toekomstige kosten voor het eigen risico en de post met betrekking tot de reiskosten die zijn gemaakt door de ouders van benadeelde, nu dit geen schade betreft die door benadeelde zelf is geleden. De officier van justitie heeft gevorderd dat de wettelijke rente wordt toegepast en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Primair heeft de raadsman, gelet op de bepleite vrijspraak, aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft hij zich ten aanzien van de post die ziet op de kosten voor het toekomstige eigen risico op het standpunt gesteld dat deze niet voor toewijzing vatbaar is, nu het concept van het eigen risico een onzekere factor vormt over de jaren heen: het eigen risico kan over een aantal jaren anders zijn vormgegeven. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman de rechtbank verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen, nu benadeelde in de onderbouwing van haar vordering heeft aangegeven dat de hoogte van het bedrag mede is bepaald door de wens dat van verdachte een opoffering wordt verlangd, hetgeen niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ten aanzien van een aantal posten heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet voor toewijzing vatbaar zijn, of dat de behandeling van de vordering een te zware belasting oplevert van het strafproces.
De rechtbank zal niet overgaan tot afzonderlijke bespreking van elke post, nu niet alle posten door de raadsman zijn betwist.
De rechtbank acht alle posten, met uitzondering van de post ten aanzien van het toekomstige eigen risico en de posten ten aanzien van de reiskosten van de ouders van benadeelde, voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De vordering zal wat betreft die posten worden toegewezen.
Ten aanzien van het toekomstige eigen risico
Ten aanzien van de gevorderde kosten met betrekking tot het toekomstige eigen risico overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het letsel van benadeelde maakt dat zij voor de rest van haar leven afhankelijk is van zorg: regelmatig zal zij voor controle een oogarts moeten bezoeken, zij zal altijd gebruik moeten maken van medicatie en zij zal altijd risico lopen op afstoting van haar donorhoornvlies, met mogelijk meerdere hernieuwde hoornvliestransplantaties. Hoewel het onduidelijk is hoe de hoogte van het eigen risico zich in de toekomst zal ontwikkelen, zal benadeelde voor de rest van haar leven als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit medische kosten maken en derhalve een bedrag aan eigen risico moeten betalen. De rechtbank zal deze kosten daarom naar billijkheid schatten op € 5.000,-. Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en kan zij deze desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de reiskosten gemaakt door de ouders van benadeelde
Hoe begrijpelijk het ook is dat de ouders van benadeelde kosten hebben gemaakt om hun dochter te bezoeken in Nederland en voor hun dochter te kunnen zorgen in hun thuisland Frankrijk, is de rechtbank van oordeel dat de posten die zien op de reiskosten van de ouders van benadeelde niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze kosten niet zien op schade die door benadeelde zelf is geleden. Het verzoek om vergoeding van deze kosten zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade
De advocaat van de benadeelde partij heeft betoogd dat benadeelde ten gevolge van de brandstichting is gediagnostiseerd met een inhalatietrauma aan de bovenste luchtwegen, een koolmonoxidevergiftiging en een hoornvliesbeschadiging aan beide ogen, wat heeft geleid tot een hoornvliestransplantatie aan het linkeroog. Benadeelde heeft met haar linkeroog nog maar 16% zicht. Het hoornvlies van haar rechteroog is nagenoeg hersteld, maar benadeelde kan nog steeds slecht fel licht verdragen en slecht zien in het donker. Daarnaast is benadeelde behandeld in verband met een PTSS. Hoewel het meest zware letsel het oogletsel betreft, dient bij de vaststelling van de hoogte van het smartengeld ook rekening te worden gehouden met de beschadiging aan de longen, de PTSS en de angstschade, zodat een vergoeding van €40.000,- gerechtvaardigd is.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van blijvend oogletsel, longschade, PTSS en angstschade. Dit blijkt genoegzaam uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken: het leven van [benadeelde partij 4] is sinds de brandstichting volledig veranderd. Het letsel bestaat niet alleen uit het zeer beperkte zicht aan haar linker oog, maar is veelomvattender, zoals door de advocaat bepleit. De geleden immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van €40.000,- naar maatstaven van billijkheid gerechtvaardigd. Het gevorderde bedrag zal dan ook in zijn geheel worden toegewezen.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 4] een schadevergoeding betalen van in totaal € 47.196,48 (waarvan € 7.196,48 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017.
