ECLI:NL:GHAMS:2017:1322

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
23-000072-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op juwelier in Haarlem met geweld en bedreiging

Op 19 april 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een juwelier in Haarlem op 28 februari 2015. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Tijdens de overval werden 117 sieraad en horloges ter waarde van ongeveer 1.000.000 euro gestolen, waarbij geweld werd gebruikt tegen de aanwezige medewerkers. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel niet direct betrokken bij de uitvoering van de overval, als medepleger kan worden aangemerkt vanwege zijn nauwe samenwerking met de overvallers. De verdachte had voorafgaand aan de overval verkenningen uitgevoerd en was in contact met de mededaders. Het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan de voorbereiding en uitvoering van de overval. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, een straf die het hof in hoger beroep bevestigde. De slachtoffers van de overval hebben psychische en fysieke schade opgelopen, wat het hof zwaar heeft meegewogen in de strafmaat. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000072-16
Datum uitspraak: 19 april 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15/810122-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 28 februari 2015 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 117 siera(a)d(en) en/of horloges, althans een of meer siera(a)d(en) en/of horloge(s) (met een verkoopwaarde van ongeveer EUR 1.000.000,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] een of meermalen (met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een hard voorwerp) in/tegen het gezicht/hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] naar de grond heeft/hebben geduwd/gedwongen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (dreigend) een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of dat vuurwapen (dreigend) zichtbaar aanwezig heeft/hebben gehouden en/of
- de benen en/of handen van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben vastgebonden/gekneveld door middel van tie-wraps;
subsidiair
Een of meer medeverdachte(en)/mededaders(s) op of omstreeks 28 februari 2015 te Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen 117 siera(a)d(en) en/of horloge(s) althans een of meer sier(a)d(en) en/of horloge(s) (met een verkoopwaarde van ongeveer EUR 1.000.000,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat deze medeverdachte(n)/mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] een of meermalen (met een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een hard voorwerp) in/tegen het gezicht/hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] naar de grond heeft/hebben geduwd/gedwongen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (dreigend) een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of dat vuurwapen (dreigend) zichtbaar aanwezig heeft/hebben gehouden en/of
- de benen en/of handen van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben vastgebonden/gekneveld door middel van tie-wraps;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 28 februari te Haarlem en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of Finland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- Een of meer (voor)verkenningen in (de omgeving van) [bedrijf] te verrichten;
- Voor en/of tijdens en/of na de diefstal met geweld op de uitkijk te staan;
- (Op enig moment) de buit over te nemen en (naar het buitenland) te vervoeren en/of de daarvoor bestemde tas(sen) bij zich te dragen/voorhanden te hebben;
meer subsidiair
hij in op of omstreeks de periode van 28 februari 2015 tot en met 2 maart 2015 te Haarlem, althans in Nederland en/of Duitsland en/of Finland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 117 siera(a)d(en) en/of horloges, althans een of meer siera(a)d(en) en/of horloge(s) (met een verkoopwaarde van ongeveer EUR 1.000.000,-), in elk geval enig goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die siera(a)d(en) en/of horloge(s) althans die/dat goed(eren), wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging met betrekking tot het primair ten laste gelegde en bespreking bewijsverweren
Inleiding
Op 28 februari 2015 is de vestiging van [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) aan de Spekstraat in Haarlem overvallen door drie mannen. Daarbij is fors geweld toegepast op de in de winkel aanwezige medewerkers, te weten [slachtoffer 1], mevrouw [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) en is er gedreigd met een (imitatie)vuurwapen. Bij de overval zijn horloges en sieraden buitgemaakt met een totale verkoopwaarde van ongeveer een miljoen euro.
De vraag die bij de beoordeling van het primair ten laste gelegde voorligt, is of bewezen kan worden dat de verdachte, die niet één van de drie genoemde overvallers is geweest, als medepleger bij de overval betrokken is geweest.
Juridisch kader
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezen verklaard indien vast komt te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Bovendien kan ook de procesopstelling van de verdachte een rol spelen.
Feitenvaststelling
Het hof komt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen tot de volgende vaststelling van feiten:
26 februari 2015
 De verdachte arriveerde met [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) in Nederland na een gezamenlijke reis vanuit Hamburg (Duitsland).
