ECLI:NL:RBAMS:2019:9707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
13/730002-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming na veroordeling voor gewoontewitwassen en valsheid in geschrift

Op 19 december 2019 heeft de rechtbank Amsterdam een vonnis uitgesproken in de ontnemingszaak tegen [naam], die eerder was veroordeeld voor gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [naam] op een bedrag van € 1.087.541,60. Dit bedrag was gebaseerd op de berekeningen in het ontnemingsrapport en de eerdere veroordeling van [naam] door het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2019. Tijdens de zittingen op 24 augustus 2017 en 5 december 2019 zijn verschillende argumenten naar voren gebracht door zowel de officier van justitie als de verdediging. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en stelde dat [naam] slechts een deel van de commissie ontving en dat er kosten in mindering moesten worden gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam] in totaal € 12.206.462,27 heeft witgewassen en dat hij een commissie van 5% ontving over de contante bedragen die hij ontving. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie in belangrijke mate toegewezen, maar heeft ook rekening gehouden met de redelijke termijn en de verbeurdverklaring van een bedrag van € 553.590,17. Uiteindelijk heeft de rechtbank het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 904.445,35, na aftrek van de verbeurdverklaarde bedragen en een compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/730002-15 (ontneming)
Datum uitspraak: 19 december 2019
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/730002-15, tegen:
[naam]hierna te noemen: [naam]
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2017, 5 december 2019 en de daaraan voorafgegane schriftelijke ronde waarin respectievelijk een conclusie van antwoord, een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek zijn genomen.

2.De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 31 juli 2017 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [naam] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van
€ 1.088.141,60.
Op de terechtzitting van 5 december 2019 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd, in die zin dat zij het maximumbedrag stelt op € 1.087.541,60, omdat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel een rekenfout is gemaakt.
De stukken van de ontnemingszaak bevatten ook aanwijzingen dat [naam] zich schuldig heeft gemaakt aan feiten soortgelijk aan de feiten waarvoor hij is veroordeeld. De vordering is mede op die aanwijzingen gebaseerd.