De vordering zal voor het gedeelte van € 1.902,32 [6] worden afgewezen en voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 4] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
HoofdelijkheidHet te vergoeden bedrag van € 47.196,48 vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgelegd, omdat zij als medeplegers van de brandstichting worden veroordeeld.
9.5.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert in totaal € 24.021,14 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade:
Eigen risico zorgverzekering Zilveren Kruis
€ 805,34
Huur busje i.v.m. verhuizing naar eigen woning
€ 107,20
Aankoop matras in 2016 die verloren is gegaan
€ 230,00
Wasmachine (tweedehands gekocht)
€ 180,00
Aankoopfactuur TV contant betaald voor nieuwe woning
€ 396,98
Studievertraging maximaal 1 jaar
€ 20.875,00
Gederfde inkomsten 6 weken x € 237,77
€ 1.426,62
Totale materiële schade
€ 24.021,14
Immateriële schade
€ 7.500,00
Totale schade
€ 31.521,14
De benadeelde partij heeft diverse stukken ingebracht om zijn vordering te onderbouwen. De advocaat van de benadeelde partij, mr. A.C. Herweijer, heeft de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De advocaat heeft verzocht om integrale toewijzing.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel de posten ten aanzien van het eigen risico (aangewend ten behoeve van het verkrijgen van psychische hulp naar aanleiding van de brandstichting) en de immateriële schade voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn. De overige posten zijn onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij dient ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Primair heeft de raadsman, gelet op de bepleite vrijspraak, aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet kan worden toegewezen, nu de vordering noch de machtiging door de benadeelde partij (of de gemachtigde) zijn ondertekend.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de posten die zien op de materiële schade, met uitzondering van de post die ziet op het eigen risico, onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel onduidelijk zijn. Ook de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd, of dient in elk geval fors te worden gematigd.
Vordering niet ondertekend
Met de raadsman heeft de rechtbank geconstateerd dat de benadeelde partij de vordering niet heeft ondertekend en dat er ook geen door de benadeelde partij ondertekende machtiging is bijgevoegd. Hoewel de benadeelde partij zelf niet in persoon ter terechtzitting aanwezig was om dit gebrek te herstellen, was mr. A.C. Herweijer namens deze ter zitting aanwezig om de vordering toe te lichten. De rechtbank is van oordeel dat aan het ontbreken van de handtekening van de benadeelde partij onder deze omstandigheden geen gevolgen hoeven te worden verbonden.
Toe te wijzen schadeposten
De rechtbank acht de schadeposten die zien op het eigen risico en de huur van het busje voor de verhuizing van benadeelde voor toewijzing vatbaar. De kosten voor het eigen risico zijn voldoende onderbouwd en zijn evenmin door de raadsman betwist. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat het eigen risico is verbruikt in verband met de behandeling voor PTSS in de vorm van EMDR-therapie in combinatie met gedragsactivatie bij GGZ Ingeest.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de huur van het busje ten behoeve van zijn verhuizing in redelijkheid zijn gemaakt en voor toewijzing in aanmerking komen. De schadepost is aan de hand van de factuur voldoende onderbouwd.
Niet-ontvankelijk
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering ten aanzien van de posten die zien op de aankoop van het matras, de wasmachine en de TV, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd. Uit de aangifte van [benadeelde partij 5] maakt de rechtbank op dat hij woonachtig was op de elfde verdieping van het flatgebouw. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt niet dat de goederen als gevolg van de rookschade volledig onbruikbaar zijn geworden en dat deze als gevolg daarvan vervangen moesten worden.