 [medeverdachte] had met deze reis tot doel horloges ‘op te halen’ die van grote waarde waren. De verdachte is met [medeverdachte] meegegaan als ‘bewaker’ van deze horloges en de verdachte wist dat; de verdachte diende de horloges tegen diefstal te beschermen tegen het optreden van de politie of tegen diefstal.
 [medeverdachte] en de verdachte deelden in Amsterdam een hotelkamer.
 Om 22.25 uur had de verdachte via zijn Russische telefoonnummer contact met een Russisch telefoonnummer dat in zijn telefoon stond opgeslagen onder de naam[naam 1].
27 februari 2015
 Op 27 februari 2015 bevonden [naam 1], de verdachte en ‘[naam 2]’ – blijkens de
verkeersgegevens van het Russische telefoonnummer dat in de telefoon van de verdachte onder ‘[naam 2]’ was opgeslagen – zich omstreeks 10.40 uur in Amsterdam. [medeverdachte] bevond zich om 11.14 uur ook in Amsterdam.
 ‘ ‘[naam 2]’ heeft die dag diverse malen telefonisch contact met [medeverdachte] en met de verdachte gehad. De verdachte en [medeverdachte] hadden die dag onderling veelvuldig telefonisch contact.
 ‘ [medeverdachte] kreeg de opdracht bij de Haarlemse vestiging van [bedrijf] naar een horloge van het merk ‘Breitling’ te gaan kijken. Om 12.14 uur is [medeverdachte] bij de winkel verschenen en heeft daar eerst uitgebreid in de etalages en naar binnen gekeken. Hij is vervolgens de winkel binnen gegaan, heeft daar ongeveer 20 minuten doorgebracht, rondgekeken en een horloge gepast. Hij heeft niets gekocht. Hij heeft tegen het personeel gezegd dat hij de volgende dag zou terugkomen.
 ‘ Na het bezoek aan [bedrijf] heeft [medeverdachte] vanaf 13.11 uur meermalen met de verdachte gebeld. [medeverdachte] was tot 18.07 uur nog in Haarlem.
 ‘ De verdachte en [naam 1] hebben gedurende deze dag een fors aantal malen telefonisch contact met elkaar gehad.
 ‘ De verdachte heeft in een coffeeshop in Amsterdam in aanwezigheid van [medeverdachte] een ontmoeting gehad met Russen. De verdachte noemde deze Russen ‘[naam 2]’ en ‘[naam 1]’.
28 februari 2015
 De verdachte is op 28 februari 2015 om 7.25 uur gebeld door [naam 1]. Beiden bevonden zich op dat moment in Amsterdam.
 De verdachte en [medeverdachte] waren vanaf ongeveer 9.17 uur in Haarlem. De verdachte wist dat [medeverdachte] daar moest zijn om horloges in ontvangst te nemen.
 De verdachte en [medeverdachte] hebben vanaf 9.17 tot 11.58 uur veelvuldig telefonisch contact met elkaar gehad.
 [medeverdachte] en de verdachte hebben die ochtend beiden alleen in het centrum van Haarlem rondgelopen. Meermalen hebben zij afzonderlijk van elkaar dezelfde routes bewandeld in de directe omgeving van de vestiging van [bedrijf].
 Drie mannen, de latere overvallers, hebben die ochtend soortgelijke routes gelopen als de verdachte en [medeverdachte].
 De wandelroutes van de verdachte, [medeverdachte] en de drie latere overvallers kruisten elkaar regelmatig.
 De verdachte heeft zich herhaaldelijk in de [straat] bevonden, een relatief kleine straat van waaruit direct zicht is op de juwelierswinkel. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte]. De tweede of derde overvaller heeft nabij die straat gedurende langere tijd bij een kraam stil gestaan.
 Vanaf 11.20 uur keek de verdachte gedurende bijna een minuut aandachtig in de vitrines van [bedrijf] en (vanaf verschillende posities) de winkel in en liep daarbij heen en weer. Twee minuten later liep hij nogmaals langs de winkel en keek opnieuw naar binnen.
 Om 11.29 uur betrad de verdachte een café naast de juwelierswinkel. De eerste overvaller betrad om 11.31 uur de juwelierszaak. De verdachte heeft om 11.33 uur met [medeverdachte] gebeld en liep daarna het café uit de [straat] in.
