ECLI:NL:RBAMS:2019:9240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
C/13/674579 / KG ZA 19-1126
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een massagesalon in Amsterdam na beschuldigingen van seksuele dienstverlening

In deze zaak vorderde Stichting Tussen Meer de ontruiming van een massagesalon in Amsterdam, geëxploiteerd door [gedaagde], op basis van beschuldigingen dat er seksuele diensten werden aangeboden in strijd met de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat [gedaagde] zich niet hield aan de bestemming van het gehuurde, dat uitsluitend voor massages was bedoeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2019 werd vastgesteld dat Stichting Tussen Meer een spoedeisend belang had, omdat zij als verhuurder verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van haar huurder. De rechter oordeelde dat de huurovereenkomst op basis van eerdere overtredingen van [gedaagde] kon worden ontbonden. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn tot 31 december 2019 voor [gedaagde] om het pand te verlaten. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.037,75 aan Stichting Tussen Meer, alsmede in de proceskosten. De rechter verklaarde de ontruiming uitvoerbaar bij voorraad, zodat Stichting Tussen Meer snel kon ingrijpen om verdere ongeoorloofde handelingen te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/674579 / KG ZA 19-1126 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 10 december 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING BEWAARDER TUSSEN MEER,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 5 november 2019,
advocaat mr. R. Ridder te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. ‘ [bedrijf 1] ’,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.Y. Li te Groningen.
Partijen zullen hierna Stichting Tussen Meer en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van 25 november 2019 heeft Stichting Tussen Meer gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben een pleitnota in het geding gebracht en Stichting Tussen Meer daarnaast ook producties.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van Stichting Tussen Meer: [beheerder] , beheerder, [medewerker] , administratief medewerker, [naam] van [bedrijf 2] , en mr. Ridder;
[gedaagde] met mr. Li.
Tevens was aanwezig G.S. Nie, tolk Chinees, ten behoeve van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt met ingang van 1 december 2011 van (de rechtsvoorganger van) Stichting Tussen Meer de bedrijfsruimte aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst eindigt op 30 november 2021.
2.2.
Op grond van artikel 1.3 van de huurovereenkomst is het gehuurde uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als massagesalon.
2.3.
Bij besluit van 18 januari 2018 van de burgemeester van Amsterdam en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Nieuw-West van de gemeente Amsterdam (hierna: het besluit van de gemeente) is aan [gedaagde] een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende dat [gedaagde] de exploitatie van haar massagesalon ten minste drie maanden diende te staken en gestaakt te houden, bij gebreke waarvan het gehuurde van gemeentewege zal worden gesloten. In het besluit staat, voor zover van belang, het volgende:

De mogelijke spermasporen zijn door het NFI in het laboratorium nader onderzocht. In het rapport van het NFI van 21 juli 2017 is een definitief oordeel gegeven ten aanzien van de aanwezigheid van spermavloeistof en is een DNA-profiel vastgesteld.
Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat van de drie onderzochte sporen in alle gevallen spermavloeistof is aangetroffen. Daarnaast zijn de sporen van 3 verschillende DNA-profielen van mannen.
(…)
Conclusie
Op grond van de controle van 22 juni 2017, waaruit onder meer blijkt dat in de massagesalon spermasporen zijn aangetroffen, is de conclusie gerechtvaardigd dat in samenhang met de massageactiviteiten die op het adres [adres] plaatsvinden ook seksuele dienstverlening plaatsvindt en er derhalve een prostitutiebedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met het bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening. (…)
Daarnaast zijn er voldoende aanwijzingen dat uw bedrijfsvoering in de praktijk niet overeenkomt met de werkelijkheid. De aangetroffen naakte man op de massagetafel en uw verklaring dat de klant zijn onderbroek uit mocht doen, omdat het warm was, staan haaks op hetgeen op de muren van de massageruimten vermeld staan nl dat klanten hun onderbroek aan moeten houden. Bovendien heeft de naakte klant verklaard dat het de masseuse is die zijn onderbroek had uitgedaan.”.
