ECLI:NL:GHAMS:2021:4394

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
23-004514-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer acht kilogram cocaïne, een middel dat valt onder de Opiumwet. De tenlastelegging betrof het aanwezig hebben en/of vervoeren van deze hoeveelheid cocaïne op of omstreeks 18 juni 2019 te Tiel en op de rijkswegen A2 en A15. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat hij niet opzettelijk cocaïne had vervoerd, maar dacht dat het om hasjiesj ging. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte, door de pakketten in zijn fietstas te vervoeren zonder zich ervan te vergewissen wat erin zat, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het om cocaïne ging. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid drugs en de impact op de volksgezondheid. De verdachte werd als first offender beschouwd, maar het hof oordeelde dat de opgelegde straf passend was in het kader van generale preventie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004514-19
datum uitspraak: 25 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-730019-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres in het buitenland: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 december 2020 en 25 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2019 te Tiel en/of de rijksweg A2 en/of de rijksweg A15 tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad en/of vervoerd (ongeveer) acht kilogram, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat, gelet op de verklaring van de verdachte, geen sprake is van opzet op het aanwezig hebben dan wel vervoeren van de tenlastegelegde harddrug cocaïne, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof overweegt als volgt.
Uitgaande van de verklaring van de verdachte heeft hij op 18 juni 2019 in Tiel in zijn fietstas pakketten met daarin verdovende middelen – naar hem was verteld: hasjiesj – aanwezig gehad. Hem was een beloning van € 500,00 in het vooruitzicht gesteld als hij de pakketten ergens zou afgeven. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij, voordat hij de plastic tas met daarin de pakketten in de fietstas heeft gedaan, in die plastic tas heeft gekeken en toen heeft gezien dat er pakketjes in zaten. Dit laatste vindt bevestiging in het gegeven dat de vingerafdrukken van de verdachte zijn aangetroffen op zowel de binnen- als buitenzijde van de (binnenste) plastic tas waarin de pakketten met cocaïne zijn aangetroffen.
Door onder genoemde omstandigheden – in het drugscircuit – pakketten met verdovende middelen te vervoeren zonder zich ervan te vergewissen dat het daadwerkelijk hasjiesj betrof, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de pakketten andersoortige drugs bevonden, in dit geval cocaïne. Dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard, leidt het hof af uit de omstandigheid dat hij onderzoek naar de pakketten heeft verricht door in de tas te kijken, maar desalniettemin is doorgegaan waarmee hij bezig was.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juni 2019 te Tiel opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) acht kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft het hof, in geval van een bewezenverklaring, verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. In dat verband heeft hij gewezen op de omstandigheid dat de verdachte een blanco strafblad heeft en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij hasj bij zich had. Een langere straf dient geen strafdoel, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan acht kilo van een materiaal bevattende cocaïne. De hoeveelheid is van zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor de handel. De verspreiding van harddrugs – en als afgeleide: het gebruik ervan – vormt een bedreiging voor de volksgezondheid, brengt onrust in de samenleving met zich mee en leidt veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor een
first offenderbij een hoeveelheid van 8.000-9.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een duur van 26 maanden genoemd. De door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf loopt daarmee in de pas. Er zijn geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht dan wel gebleken op grond waarvan in het onderhavige geval van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Het hof acht, alles afwegende, die straf dan ook passend en geboden. Hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat naar voren heeft gebracht, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geen andere uitkomst. Hierin ligt besloten dat het hof, anders dan de raadsman, van oordeel is dat er wel degelijk een redelijk doel voor deze strafoplegging bestaat, te weten generale preventie.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2021.