 De verdachte heeft om 11.34 uur op de hoek van de [straat] en de Grote Markt gedurende 8 seconden stilgestaan met de personen die later de tweede en de derde overvallen zouden blijken te zijn. [medeverdachte] bevond zich toen ook in de [straat].
 Om 11.35 uur heeft de verdachte gedurende ongeveer 20 seconden een ontmoeting gehad met de tweede en derde overvaller. Hij sprak met hen in de Russische taal.
 Deze twee mannen zijn onmiddellijk daarna in de richting van de winkel van [bedrijf] gelopen, hebben daar om 11.37 uur aangebeld en werden binnengelaten. Vanaf 11.39.52 (toen de tweede overvaller [slachtoffer 3] hard tegen diens hoofd sloeg) tot aan 11.47 uur hebben zij, samen met de eerste overvaller, uitvoering gegeven aan de overval.
 Om 11.39 uur is de verdachte vanaf de Grote Markt via de [straat] in de richting van de juwelierswinkel gelopen. Te 11.40 uur heeft hij stil gestaan en is hij weggerend in tegengestelde richting.
 Kort voor het middaguur waren de verdachte en [medeverdachte] samen op het treinstation van Haarlem.
 Om 12.01 uur is de verdachte gebeld door [naam 1], die op dat moment ook in Haarlem was. Om 12.43 uur heeft de verdachte telefonisch contact met [naam 2] gehad.
 De verdachte en [medeverdachte] zijn uit Haarlem vertrokken en hebben vervolgens samen koers gezet naar Duitsland. Gedurende de reis hebben zij veelvuldig telefonisch contact onderhouden met ‘[naam 2]’ en [naam 1], die zich eveneens in de richting van de Duitse grens begaven.
1 maart 2015
 Op 1 maart 2015 heeft [medeverdachte] in de Duitse havenplaats Travemunde horloges in ontvangst genomen van een man die hij samen met de verdachte in Amsterdam in een coffeeshop had ontmoet en die hij ook op 28 februari 2015 in Haarlem had ontmoet.
 De verdachte en [medeverdachte] zijn in Travemunde aan boord gegaan van een veerboot met bestemming Helsinki in Finland.
 De verdachte en [medeverdachte] verbleven gezamenlijk in een buitencabine, waarvoor de verdachte tickets had gereserveerd.
2 maart 2015
 De verdachte is op 2 maart 2015 na een douanecontrole in de haven van Helsinki aangehouden, terwijl hij in gezelschap was van [medeverdachte], die in het bezit was het leeuwendeel van de horloges en sieraden die op 28 februari 2015 bij [bedrijf] in Haarlem waren weggenomen.
 Bij [medeverdachte] is toen ook een e-ticket op naam van de verdachte aangetroffen met daarop handgeschreven getallen en bedragen die overeenkomen met het aantal en de verkoopprijzen van de goederen die bij [bedrijf] zijn ontvreemd.
 De verdachte is vanaf zijn vertrek uit Haarlem tot in Helsinki steeds in de aanwezigheid van [medeverdachte] geweest.
Het hof komt tot de constatering dat de tweede en de derde overvaller door het leven gingen als ‘[naam 2]’ en ‘Eldar’, op grond van de hiervoor genoemde omstandigheden die als volgt worden samengevat:
 gebleken is dat de Russisch sprekende overvallers, die de verdachte in Haarlem tot twee maal toe kortstondig heeft ontmoet, waarvan hij minstens één maal met hen heeft gesproken, dezelfde Russische personen zijn die hij en [medeverdachte] op 27 februari 2015 in een Amsterdamse coffeeshop hadden ontmoet;
 daarnaast is op grond van de verklaring van de verdachte komen vast te staan dat de mannen in de coffeeshop ‘[naam 2]’ en ‘[naam 1]’ zijn geweest.
De verdachte en [medeverdachte] hadden, zoals bleek, veelvuldig telefonisch contact met de gebruikers van de telefoonnummers die onder die als ‘[naam 2]’ en [naam 1] in de telefoon van de verdachte waren opgeslagen, waaronder voorafgaande en na de overval met [naam 1]. Dit leidt het hof tot de gevolgtrekking dat de verdachte en [medeverdachte] veelvuldig hebben gebeld met de personen die later de tweede en derde overvaller bleken te zijn.
Lezing van de verdachte
De verdachte heeft tijdens de zittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende verklaard.