2.4.
Bij brief van 12 maart 2018 heeft de gemeente Amsterdam (de rechtsvoorganger van) Stichting Tussen Meer op de hoogte gebracht van bovengenoemd besluit en haar geschreven, samengevat, dat zij dient toe te zien op het juiste gebruik van het gehuurde en dat zij verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van haar huurder.
2.5.
Bij brief van 9 april 2018 aan [gedaagde] heeft (de rechtsvoorganger van) Stichting Tussen Meer de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) buitengerechtelijk ontbonden en haar gesommeerd het gehuurde te ontruimen. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.6.
Het door [gedaagde] gemaakte bezwaar tegen het besluit van de gemeente is bij beslissing op bezwaar van 23 mei 2018 ongegrond verklaard.
2.7. (
De rechtsvoorganger van) Stichting Tussen Meer is in 2018 een kort geding voor de kantonrechter van deze rechtbank gestart, waarin zij kort gezegd de ontruiming van het gehuurde heeft gevorderd. Bij vonnis van 29 mei 2018 heeft de kantonrechter de vordering afgewezen, omdat niet was voldaan aan het vereiste van artikel 7:231 lid 2 BW. De kantonrechter overwoog dat de last onder bestuursdwang inhoudende dat de exploitatie van de massagesalon moest worden gestaakt, niet op één lijn is te stellen met sluiting zoals bepaald in artikel 174(a) Gemeentewet.
2.8.
[gedaagde] heeft aan de gemeente Amsterdam een verzoek tot opheffing van de last gedaan. Dit verzoek was voorzien van een door [gedaagde] opgesteld bedrijfsplan en huisregels, waarin is opgenomen dat in de massagesalon geen erotische massages of andere seksuele diensten van welke soort dan ook worden aangeboden en de bezoeker zijn of haar ondergoed dient aan te houden. Dit verzoek is op 20 juni 2018 toegewezen en de massagesalon is die maand heropend.
2.9.
Stichting Tussen Meer heeft medio mei 2019 [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) opdracht gegeven onderzoek te doen naar gedragingen in het gehuurde. Aan [bedrijf 2] is een vergunning verleend als bedoeld in artikel 2 Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Rechercheurs van [bedrijf 2] bezitten het diploma particulier rechercheur en zijn door de politie Gooi & Vechtstreek in het bezit gesteld van een op naam gesteld legitimatiebewijs particulier rechercheur.
2.10.
De heer [naam] van [bedrijf 2] heeft het onderzoek verricht. Hij heeft daartoe vier keer de massagesalon van [gedaagde] bezocht. Over zijn laatste drie bezoeken staat in zijn rapport van bevindingen van 3 september 2019, voor zover van belang, het volgende:

Op 02-07-2019 omstreeks 16.30u was ik (…) wederom in de massagesalon (…).
Het verloop van de zich hierna afgespeelde massage betrof als volgt;
Nadat ik geheel naakt op de massagetafel was gaan liggen op mijn buik begon de vrouw met het masseren van mijn rug waarbij zij steeds vaker mijn bilstreek raakte, deze vervolgens masseerde waarbij haar handen steeds meer in de richting van mijn genitaliën bewogen die zij vervolgens een aantal keren raakte. Na ongeveer 10 minuten vroeg de vrouw of ik mij wilde omdraaien. Nadat ik hieraan gevolg had gegeven voelde ik dat de vrouw mijn genitaliën insmeerde met massageolie en vervolgens vastpakte en begon te bewegen. Ik vertelde de vrouw na ongeveer een minuut dat ik, niet “in the mood” was en dat ik op dat moment toch geen behoefte had aan de extra massage waarop ik mij aankleedde.