De rechtbank zal de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering ten aanzien van de opgelopen studievertraging en de gederfde inkomsten. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt onvoldoende dat de studievertraging in rechtstreeks verband staat met het onder 1 bewezen verklaarde feit. Ook is onvoldoende onderbouwd dat benadeelde door zijn PTSS gedurende zes weken geheel niet in staat is geweest om te werken.
Hoewel uit de stukken voldoende duidelijk volgt dat benadeelde als gevolg van de brandstichting psychisch letsel heeft opgelopen in de vorm van PTSS, is het gedeelte van de vordering dat ziet op immateriële schade naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De hoogte van het gevorderde bedrag staat niet in verhouding met de beperkte onderbouwing daarvan. Nu de verdediging de schadepost heeft betwist, vormt de beoordeling van de schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu nadere bewijslevering of onderbouwing van de schade zou leiden tot aanhouden van de behandeling van de strafzaak. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade eveneens niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De benadeelde partij kan bovengenoemde delen van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 5] een schadevergoeding betalen van in totaal € 912,54 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 5] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
HoofdelijkheidHet te vergoeden bedrag van € 912,54 vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgelegd, omdat zij als medeplegers van de brandstichting worden veroordeeld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 157, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft;en
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
poging tot oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast teruggave aan verdachte van:
 1 1 stk sieraad ketting, verbrand met bedel 5441416;
 1 1 stk sieraad armband, gevlochten 5441415;
 1 3 stk sieraad armband 5435127;
 1 3 stk sieraad armband, flexibel 5441409;
 1 1 stk sieraad armband, met bedels 5441419; en
 1 2 stk sieraad armband 5441412.
Vorderingen benadeelde partijen
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 1]toe tot
€ 25.872,40 (vijfentwintigduizendachthonderdtweeënzeventig euro en veertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het gedeelte van € 488,56 af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de
kosten door [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2780,-.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 3]toe tot
€ 33.774,82 (drieëndertigduizendzevenhonderdvierenzeventig euro en tweeëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het gedeelte van € 167,99 af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de
kosten door [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 6.000,-.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 4]toe tot
€ 47.196,48 (zevenenveertigduizendhonderdzesennegentig euro en achtenveertig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het gedeelte van €1.902,32 af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [benadeelde partij 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 5]toe tot
€ 912,54 (negenhonderdtwaalf euro en vierenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [benadeelde partij 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Legt verdachte de verplichting op om de toegewezen bedragen aan de staat te betalen, ten behoeve van:
  • [benadeelde partij 1] , € 25.872,40 (vijfentwintigduizendachthonderdtweeënzeventig euro en veertig eurocent);
  • [benadeelde partij 3] , € 33.774,82 (drieëndertigduizendzevenhonderdvierenzeventig euro en tweeëntachtig eurocent);
  • [benadeelde partij 4] , € 47.196,48 (zevenenveertigduizendhonderdzesennegentig euro en achtenveertig eurocent); en
  • [benadeelde partij 5] , € 912,54 (negenhonderdtwaalf euro en vierenvijftig eurocent).
Voornoemde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal worden deze betalingsverplichtingen telkens vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichtingen niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2019.

Voetnoten

2.Aantal gereden kilometers ten behoeve van het leegruimen van de flat van het slachtoffer, de uitvaart en bezoeken aan de politie en het OM: 227,6 km + 1.290,6 km + 528 km = 2.046,2 km;
3.€ 488,56 Is het gedeelte van de reiskosten dat niet is toegewezen.
4.Aantal gereden kilometers ten behoeve van bezoeken aan Vesalius, het CBR, Slachtofferhulp, het AMC en de EMDR-therapie: 216 km + 87,2 km + 12,6 km + 285,6 km + 383,6 km = 985 km;
5.€ 167,99 Is het gedeelte van de reiskosten dat niet is toegewezen.
6.€ 1.902,32 Is het gedeelte van de reiskosten van de ouders van benadeelde dat niet is toegewezen.