Hij stond in het krijt bij zijn goede kennis [medeverdachte]. In verband daarmee heeft hij gevolg gegeven aan diens verzoek met hem mee te gaan naar Nederland, zonder dat hij wist wat het doel van de reis was; hij heeft daar ook niet naar gevraagd. Op 26 februari 2015 is hij in Amsterdam aangekomen. Op 28 februari 2015 is hij samen met [medeverdachte] in Haarlem geweest en heeft daar cadeautjes gekocht en daar op verzoek van [medeverdachte] rondgelopen. Op enig moment zijn zij uit Haarlem vertrokken en daarna samen naar Duitsland gereisd. De verdachte kwam er achter dat [medeverdachte] over een grote hoeveelheid horloges beschikte, pas toen zij op de boot van Travemunde naar Helsinki waren.
De verdachte heeft ontkend op enigerlei wijze van de overval te hebben geweten of daarbij betrokken te zijn geweest.
Het hof acht de lezing van de verdachte ongeloofwaardig.
Allereerst ligt het niet voor de hand dat de verdachte bereid zou zijn geweest de tamelijk lange reis van Finland naar Nederland te ondernemen, zonder te (willen) weten wat de bedoeling was en vervolgens de terugreis heeft aanvaard zonder in Nederland enige betekenisvolle activiteit te hebben ontplooid. Daarnaast is die lezing in tegenspraak met de verklaring van [medeverdachte], waaruit kan worden opgemaakt dat de verdachte wist dat er in Nederland horloges ‘opgehaald’ moesten worden en dat de verdachte die diende te beschermen.
Verder stelt het hof vast dat de inhoud van de verschillende door de verdachte afgelegde verklaringen niet consistent is. Zo heeft hij eerder andersluidend verklaard:
 op 3 maart 2015 ten overstaan van de Finse autoriteiten, dat hij de voorbije dagen in Duitsland had verbleven om auto’s te kopen;
 op 10 april 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris, dat hij zich niet kon herinneren of hij in Haarlem was geweest.
Bovendien biedt de lezing van de verdachte geen verklaring voor het intensieve telefooncontact dat hij met de overvallers ‘[naam 1]’ en ‘[naam 2]’ heeft onderhouden; geconfronteerd met deze telefonische contacten met hen heeft hij alleen willen verklaren dat het ‘geen zin had om over hen te praten’.
Zijn op de terechtzitting in hoger beroep geponeerde stelling dat hij op 28 februari 2015 geen interesse heeft gehad in de juwelierswinkel wordt weerlegd door hetgeen het hof tijdens de terechtzitting in hoger beroep op de afgespeelde camerabeelden heeft waargenomen.
De implicatie van de verdachte dat het feit dat hij de overvallers ‘[naam 1]’ en ‘[naam 2]’, enkele ogenblikken voordat zij de juwelierswinkel betraden, nog te woord heeft gestaan op louter toeval berust, overtuigt het hof geenszins. In het licht van de overige omstandigheden van het geval zijn hier de grenzen van de aannemelijkheid van toeval ver overschreden.
Medeplegen door de verdachte
Samengevat maakt het hof uit de vastgestelde feiten op dat:
 de verdachte samen met [medeverdachte] naar Nederland is gekomen om horloges ‘op te halen’, waarbij de verdachte (in elk geval) tot taak had deze voorwerpen te beschermen;
 de verdachte samen met [medeverdachte] een dag vóór de overval een ontmoeting heeft gehad met twee van de drie overvallers;
 de verdachte op 28 februari 2015 – net als [medeverdachte] en de drie overvallers – in Haarlem is geweest, zich daar geruime tijd in de onmiddellijke omgeving van de juwelierswinkel heeft opgehouden en vóór en (nagenoeg) onmiddellijk na de overval telefonisch contact heeft gehad met twee van de drie overvallers;
 de verdachte ongeveer 20 minuten vóór de overval gedurende geruime tijd en met bovengemiddelde aandacht heeft gekeken in de vitrines en in de winkel van [bedrijf], hetgeen naar het oordeel van het hof in het licht van hetgeen verder bekend is (en bij gebreke aan een plausibele andersluidende verklaring van de verdachte) niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als het ‘afleggen’ van de juwelierswinkel;
 de verdachte zich kort nadat de eerste overvaller de juwelierswinkel betrad, in verbinding stelde met [medeverdachte], terwijl de verdachte zich in een naast die winkel gelegen café bevond;
 de verdachte daarna de tweede en derde overvaller twee keer kortstondig heeft ontmoet en hen (in elk geval) bij de tweede gelegenheid ook heeft gesproken, luttele momenten voordat zij zich naar de vestiging van [bedrijf] begaven om hun slag te slaan;
 dat de verdachte daarna de juwelierswinkel in het vizier is blijven houden tot en met het moment dat de overval (met de klap tegen het hoofd van [slachtoffer 3]) metterdaad een aanvang nam en hij daarna is weggerend;
 de verdachte na de overval samen met [medeverdachte] vanuit Haarlem naar Helsinki is gereisd en daar is aangehouden, terwijl [medeverdachte] in het bezit was van het leeuwendeel van de buit.