(…)
Op 20-7-2019 omstreeks 15:00u bevond ik (…) mij wederom in de massagesalon (…) echter had ik dit keer voorbereidingen getroffen teneinde het geheel op film op te nemen hetgeen slechts gedeeltelijk is gelukt. Het geluid (audio) is opgenomen voor de duur van ongeveer 10 minuten na binnenkomst. (…)
Vervolgens ben ik naakt op de massagetafel gaan liggen waarna de vrouw begon met het masseren van mijn rug. Het verloop van de hierop volgende massage was gelijkend op de massage die op 02-07-2019 plaatshad. Nadat de vrouw mijn genitaliën wederom had ingesmeerd met massageolie en deze vervolgens vastpakte vertelde ik de vrouw dat ik wederom bij nader inzien niet in de stemming was waarna de massage wederom vroegtijdig werd afgebroken. (…)
Na tussentijds overleg met opdrachtgever is besloten de (…) werkzaamheden nog een laatste keer uit te voeren aangezien de bewijsvoering als zodanig met alleen een verslag van bevindingen en de afgebroken opname als hiervoor beschreven mogelijk niet voldoende zou zijn.
(…)
Op 27-08-2019 omstreeks 17:00u was ik (…) wederom in de massagesalon (…).
Wederom had ik voorbereidingen getroffen het geheel op film op te nemen hetgeen dit keer wel in het geheel is geslaagd.
De hierna in dit verslag opgetekende gebeurtenissen zijn door mij op beeldmateriaal vastgelegd (…).
De vrouw begon hierop mijn rug te masseren en voltrok de massage zich vergelijkbaar als de eerdere twee keer op 02-07-2019 en op 20-07-2019 (…) Ik hoorde dat de vrouw mij vervolgens vroeg of ik een “gezellige massage” wilde waarop ik instemmend antwoordde. (…) Ik heb mij hierop omgedraaid en ben op mijn rug gaan liggen (…). De vrouw begon hierop mijn genitaliën te masseren nadat zij deze met een flinke hoeveelheid massageolie had ingesmeerd. Na enige minuten vertelde ik de vrouw € (…) te zullen overmaken aangezien een erectie uitbleef.”.
Het rapport bevat tevens drie zwart-wit foto’s waarop de ontblote billen en het geslachtsdeel van een man te zien zijn. Op een van die foto’s is te zien dat de billen van een man worden gemasseerd door een vrouw.
2.11.
De advocaat van Stichting Tussen Meer heeft medio oktober 2019 met mr. Moons, de toenmalige advocaat van [gedaagde] , overleg gevoerd over een tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
Stichting Tussen Meer vordert, samengevat, [gedaagde] te veroordelen:
I. om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen datum, het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze zaken niet het eigendom van Stichting Tussen Meer zijn, en geheel leeg, bezemschoon, overeenkomstig de huurovereenkomst en toepasselijke wettelijke bepalingen aan haar op te leveren onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking, een en ander en op straffe van dwangsommen en met machtiging om de ontruiming zelf te bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm,
II. tot betaling, bij wijze van voorschot, van € 4.037,75 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
III. in de proces- en nakosten.
3.2.
Stichting Tussen Meer heeft primair gesteld dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over een beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden. Subsidiair heeft zij gesteld dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, omdat [gedaagde] tegen betaling seksuele handelingen heeft verricht in het gehuurde. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure en daarop vooruitlopend in kort geding de ontruiming. De door Stichting Tussen Meer gemaakte kosten voor de inschakeling van [bedrijf 2] zijn kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b en/of sub c BW en komen voor vergoeding in aanmerking.
3.3.