3.Grondslag van de vordering

3.1.
Veroordeling strafzaak
[naam] is bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam (hierna: hof) van 19 juni 2019 voor de volgende strafbare feiten veroordeeld:
medeplegen van gewoontewitwassen;
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. [1]
Tegen dit arrest is cassatie ingesteld.
3.2.
Andere strafbare feiten
In het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [2] (hierna: het ontnemingsrapport) worden ook nog zeven andere zaken aangeduid als strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [naam] zijn begaan en waaruit hij voordeel heeft verkregen. Die zaken zijn aan het onderliggende strafdossier ontleend.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in haar schriftelijke conclusie en ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel moet worden toegewezen.
De ontnemingsvordering is gebaseerd op het arrest van het hof en het ontnemingsrapport, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend. Vaststaat dat [naam] een groot bedrag heeft witgewassen. Uit aantekeningen en notities, aangetroffen in de woning van [naam] kan worden afgeleid dat [naam] 5% commissie ontving van de opdrachtgevers van het witwassen. Niet gebleken is dat [naam] een deel van die commissie heeft moeten afstaan aan de medeverdachte of anderen. Verder kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat de 5% eerst van het totaalbedrag werd afgehaald en het restant op de rekeningen werd gestort.
Ten aanzien van de bedragen die zien op bedrijven van [naam 1] heeft [naam] meer voordeel gegenereerd. Dit heeft hij gedaan door [naam 1] contant geld te overhandigen om zijn werknemers uit te betalen, vervolgens werd in ruil hiervoor overboekingen verricht naar een bedrijf in beheer bij [naam] . Door deze constructie kon [naam] 30% contant achterhouden, terwijl het volledig bedrag werd doorgeboekt aan de opdrachtgevers. Deze constructie is gebaseerd op de verklaringen van [naam 1] en de geconstateerde overboekingen.
Ook is gebleken dat [naam] door andere feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, deze feiten zijn niet tenlastegelegd en daarom is de Geerings-jurisprudentie niet van toepassing. Het dossier bevat bovendien voldoende aanwijzingen dat [naam] zich ook aan die strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Verder is niet gebleken dat [naam] kosten heeft gemaakt, met uitzondering van de vergoeding van € 300,00 voor [naam 2] . De officier van justitie komt dan ook tot de conclusie dat het wederrechtelijk voordeel van [naam] in totaal € 1.087.541,60 bedraagt.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zijn schriftelijke conclusies en op de zitting de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door het openbaar ministerie betwist.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [naam] € 100,00 kreeg per bedrag dat hij heeft gestort. [naam] heeft verklaard dat hij in totaal € 6.400,00 heeft ontvangen. Verder heeft medeverdachte [naam medeverdachte] ongeveer 10 keer zijn huur van € 600,00 betaald. Dat betekent dat het voordeel van [naam] kan worden geschat op € 12.400,00.
Subsidiair is het volgende aangevoerd. [naam medeverdachte] had een grote rol bij de witwaspraktijken. [naam] had slechts een faciliterende rol. Daarom is aannemelijk dat [naam medeverdachte] de commissie ontving en [naam] daar slechts een deel van kreeg. Bovendien volgt uit het dossier niet dat [naam] een persoon was die over grote geldbedragen beschikte. Mocht de rechtbank desondanks uitgaan van 5% commissie, moet dat worden beschouwd als bruto bedrag. Op dat bedrag moeten kosten in mindering worden gebracht en het bedrag moet verdeeld worden tussen [naam] en [naam medeverdachte] . Daarnaast moet dit percentage worden berekend over de gestorte bedragen, het ontnemingsrapport bevat immers geen onderbouwing waaruit volgt dat de commissie eerst van het gestorte bedrag werd afgetrokken. In aansluiting op jurisprudentie over Hawala-bankieren moet de netto commissie worden vastgesteld op een percentage van 3%. Ook heeft [naam] bij de stortingen met betrekking tot de bedrijven van [naam 1] geen 30% extra ontvangen.
Ten aanzien van de andere feiten is aangevoerd dat deze niet kunnen worden meegenomen bij de berekening van het voordeel, omdat [naam] is vrijgesproken van de bedragen die zien op bedrijven [rekeninghouder 8] en [naam 2] [rekeninghouder 9] . Wat betreft de overige bedrijven heeft het openbaar ministerie ervoor gekozen deze niet ten laste te leggen, omdat voor deze feiten kennelijk onvoldoende bewijs was.
Verder is gebleken dat [naam] diverse kosten heeft gemaakt voor het witwassen. Op grond van het voorgaande kan het te ontnemen bedrag hooguit worden vastgesteld op € 143.491,13.
Meer subsidiair is betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 251.982,40, omdat dat bedrag op de rekening van [naam] is gestort.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewezenverklaarde feiten
De rechtbank gaat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van het arrest van het hof van 19 juni 2019. Hierin is het volgende bewezenverklaard.
Gedachtestreepje
Rekeninghouder
Bedrag
2
[rekeninghouder] .
€ 3.136.600,00
3
[rekeninghouder 1]
€ 1.731.740,00
4
[rekeninghouder 2]
€ 364.890,00
5
[rekeninghouder 3]
€ 260.660,00
6
[rekeninghouder 4]
€ 733.066,78
7
[rekeninghouder 5]
€ 189.840,49
8
[rekeninghouder 6]
€ 596.110,00
9
[rekeninghouder 7]
€ 1.219.200,00
10
[rekeninghouder 7]
€ 538.950,00