Uit het samenstel van dit een en ander kan redelijkerwijs niets anders worden afgeleid dan dat de verdachte met – in ieder geval – [medeverdachte], ‘[naam 2]’ en ‘[naam 1]’ het gemeenschappelijke plan heeft opgevat om op 28 februari 2015 de vestiging van [bedrijf] te Haarlem te overvallen. Voor het hof staat bij gebreke van een andere aannemelijke verklaring buiten kijf dat de vastgestelde gedragingen van de verdachte ten dienste stonden van de overval en het vervoer van de buit, met andere woorden: de verwezenlijking van het gemeenschappelijk doel. Dat niet van alle handelingen kan worden vastgesteld op welke wijze deze daaraan exact dienstig zijn geweest, noopt niet tot een ander oordeel.
De bijdrage die de verdachte aan de totstandkoming en afhandeling van de overval heeft geleverd is dus significant te noemen.
Voor deze conclusie is temeer aanleiding wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat de verdachte vlak vóór en bij de aanvang van de daadwerkelijke overval in de directe omgeving van de winkel is gezien en rondom de overval intensief telefonisch contact heeft onderhouden met [medeverdachte] en twee van de drie overvallers, terwijl ook daaraan redelijkerwijs geen andere interpretatie kan worden gegeven dan dat ook die contacten een uiting zijn geweest van de nauwe en bewuste samenwerking die de verdachte met zijn mededaders heeft gehad (vgl. HR 12 februari 2002, NJ 2002/351).
Bewijsverweer raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken en heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat:
( a) de verdachte niet op enig moment een wezenlijke bijdrage aan de overval heeft geleverd;
( b) de verdachte weliswaar in het gezelschap van [medeverdachte] is aangehouden, terwijl [medeverdachte] een deel van de buit van de overval met zich mee voerde, hetgeen niet bij de verdachte bekend was;
( c) de verdachte op de ochtend van de overval op verzoek van [medeverdachte] in Haarlem heeft rondgeslenterd en dat niet is komen vast te staan dat dit rondlopen in relatie stond tot de later gepleegde overval;
( d) dit laatste geldt ook voor het zonder bovenmatige interesse bekijken van de vitrine van [bedrijf] en in het bijzonder kan niet worden aangenomen dat de verdachte die dag voorverkenningen heeft uitgevoerd ten behoeve van de overval;
( e) het kortstondige contact dat de verdachte in Haarlem heeft gehad met twee van de latere overvallers kan een begroeting zijn geweest van Russen die elkaar in den vreemde ontmoeten;
( f) niet is komen vast te staan dat de gebruikers van de telefoonnummers die onder de namen van [naam 1] en ‘[naam 2]’ in de telefoons van de verdachte en [medeverdachte] zijn opgeslagen iets met de overval van doen hebben gehad.
Het hof stelt vast dat genoemde argumenten van de raadsman weerlegging vinden in hetgeen hiervoor in de bewijsoverweging is overwogen.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook verworpen.