[gedaagde] heeft de volgende verweren aangevoerd. Stichting Tussen Meer is in hoger beroep gegaan van het vonnis van 14 januari 2019 en de uitkomst van het hoger beroep kan worden afgewacht. Zij heeft daarom geen spoedeisend belang. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over een tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst. Voor zover de gestelde beschuldigingen al waar zijn, is het bewijs daarvan onrechtmatig verkregen en moet het daarom buiten beschouwing worden gelaten. Het gehuurde wordt gebruikt als massagesalon waarin geen seksuele diensten worden aangeboden. [gedaagde] betwist dat zij de genitaliën van [naam] met olie heeft ingesmeerd en gemasseerd. Dit blijkt ook niet uit de foto’s in het rapport van [bedrijf 2] . Voor zover [naam] zijn onderbroek heeft uitgedaan, heeft hij dat zelf gedaan en zich schuldig gemaakt aan uitlokking. Bovendien is [bedrijf 2] niet onafhankelijk, omdat zij door Stichting Tussen Meer is ingeschakeld en wordt betaald. Van een tekortkoming in de nakoming is dus geen sprake. Voor zover er sprake is van een tekortkoming, is [gedaagde] niet in verzuim geraakt, omdat Stichting Tussen Meer haar niet in gebreke heeft gesteld. De eventuele tekortkoming rechtvaardigt niet de ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee ook niet de ontruiming van het gehuurde in kort geding. [gedaagde] heeft belang bij behoud van het gehuurde, omdat zij voor haar broodwinning afhankelijk is van de massagesalon. Een eventuele ontruiming dient dan ook niet uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard. Tot slot heeft [gedaagde] aangevoerd dat Stichting Tussen Meer haar bevoegdheid tot het vorderen van ontruiming voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze bedoeld is en daarmee misbruik van recht maakt in de zin van artikel 3:13 BW. Zij wil namelijk het gebied rondom het gehuurde herontwikkelen en dit vormt de daadwerkelijke reden dat [gedaagde] uit het gehuurde moet.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de stelling van Stichting Tussen Meer, dat [gedaagde] in het gehuurde seksuele diensten aanbiedt, heeft zij een spoedeisend belang. Stichting Tussen Meer dient immers als verhuurder toe te zien op het juiste gebruik van het gehuurde en kan door de gemeente Amsterdam verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van haar huurder en wordt dat ook (zie hiervoor onder 2.4). Als inderdaad voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] dergelijke diensten aanbiedt in haar massagesalon, dan dienen die zo spoedig mogelijk te worden beëindigd.
4.2.
In een kort geding kan een vordering tot ontruiming worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en van de eisende partij niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) komt erop neer dat de tekortkoming ernstig genoeg moet zijn om de ontbinding met haar gevolgen te rechtvaardigen. Daarbij moet worden gelet op alle omstandigheden van het geval.
Beëindiging met wederzijds goedvinden?
4.3.
Stichting Tussen Meer heeft de correspondentie tussen haar advocaat en de toenmalig advocaat van [gedaagde] waaruit zou blijken dat overeenstemming is bereikt over een beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden niet in het geding gebracht, omdat het confraternele correspondentie betreft. Zonder deze correspondentie kan die overeenstemming in dit kort geding, gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , niet worden vastgesteld. Daarvoor zal nadere bewijsvoering nodig zijn, waarvoor deze kortgedingprocedure zich niet leent. De vordering tot ontruiming van het gehuurde kan dan ook niet op deze grond worden toegewezen.
Gebruik in strijd met de huurovereenkomst?
4.4.
[naam] heeft in zijn rapport, voorzien van foto’s (zie hiervoor onder 2.11), gedetailleerd verslag gedaan van zijn bezoeken aan de massagesalon van [gedaagde] . Voorshands bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het door [naam] opgestelde rapport van bevindingen. Aan [bedrijf 2] is een vergunning verleend als bedoeld in artikel 2 Wpbr. [naam] heeft tijdens de mondelinge behandeling een door de politie Gooi & Vechtstreek op zijn naam gezet legitimatiebewijs particulier rechercheur getoond.
Uit dat verslag blijkt duidelijk dat [gedaagde] zich niet, zoals zij stelt, heeft beperkt tot het geven van traditionele Chinese oosterse massages, maar dat sprake is geweest van (het aanbieden van) seksuele massages. Het betoog van [gedaagde] dat dit niet in strijd is met het overeengekomen gebruik – omdat in de huurovereenkomst staat dat het gehuurde gebruikt mag worden als massagesalon – behoeft geen bespreking. Voor het aanbieden van seksuele massages is – zoals [gedaagde] inmiddels in ieder geval zelf ook weet – een vergunning nodig.
4.5.
