ECLI:NL:RBAMS:2019:9428

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
13/751795-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar Polen toegestaan ondanks vragen over de Poolse rechtsstaat

Op 12 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 3 september 2019, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 29 juli 2019 door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, was niet aanwezig op de zitting, maar werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J.A. Bakker, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB was gebaseerd op een vonnis van het District Court in Wieluń van 7 juni 2018, waarin de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 8 maanden. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de zitting aanwezig was en niet op de hoogte was van de rechtszitting. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon vertegenwoordigd was door een advocaat en dat de procedure in Polen correct was verlopen.

De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende redenen waren om aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon zou worden geschonden. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan, waarbij zij het stelsel van wederzijds vertrouwen tussen EU-lidstaten in acht nam. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. E.M.M. Gabel en N.M. van Waterschoot, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751795-19
RK nummer: 19/5122
Datum uitspraak: 12 november 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 september 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juli 2019 door
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een judgement of the District Court in Wieluń of 7th June 2018 issued in the case with reference II K 319/18, enforceable (final) since 14th June 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 4 maanden en 5 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van dit artikel dient te worden geweigerd. Het staat vast dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting en geen sprake is van één van de uitzonderingssituaties als bedoeld in artikel 12 onder a tot en met c OLW. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zitting. De dagvaarding is niet naar zijn adres gegaan, op zijn identiteitskaart staat ook een ander adres. Zelfs als de dagvaarding aan hem is toegezonden staat niet vast dat hij op de hoogte was van de zitting. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft laten weten dat de advocaat aanwezig was, maar van een machtiging blijkt niet en de enkele aanwezigheid volstaat niet, aldus de raadsman die in dit verband heeft gewezen op enkele uitspraken van deze rechtbank.
Desgevraagd heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij op het politiebureau een advocaat had, maar dat hij niet wenste dat deze hem verder bijstond. Tijdens het verhoor is hij op zijn rechten gewezen, werd hem verteld waarvan hij werd verdacht en heeft hij een verklaring afgelegd. Hij werd na verhoor vrijgelaten en wist niet dat er een strafzaak liep. Hij heeft daarover geen bericht ontvangen en toen hij vanuit Nederland bij zijn familie informeerde werd hem verteld dat ook zij geen oproep hadden ontvangen. Hij had geen advocaat en weet niet wie er op de zitting was. Tot slot heeft de opgeëiste persoon verklaard dat geen sprake was van een verzoek van zijn kant of overeenstemming over het erkennen van schuld en het opleggen van een straf zonder dat een zitting zou plaatsvinden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat sprake was van een zogenoemde ‘officierszitting’ waar de opgeëiste persoon werd bijgestaan door een door hemzelf aangewezen advocaat. De overeenkomst die daar tot stand is gekomen is voorgelegd aan de rechter, die haar heeft bekrachtigd. Bij die gelegenheid was hij niet aanwezig, maar wel dezelfde advocaat. Dat dit niet is gebeurd op verzoek van de opgeëiste persoon acht de officier van justitie niet aannemelijk. Zij heeft daarbij gewezen op het stelsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten van de Europese Unie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat in Polen een (straf-) overeenkomst kan worden gesloten door een officier van justitie met een bekennende verdachte. Deze overeenkomst wordt vervolgens ter bekrachtiging voorgelegd aan een rechter.
In het EAB is bij onderdeel D vermeld dat de opgeëiste persoon niet op de terechtzitting aanwezig was, maar wel zijn advocaat die meedeelde dat hij van de zitting op de hoogte was.
Onder D2 van het EAB staat vermeld:
In the course of pre-trial proceedings [opgeëiste persoon] was interrogated and some charges were presented to him. During interrogation he filed the application for passing sentence without carrying out a trial (which means, for finding him guilty of all the offences imputed to him and passing the determined sentences specified in the application).
(…)
