Op 11 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben en vervoeren van ongeveer acht kilogram cocaïne. De zaak kwam voort uit een observatie op 18 juni 2019, waarbij het Openbaar Ministerie informatie ontving over een voertuig dat vermoedelijk verdovende middelen vervoerde. De verdachte werd later die dag aangehouden op een fiets, waarbij in zijn fietstas een tas met blokken cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, die stelde niet te weten dat er cocaïne in de tas zat, niet geloofwaardig geacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk schuldig was aan het aanwezig hebben en vervoeren van de cocaïne, en sprak hem vrij van medeplegen met anderen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zestien maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 26 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.