Het verweer van [gedaagde] dat van ‘uitlokking’ sprake is, kan haar evenmin baten. Voorshands heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat [naam] de seksuele handelingen heeft uitgelokt. Ter zitting heeft zij weliswaar verklaard dat [naam] bij een van zijn bezoeken bezweet was omdat het een warme dag was en hij op de motor was gekomen en toen zelf op eigen initiatief zijn onderbroek heeft uitgetrokken en op de radiator heeft gehangen (zoals ook te zien is op een van de foto’s), maar dit overtuigt niet. Allereerst ziet deze verklaring slechts op een van de bezoeken. Bovendien heeft [naam] – ter zitting geconfronteerd met deze verklaring – desgevraagd bevestigd dat hij bij zijn verslag bleef. In dit verband is ook van belang dat al eerder (in juli 2017 door het NFI) was geconstateerd dat in de massagesalon spermasporen van drie verschillende mannen zijn aangetroffen, dus de ervaringen van [naam] staan niet op zich.
4.6.
Ten slotte geldt nog dat de gemeente [gedaagde] pas na indiening van het door haarzelf opgestelde bedrijfsplan heeft toegestaan haar massagesalon weer te openen. Volgens de in dat bedrijfsplan opgenomen ‘huisregels’ had [gedaagde] [naam] – als hij naakt gemasseerd wilde worden – niet mogen bedienen en de afspraak moeten beëindigen. Voor zover zij heeft willen betogen dat zij dit niet heeft kunnen of durven doen, omdat van fysieke dwang sprake is geweest, is dat niet aannemelijk. Dat [naam] een ‘grote man’ is, zoals [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, is daarvoor in ieder geval niet voldoende.
4.7.
[gedaagde] heeft ook nog aangevoerd dat het bewijs tegen haar onrechtmatig is verkregen. Van onrechtmatig verkregen bewijs kan sprake zijn als (bij het vergaren van of met het bewijs) een inbreuk wordt gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942). De bezoeken van [naam] aan de massagesalon van [gedaagde] vormen als zodanig geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] . Hij heeft de massagesalon immers ‘gewoon’ als potentiële klant bezocht. De film- en geluidopnames die [naam] tijdens zijn bezoeken heeft gemaakt, zijn tijdens de mondelinge behandeling niet bekeken en beluisterd en worden niet in de beoordeling betrokken. Dus kan in het midden blijven of deze een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] . Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld dat de foto’s wel een inbreuk opleveren, wordt daar ook aan voorbij gegaan. Slechts op één foto in het rapport van [naam] is een klein gedeelte van een gezicht van een vrouw is te zien, maar daarop zijn onvoldoende onderscheidende kenmerken waar te nemen.
Overigens geldt in een civiele procedure niet als algemene regel dat de rechter op onrechtmatig verkregen bewijs geen acht mag slaan. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is terzijdelegging van dat bewijs gerechtvaardigd (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2018:942). Deze bijkomende omstandigheden zijn door [gedaagde] niet, althans onvoldoende gesteld.
4.8.
Ook het verweer van [gedaagde] dat zij niet in verzuim verkeert, omdat zij niet in gebreke is gesteld, faalt. De tekortkoming kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Dit betekent dat sprake is van een blijvende onmogelijkheid en dat ontbinding mogelijk is ook zonder dat sprake is van verzuim (HR 11-01-2202, NJ 2003, 255 Swarz/Gnjatovic).
4.9.
Dat de bodemrechter zal oordelen dat deze tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst de ontbinding daarvan rechtvaardigt is eveneens voldoende aannemelijk. In dit opzicht is van belang dat [gedaagde] eerder door de gemeente is aangesproken op dezelfde inbreuk op de huurovereenkomst (en de aan haar verleende vergunning), dat zij beterschap heeft beloofd, maar zich korte tijd later wederom aan hetzelfde gedrag schuldig heeft gemaakt. Mede in het licht hiervan moet worden geoordeeld dat een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt. [gedaagde] mag dan voor haar broodwinning afhankelijk zijn van de massagesalon, maar zij had als gewaarschuwd mens beter moeten weten.