The sentenced person took the advantage of a legal counsel ex officio (a court-appointed defence attorney) who applied for conducting the case in the sentenced person’s absence and for passing the sentence which had been agreed between the prosecutor and the sentenced person. At the same time this legal counsel declared that [opgeëiste persoon] knew about the time and date of the session and that het requests for conducting the case in his absence and passing the sentence.
In aanvullende informatie van 22 oktober 2019 van
the judge of the circuit court in Sieradzwordt bevestigd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij deze zitting’ van de rechtbank.
In hiervoor genoemde informatie wordt het volgende meegedeeld:
In the course the pre-trial proceedings prior to filing the indictment, [opgeëiste persoon] was interrogated by the prosecutor on 12th april 2018, and the lawyer (legal counsel) Marcin Świerkowski appointed by him participated in that interview.
(…)
The suspected person requested for applying to the court for finding him guilty of each of the charges imputed to him and for imposing on him penalties determined as to a type and length without carrying out a trial. The application was accepted by the prosecutor.
(…)
The requested person did not participate in the court trial finished with passing the sentence.
(…)
The requested person benefited from a legal defence (lawyer) of his own choice. It should be underlined that the court, proceeding pursuant to this application did not make any modifications in it, fully accepting the conditions of conviction which had been agreed by [opgeëiste persoon] and the prosecutor in the course of pre-trial proceedings.
(…)
On 13th february 2018 (which means during the investigation) [opgeëiste persoon] appointed the legal counsel of his choice – the lawyer Marcin Świerkowski. The aforementioned fact is confirmed by the authorization to defend attached to the case files.
(…)
The above mentioned lawyer represented [opgeëiste persoon] also in the course of the proceedings before the court, which were finished with sentencing on 7th june 2018.
Uit de hierboven weergegeven citaten kan worden opgemaakt dat de opgeëiste persoon tijdens de zogenaamde officierszitting werd bijgestaan door een door hemzelf aangewezen advocaat, dat de overeenkomst die tot stand is gekomen is voorgelegd aan de rechter, die haar heeft bekrachtigd, en dat de opgeëiste persoon daar is vertegenwoordigd door dezelfde, al eerder door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat. Gelet op het stelsel van wederzijds vertrouwen tussen lidstaten van de Europese Unie gaat de rechtbank uit van de juistheid van genoemde informatie. De enkele, niet onderbouwde stelling van de opgeëiste persoon dat de informatie onjuist is of zijn enkele stelling dat uit de gegevens zou moeten worden opgemaakt dat de advocaat niet meer gemachtigd zou zijn om namens hem op te treden, acht de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Daarbij speelt mee dat de opgeëiste persoon in zijn ontkenning op zitting telkens wisselende verklaringen gaf.
Ook de stelling dat het adres van de opgeëiste persoon niet het juiste adres zou zijn is niet onderbouwd. Uit de nadere informatie blijkt immers duidelijk dat ‘the notifications about the dates and time of the court proceedings in the matter’ naar het door hem aangegeven adres zijn verzonden.
De rechtbank concludeert derhalve dat sprake is van de situatie van artikel 12 onder b OLW, zodat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde is.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren op naar Nederlands recht op:
zware mishandeling, begaan tegen zijn vader;
bedreiging met zware mishandeling en mishandeling, begaan tegen zijn vader, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
zware mishandeling.

7.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak van 27 september 2019 [1] een drietal eindvragen geformuleerd die in Poolse overleveringszaken aan de betreffende rechterlijke instantie dienen te worden gesteld.
1. Zijn er sinds de wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding
en wat was de uitkomst?
2. Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
3. Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding?
Bij brief van 22 oktober 2019 heeft de
judge of the circuit court in Sieradzde eerste twee vragen ontkennend beantwoord. De rechtbank acht beantwoording van de derde vraag in casu niet meer van belang. De rechtbank stelt daartoe vast dat de opgeëiste persoon geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van een mogelijke schending van zijn grondrecht op een eerlijk proces en dat de aard van de feiten en de feitelijke context die aan het EAB ten grondslag liggen evenmin zulke feiten en omstandigheden opleveren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces is geschonden, zodat dit geen grond oplevert om de overlevering te weigeren.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 43a, 285, 300, 302 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 november 2019.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.