Slotoverweging
Het hof acht het onder primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze als na te melden. Hetgeen de raadsman met betrekking tot het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde naar voren heeft gebracht behoeft bij die stand van zaken geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 februari 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden en horloges met een waarde van ongeveer 1.000.000 euro, toebehorende aan [bedrijf], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat de mededaders van de verdachte:
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in/tegen het gezicht hebben geslagen en
- [slachtoffer 2] naar de grond hebben gedwongen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zichtbaar aanwezig hebben gehouden en
- de benen en handen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben vastgebonden/gekneveld door middel van tie-wraps.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot dezelfde straf als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht aan de verdachte geen hogere straf op te leggen dan de rechter in eerste aanleg. Daartoe is aangevoerd dat de detentie in Nederland de verdachte zwaar valt, aangezien hij de Nederlandse taal niet spreekt en al lang geen contact met zijn familieleden heeft. Bovendien lijdt hij aan hepatitis C, waardoor hij geen aansluiting heeft met medegedetineerden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op een juwelierswinkel. Het delict is op een professionele en geraffineerde wijze voorbereid en uitgevoerd. Daarbij is op twee van de in de winkel aanwezige medewerkers fors geweld toegepast door het toedienen van rake klappen op het hoofd. Verder zijn die medewerkers en een derde personeelslid bedreigd door het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en zijn zij op de grond gedwongen en aan handen en voeten vastgebonden met tie-wraps. In die houding hebben zij, liggend op de buik, gedurende de gehele overval als bevroren gelegen.
De overvallers hebben een grote hoeveelheid waardevolle goederen, waaronder sieraden en horloges, vergaard en zijn er met de buit vandoor gegaan, zonder zich om de slachtoffers te bekommeren. De verdachte heeft aan de totstandkoming en de afhandeling van deze overval een significante bijdrage geleverd.
Deze laffe daad is voor het nietsvermoedende winkelpersoneel een bijzonder heftige en traumatiserende ervaring geweest. Uit de toelichtingen op de vorderingen tot schadevergoeding komt naar voren dat zij alle drie geruime tijd kampen met de psychische gevolgen daarvan, bijvoorbeeld in de vorm van herbelevingen en nachtmerries. Zij hebben zich allen onder begeleiding van een psycholoog moeten stellen. Eén slachtoffer heeft zich genoodzaakt gezien de werkzaamheden in de winkel te staken en is in de aftersales gaan werken. Een ander slachtoffer heeft zich laten overplaatsen naar een andere vestiging van de juweliersketen. De twee mishandelde slachtoffers hebben bovendien nare letsels bekomen; de één heeft onder meer een breuk in de neus opgelopen en de ander heeft aan het incident onder meer een litteken aan het oor en een zenuwbeschadiging in het gebit over gehouden.
Kennelijk hebben de verdachte en zijn mededaders hun ogen voor dergelijke gevolgen gesloten en zich louter laten leiden door de zucht naar ‘snel geld’, waarmee zij bovendien blijk hebben gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van de gedupeerde juweliersketen. Feiten als de onderhavige plegen de rechtsorde ernstig te schokken en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving te versterken.
Het hof heeft gelet op de straffen die rechters plegen op te leggen bij overvallen op (winkel)bedrijven die gepaard zijn gegaan met fors geweld en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 3 jaren genoemd.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, ziet het hof geen aanleiding hiervan ten gunste van de verdachte af te wijken.
Het hof acht het gerechtvaardigd een langere gevangenisstraf op te leggen dan in de Oriëntatiepunten is vermeld, gelet op de volgende omstandigheden:
 bij de overval is gebruik gemaakt van een (nep)vuurwapen;
 twee van de slachtoffers moesten ferme klappen tegen het hoofd ondergaan, waardoor zij op de vloer terechtkwamen en letsel opliepen;
 alle slachtoffers moesten geruime tijd op hun buik liggend, aan benen en armen met tie-wraps vastgebonden, op de vloer blijven liggen;
 de overval heeft zeer ingrijpende gevolgen gehad voor het geestelijk welbevinden van de slachtoffers;
 de overval is in een samenwerkingsverband en op professionele en geraffineerde wijze tot stand gebracht en de buit vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf zoals de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd, passend en geboden.

Beslag

Op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafrecht (Sv) zijn onder de verdachte in beslaggenomen twee mobiele telefoons van het merk Nokia in de kleuren zwart, onderscheidenlijk blauw. Een last tot teruggave van deze voorwerpen is nog niet gegeven. Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen feit is begaan c.q. voorbereid en die aan de verdachte toebehoren, zullen zij verbeurd worden verklaard.