Misbruik van recht?
4.10.
Ook het betoog van [gedaagde] dat Stichting Tussen Meer misbruik van bevoegdheid maakt, wordt gepasseerd. De rechtsvoorganger van Stichting Tussen Meer had geruime tijd geleden plannen om het gebied rondom het gehuurde te herontwikkelen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [beheerder] verklaard dat Stichting Tussen Meer op dit moment geen concrete bouwplannen heeft. [gedaagde] heeft haar stelling dat hiervan wel sprake is niet met stukken of anderszins onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
4.11.
Dit alles betekent dat de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen, in die zin dat [gedaagde] tot uiterlijk 31 december 2019 de tijd wordt gegund om tot ontruiming over te gaan.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.12.
De veroordeling tot ontruiming wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het belang van Stichting Tussen Meer om dit vonnis ten uitvoer te kunnen leggen en op korte termijn een einde te maken aan de ongeoorloofde handelingen in het gehuurde en daarmee geen risico te lopen om door de gemeente Amsterdam verantwoordelijk te worden gehouden voor het handelen van [gedaagde] weegt zwaarder dan het financiële belang van [gedaagde] om hangende het hoger beroep de massagesalon te kunnen blijven exploiteren.
4.13.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat de ontruiming van het gehuurde zo nodig kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm.
Kosten [bedrijf 2]
4.14.
Stichting Tussen Meer vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vergoeding van de kosten die [bedrijf 2] haar in rekening heeft gebracht in verband met het door haar uitgevoerde onderzoek. Stichting Tussen Meer heeft opdracht aan [bedrijf 2] om te onderzoeken of [gedaagde] seksuele handelingen verricht in haar massagesalon. Zij stelt dat zij dit heeft gedaan (mede) omdat de gemeente Amsterdam streng toeziet op dit soort praktijken en verhuurders vraagt om dat ook te doen. Onderzoek doen naar dit soort praktijken is niet mogelijk zonder een privédetective of andere middelen in te zetten.
4.15.
De gevorderde kosten van [bedrijf 2] strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.16.
Nu de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in dit kort geding te kunnen worden beoordeeld, is de proceseconomie ermee gebaat dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering die ter zake van buitengerechtelijke kosten kan worden beslist. Noch een bijzonder partijbelang, noch het algemene belang dat terughoudendheid wordt betracht met een beroep op de rechter, is ermee gediend wanneer eiser uitsluitend wat betreft de buitengerechtelijke kosten, naar een bodemprocedure wordt verwezen.
4.17.
De gevorderde kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde kosten voldoen aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW. Aangezien [gedaagde] al eerder in strijd met de vergunning – en daarmee de huurovereenkomst – had gehandeld en de gemeente van verhuurders vraagt erop toe te zien dat geen prostitutie plaatsvindt zonder vergunning, valt te billijken dat Stichting Tussen Meer [bedrijf 2] heeft ingeschakeld voor het doen van onderzoek – aangezien toezicht houden op een andere manier niet goed mogelijk is (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden, 22 december 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9814). Dat [bedrijf 2] onredelijk hoge kosten in rekening heeft gebracht, is niet gesteld of gebleken.
4.18.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting Tussen Meer worden begroot op:
- dagvaarding € 86,40
- griffierecht 1.992,00
- salaris advocaat
980,00
totaal € 3.058,40.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de bedrijfsruimte aan het adres [adres] na betekening van dit vonnis en uiterlijk op 31 december 2019 met al het hare en al de haren te ontruimen en, onder achterlating van de aanwezige zaken die eigendom zijn van Stichting Tussen Meer, onder afgifte van de sleutels, leeg, bezemschoon en in goede staat aan Stichting Tussen Meer ter beschikking te stellen en ontruimd en verlaten te houden, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalde,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis aan Stichting Tussen Meer te betalen een bedrag van € 4.037,75, te vermeerderen met 21% btw,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Tussen Meer tot op heden begroot op € 3.058,40, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na heden,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MvG