In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw uit Uithoorn, en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de afwijzing van haar aanvraag voor AOW-pensioen. Eiseres, geboren in 1954, had op 14 september 2019 AOW-pensioen aangevraagd, maar de Svb weigerde dit omdat zij de AOW-leeftijd volgens de nieuwe wetgeving pas in 2021 zou bereiken. Eiseres stelde dat deze wijziging een onevenredige zware last voor haar betekende, vooral omdat zij al sinds 2011 met pensioen was en niet had kunnen anticiperen op de verhoging van de AOW-leeftijd. De rechtbank oordeelde dat de Svb in haar besluitvorming een motiveringsgebrek had, omdat zij pas laat in de beroepsfase onderzoek had gedaan naar de inkomenspositie van eiseres. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, omdat de Svb geen onjuiste beslissing had genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand en droeg de Svb op het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door de Svb en de afweging van individuele belangen tegen het algemeen belang van de verhoging van de AOW-leeftijd.