11
[rekeninghouder 8]
€ 821.090,00
12
[rekeninghouder 9] .
€ 495.265,00
13
[rekeninghouder 10]
€ 1.761.150,00
14
[rekeninghouder 11]
€ 10.000,00
15
[rekeninghouder 11]
€ 167.950,00
€ 179.950,00
Totaal
€ 12.206.462,27
Vaststaat dat [naam] een bedrag van in totaal € 12.206.462,27 heeft witgewassen. De vraag die vervolgens voorligt is welk voordeel [naam] hierdoor heeft verkregen.
De rechtbank zal daarnaast bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel het ontnemingsrapport, met aanvulling op 31 augustus 2017 [3] , als uitgangspunt nemen. De rechtbank zal in belangrijke mate aansluiten bij de berekening van het ontnemingsrapport wat de hoogte van het wederrechtelijk voordeel betreft.
In de woning van [naam] zijn verschillende notitieboekjes en aantekeningenblaadjes aangetroffen en inbeslaggenomen. Uit deze aantekeningen volgt dat [naam] contante geldbedragen heeft ontvangen van [naam medeverdachte] . Deze bedragen werden vervolgens gestort of overgedragen. Bij deze bedragen werden aantekeningen aangetroffen van ‘5% comesy’. Na berekening bleek dat achter de ontvangen bedragen, exact 5% van dat bedrag was opgeschreven. Het handschrift van de aantekeningen komt overeen met het handschrift van [naam] . Ook zijn er aantekeningen aangetroffen in het Engels met een ander handschrift. In dat handschrift is onder andere geschreven: ‘comisy’ en ‘comisy paid’. Op basis van vergelijking met andere aantekeningen is aannemelijk dat deze aantekeningen door [naam medeverdachte] zijn opgeschreven. [4]
Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat [naam] 5% commissie ontving over de contante bedragen, die vervolgens werden afgegeven of gestort. De rechtbank volgt hierin dan ook de berekening die is toegepast in het ontnemingsrapport. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat deze commissie werd gedeeld met [naam medeverdachte] , zoals geopperd door de verdediging. Goed mogelijk is dat [naam medeverdachte] ook heeft verdiend aan het witwassen van de geldbedragen, maar niet is gebleken dat zij werd betaald uit de commissie van [naam] . In tegendeel, het dossier bevat aanwijzingen dat de commissie die [naam] ontving, juist werd betaald door [naam medeverdachte] . Ook is niet gebleken dat [naam] andere kosten heeft gemaakt, die van het totaal aan commissies moeten worden afgetrokken. Het dossier bevat immers geen aanwijzingen van gemaakte kosten en namens [naam] is daarover ook niets concreets aangevoerd. Ook hebben de katvangers verklaard dat zij geen geld hebben ontvangen voor hun diensten. Daarom is niet aannemelijk geworden dat [naam] kosten heeft gemaakt. Daarbij geldt de uitzondering van een bedrag van € 300,00, dat is betaald aan [naam 2] . Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel past de rechtbank dan ook de volgende berekening toe:
gestort bedrag / 95 × 100 = ontvangen geldbedrag waarvan [naam] 5% commissie heeft ontvangen.
Bij de bedragen die betrekking hebben op bedrijven van [naam 1] ( [rekeninghouder 4] en [rekeninghouder 5] ) is gebleken dat [naam] meer voordeel heeft gehad. Uit de verklaringen van [naam 1] en het onderzoek naar de betreffende facturen volgt dat [naam] een percentage van 30% ontving, naast het hiervoor genoemde percentage van 5%. Ten aanzien van die bedragen volgt de rechtbank eveneens de berekening uit het ontnemingsrapport:
overgeboekt bedrag × 0,7 = contant bedrag aan [naam 1] / 95 × 100 = ontvangen bedrag leverende partij × 5% = commissie.
4.3.2.
Andere strafbare feiten
De ontnemingsvordering is ook gebaseerd op aanwijzingen dat [naam] zich schuldig heeft gemaakt aan andere feiten. Ingevolge het arrest Geerings [5] van het Europese Hof voor de rechten van de Mens kan geen ontneming worden uitgesproken ter zake van feiten waarvan de verdachte in de onderliggend strafzaak is vrijgesproken. Aan [naam] is ten laste gelegde dat hij
“onder meer”de in specifiek in de tenlastelegging genoemde bedragen “
en/of een of meerdere (andere) geldbedragen”heeft witgewassen. Het hof heeft dat onderdeel niet bewezen verklaard en [naam] daarvan (het meer of anders tenlastegelegde) vrijgesproken. De in het ontnemingsrapport opgenomen andere feiten betreffen feiten waarvan in het strafdossier al melding wordt gemaakt. Dat moeten dus de meer of andere geldbedragen zijn die in de tenlastelegging worden genoemd en waarvan de veroordeelde is vrijgesproken. Die feiten kunnen dus geen grondslag voor de ontneming zijn.
4.3.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [naam] door de door hem gepleegde strafbare feiten het volgende voordeel heeft verkregen.
Rekeninghouder
[rekeninghouder]
3.136.600,00
[rekeninghouder 1]
1.731.740,00
[rekeninghouder 2]
364.890,00
[rekeninghouder 3]
260.660,00
[rekeninghouder 6]
596.110,00
[rekeninghouder 7]
1.219.200,00
[rekeninghouder 7]
538.950,00
[rekeninghouder 7]
821.090,00
[rekeninghouder 9]
495.265,00
[rekeninghouder 10]
1.761.150,00
[rekeninghouder 11]
10.000,00
[rekeninghouder 11]
167.950,00
[rekeninghouder 11]
179.950,00
Totaal
11.283.555,00
Commissie over / 95 × 100
=
11.877.426,32
5% provisie
=
593.871,32
[naam 1] zaken:
Overboekingen [rekeninghouder 4]
733.066,78
Overboekingen [rekeninghouder 5]
189.840,49
Totaal
922.907,27
30%
=
276.872,18
Doorgestort
646.035,09
Commissie over / 95 × 100
680.036,94
5% provisie
=
34.001,85
+
Totaal
904.745,35
Kosten
300,00
-
Wederrechtelijk verkregen voordeel
904.445,35
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.De verplichting tot betaling

