Op 25 oktober 2019 vond er een mondelinge uitspraak plaats in de Rechtbank Amsterdam, waar een verzoek tot wraking werd behandeld. De verzoeker, handelend onder de naam [handelsnaam], had op 12 september 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De wrakingskamer, bestaande uit de rechters N.C.H. Blankevoort, J. Thomas en R.A. Dudok van Heel, heeft vastgesteld dat het verzoek niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. In dit geval waren de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen, op 9 augustus 2019 bekend geworden, maar het verzoek werd pas meer dan een maand later ingediend. Hierdoor oordeelde de wrakingskamer dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking. De uitspraak werd vastgelegd in een proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is ondertekend.