Op de voet van artikel 94 Sv is onder de verdachte beslag gelegd op een goudkleurige ketting en een bedrag van 29.300 Russische roebel. Krachtens machtiging van de rechter-commissaris heeft de officier van justitie hierop op 22 september 2016 op de voet van 94a Sv conservatoir beslag gelegd (zonder het klassieke beslag te handhaven). Het hof heeft omtrent dit beslag dus niet meer te beslissen (vgl. HR 16 november 2014, ECLI:NL:HR:2004:AR3202).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.009,02, bestaande uit een bedrag van € 9,02 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 2.000 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Zijdens de verdachte is de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ten laste gelegde feit) betwist. Het ontstaan van de opgevoerde schade, het causale verband met die gebeurtenis en de omvang van de schade zijn niet weersproken.
Nu het hof de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk houdt voor het bewezen geachte feit, is daarmee de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade gegeven.
Bij deze stand van zaken ligt het deel van de vordering dat ziet op materiële schade voor toewijzing gereed.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 2.000, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheden dat de benadeelde, zo komt naar voren uit de toelichting op haar vordering:
- ten gevolge van het incident is kampt met slapeloze nachten en nachtmerries, waarvoor zij medicatie voorgeschreven heeft gekregen,
- voor de verwerking van het incident de begeleiding van een psycholoog heeft moeten inroepen en
- haar oorspronkelijke taken als verkoopster heeft gestaakt en in de aftersales is gaan werken.
Het hof heeft tevens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op de hierna te noemen wijze worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Zijdens de verdachte is de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ten laste gelegde feit) betwist. Het ontstaan van de opgevoerde schade, het causale verband met die gebeurtenis en de omvang van de schade zijn niet weersproken.
Nu het hof de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk houdt voor het bewezen geachte feit, is daarmee de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade gegeven.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op minstens de gevorderde som van € 2.500, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheden dat de benadeelde, zo komt naar voren uit de toelichting op de vordering:
- aan het incident een litteken aan het oor en nare en pijnlijke letsels heeft overgehouden, waaronder letsel aan/in de kaak en een zenuwbeschadiging in het gebit, waarvoor hij zich onder behandeling van verscheidene specialisten heeft moeten stellen,
- te maken heeft gekregen met slaapproblemen, nachtmerries en herbelevingen en zich onder behandeling van een psycholoog heeft gesteld en
- zich genoodzaakt heeft gezien zich te laten overplaatsen naar een andere vestiging van de juweliersketen.
Het hof heeft tevens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op de hierna te noemen wijze worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.349, bestaande uit materiële schade ter hoogte van
€ 349 en immateriële schade ter hoogte van € 3.000. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen en duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Zijdens de verdachte is de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ten laste gelegde feit) betwist. Het ontstaan van de opgevoerde schade, het causale verband met die gebeurtenis en de omvang van de schade zijn niet weersproken.
Nu het hof de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk houdt voor het bewezen geachte feit, is daarmee de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade gegeven.
Bij deze stand van zaken ligt het deel van de vordering dat ziet op materiële schade voor toewijzing gereed.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 3.000, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheid dat de benadeelde, zo komt naar voren de toelichting op de vordering, ten gevolge van het incident:
- een breuk in de neus en verwondingen onder het linkeroog heeft bekomen en
- te kampen heeft gehad met slaapproblemen en herbelevingen en zich onder behandeling van een psycholoog heeft gesteld.
Het hof heeft tevens gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op de hierna te noemen wijze worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33a, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- telefoontoestel van het merk Nokia, kleur blauw (goednummer 427325);
- telefoontoestel van het merk Nokia, kleur zwart (goednummer 427326).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.009,02 (tweeduizend negen euro en twee cent) bestaande uit € 9,02 (negen euro en twee cent) materiële schade en € 2.000 (tweeduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.009,02 (tweeduizend negen euro en twee cent) bestaande uit € 9,02 (negen euro en twee cent) materiële schade en € 2.000 (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500 (tweeduizend vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500 (tweeduizend vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.349 (drieduizend driehonderdnegenenveertig euro) bestaande uit € 349 (driehonderdnegenenveertig euro) materiële schade en € 3.000 (drieduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.349 (drieduizend driehonderdnegenenveertig euro) bestaande uit € 349 (driehonderdnegenenveertig euro) materiële schade en € 3.000 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
43 (drieënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. L. Voet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2017.
mr. R.A.F. Gerding is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]