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan [naam] een betalingsverplichting moet worden opgelegd ter hoogte van het totaal te ontnemen bedrag. Er zijn weliswaar geldbedragen en vorderingen verbeurdverklaard, maar deze moeten niet van het voordeel worden afgetrokken. Deze geldbedragen en vorderingen zijn namelijk niet meegenomen bij de bepaling van de hoogte van de ontnemingsvordering.
Verder is er ruim vier jaar verstreken sinds het moment dat de ontnemingsvordering is aangekondigd. Dat betekent echt niet zonder meer dat de redelijke termijn dan ook is geschonden. Er is immers sprake van een complexe zaak, waardoor de duur van het financiële onderzoek niet als buitensporig kan worden aangemerkt. Daarnaast is [naam] in de onderliggende strafzaak al gecompenseerd voor de overschrijding van de redelijke termijn. In het geval dat de rechtbank van oordeel is dat de redelijke termijn wel is geschonden, verzoekt de officier van justitie om enkel te volstaan met een constatering daarvan.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het verbeurdverklaarde bedrag van € 73.000,00 bij de betalingsverplichting in mindering moet worden gebracht. Daarnaast stelt hij dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, dat moet dan ook leiden tot een forse matiging van het te ontnemen bedrag.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verbeurdverklaring is door de rechtbank het volgende overwogen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2016 [6] dienen verbeurdverklaarde goederen en bedragen in mindering te worden gebracht op de betalingsverplichting. In het arrest van het hof is in totaal voor een bedrag van € 553.590,17 verbeurdverklaard. Door het hof is overwogen dat deze geldbedragen en goederen aan verdachte toebehoren. Verder is overwogen dat deze goederen geheel of grotendeels uit de baten van het gewoontewitwassen zijn verkregen. Het verbeurde verklaarde vermogen betreft dus een deel van de opbrengt en dient bij de betalingsverplichting te worden afgetrokken. [naam] heeft dat bedrag immers al terugbetaald aan de Staat.
Verder overweegt de rechtbank als volgt met betrekking tot de redelijke termijn. Vooropstaat dat de redelijke termijn bij een ontnemingsvordering aanvangt op het moment dat een veroordeelde in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem een ontnemingsvordering aanhangig zal worden gemaakt. In dit geval is dat geweest op het moment dat de officier van justitie de ontnemingsvordering heeft aangekondigd, namelijk op 30 juni 2015. De onderliggende strafzaak was weliswaar complex, maar het financiële onderzoek naar het verkregen voordeel had eerder van start kunnen gaan. Ook was voor de opstelling van het ontnemingsrapport geen bijzonder extra onderzoek nodig. Daarnaast behoren de verzoeken die zijn gedaan door de verdediging tot de normale gang van zaken. Er is dus geen sprake van een omstandigheid die het tijdsverloop rechtvaardigt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de redelijke termijn is geschonden met ruim tweeënhalf jaar en dat [naam] daarvoor gecompenseerd moet worden. Daarbij is niet relevant dat [naam] in de onderliggende strafzaak al korting heeft gekregen op zijn straf, omdat dat ziet op een andere procedure. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [7] wordt een straf verminderd met tien procent bij een overschrijding van de redelijke termijn van zes tot twaalf maanden. Verder is bepaald dat bij ontnemingszaken de vermindering in beginsel niet meer dan € 5.000,00 bedraagt. In de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden handelt de Hoge Raad naar bevind van zaken en zo zal de rechtbank ook doen. Gelet daarop, is de rechtbank van oordeel dat een hogere vermindering passend is en zal van de betalingsverplichting een bedrag van € 10.000,00 aftrekken.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag, na het hiervoor overwogene, op
904.445,35
553.590,17
-
10.000,00
-
340.855,18

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 904.445,35.
Legt op aan [naam] de verplichting tot betaling van
€ 340.855,17 (driehonderdveertigduizend achthonderdvijfenvijftig euro en achttien eurocent)aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.F. van Hoorn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2019.

Voetnoten

1.Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 juni 2019 inzake [naam] , met parketnummer 23/004363-15.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van 10 mei 2017, opgesteld door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S157.
3.Een proces-verbaal van bevindingen aanvulling verstrekte gegevens, contante gelden & commissie met nummer 2014101172 van 31 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-157, doorgenummerde pagina 0113 van het ontnemingsrapport.
4.Een proces-verbaal van bevindingen ontvangen contante gelden & commissie met nummer 2014101172 van 22 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-157, doorgenummerde pagina 27 van het ontnemingsrapport.
5.EHRM 1 maart 2007, nr. 30810/03 (Geerings tegen Nederland), NJ 2007/349, m.nt. Borgers