10.3Het standpunt van de minister dat alle documenten van ná 31 mei 2016 zijn meegenomen, voor zover documenten zijn aangetroffen en zij betrekking hebben op de bestuurlijke aangelegenheid die [eiseres] in haar Wob-verzoek stelt, en die onder zijn ministerie berusten, acht de rechtbank niet ongeloofwaardig. Verder heeft de minister na het bezwaar ook nog bezien of er documenten waren die ten onrechte niet zijn betrokken. De minister heeft toen geen andere documenten aangetroffen. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat de zoekslag begint bij alle vastgelegde documenten bij het ministerie en vervolgens bij de medewerkers die destijds betrokken waren bij de behandeling van het dossier (zoals e-mails en andere informatie). [eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er over de bestuurlijke aangelegenheid in haar Wob-verzoek meer documenten zijn en dat die onder de minister berusten. Het (aanvullend) beroepschrift, onder meer onder het kopje ‘Bezwaar: Onvolledigheid van de documenten van de beslissing op bezwaar’, en de daarbij gevoegde stukken bevatten geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat de vermelding van stukken in de inventarislijst niet volledig is geweest. Daarbij is van belang dat niet alle werkzaamheden van de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden binnen de bestuurlijke aangelegenheid van het Wob-verzoek vallen. De minister heeft verder toegelicht dat niet over alle door [eiseres] genoemde punten documenten zijn (vervaardigd). Voor zover uitgegaan dient te worden van de door [eiseres] veronderstelde correspondentie dan betekent dat naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat alle correspondentie ook schriftelijk is gedocumenteerd. Ook vallen delen van de gevraagde documenten buiten de beoordelingsperiode. Het Wob-verzoek is van 25 februari 2017, zodat documenten van na die datum buiten de reikwijdte van dit verzoek vallen. Deze beroepsgrond van [eiseres] slaagt daarom niet.
Over de weigeringsgronden
11. De minister mag op dezelfde informatie meerdere weigeringsgronden toepassen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de weigering van sommige informatie niet enkel is gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer), maar ook op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob (het voorkomen van onevenredige benadeling). Daarom zal de rechtbank hierna beide weigeringsgronden beoordelen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de motivering van de minister voor het toepassen van de weigeringsgronden niet te volgen is, wordt dit per afzonderlijk document in rechtsoverweging 24 besproken.
12. Bij de in het kader van artikel 10, tweede lid, van de Wob te verrichten belangenafweging worden enkel het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de uitzonderingsgronden te beschermen belangen betrokken. De vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet, dient door de rechter integraal te worden beoordeeld. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, wijkt niet af van de redelijkheidstoetsing overeenkomstig artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen.
13. Voor de rechtspraak die voor de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob in deze zaak van belang is, wijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Over de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob
14. [eiseres] bestrijdt dat de minister artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob mocht toepassen. Zij heeft aangevoerd dat het belang van transparantie en toegankelijkheid voor de democratische controle van overheden voorop dient te staan. [eiseres] heeft het belang van het kunnen controleren van het functioneren van de minister en de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden benadrukt. Openbaarheid is volgens [eiseres] juist in het belang van het kind en de ouders. Ook vindt [eiseres] dat de namen van ambtenaren ten onrechte zijn weggelaten. Met het wegnemen van hun namen wordt ook informatie over hun functie weggehaald.
15. De minister heeft over deze weigeringsgrond toegelicht dat in alle documenten persoonsgegevens en andere persoons-identificerende informatie staan. Namen, landen, familierelaties, plaatsnamen, geboortedata en contactgegevens zijn steeds verwijderd, met uitzondering van de naam van personen die een publieke functie vervullen, zoals John van den Heuvel. De minister heeft gesteld dat het met name gaat om gegevens die herleidbaar zijn tot kinderen en hun familieleden. De informatie geeft inzicht in de persoonlijke en ook zeer kwetsbare situatie van de betreffende kinderen. De Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden dient zeer vertrouwelijk om te gaan met deze informatie zodat de goede behandeling van dit soort dossiers niet wordt gefrustreerd. In een groot aantal documenten zijn de namen van landen te herleiden naar specifieke kinderen en/of hun familieleden. Openbaarmaking van de informatie kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de kinderen doordat zij met de betrokken – voor hen wellicht nog traumatische – informatie kunnen worden geconfronteerd. De minister heeft over dit punt nog gesteld dat de gegevens uit de individuele dossiers grotendeels buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, omdat de inhoud daarvan geen betrekking heeft op de bestuurlijke aangelegenheid. Wat de namen van ambtenaren betreft heeft de minister van de gegevens uit de
e-mailhandtekeningen van de betrokken ambtenaren alleen de functietitels openbaar gemaakt, omdat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van de namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden.
16. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de documenten persoonsgegevens en tot individuele betrokkenen herleidbare gegevens. Mede gelet op de door de minister gegeven motivering heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de namen van ambtenaren die uit hoofde van hun functie niet in de openbaarheid treden niet openbaar heeft hoeven maken en verwijst daartoe naar de vaste rechtspraak van de Afdeling hierover.[eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het belang van openbaarheid in dit geval zwaarder moet wegen. Voor zover [eiseres] betoogt dat in de gevallen dat ambtenaren een e-mail slechts met hun naam ondertekenen, alsnog de functietitels openbaar moeten worden gemaakt, volgt de rechtbank [eiseres] hierin niet. In de gevallen dat de informatie over de functietitels niet in die e-mails is opgenomen, is verweerder immers niet gehouden om dergelijke informatie (achteraf) toe te voegen.
Over de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob
17. [eiseres] heeft aangevoerd dat de documenten die betrekking hebben op afstemming met direct belanghebbende minister van Buitenlandse Zaken en [bedrijf] ten onrechte zijn geweigerd, terwijl dit juist onderdeel is van het Wob-verzoek. De Wob is bedoeld in het belang van democratische controle de informatie over de werkzaamheden van de overheid openbaar te maken, inclusief de uitkomst van denkprocessen, handelingen die daaruit voortkomen en de onderliggende keuzes. Het is van belang dat er inzicht komt in de rol van de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden met de buitenlandse organisaties, zodat zekerheid kan worden verkregen dat de informatie-uitwisseling in het belang van het kind is en niet ten behoeve van een commercieel televisieprogramma, zoals Ontvoerd. De minister lijkt vooral het belang van [bedrijf] voor ogen te hebben. Openbaarmaking weegt zwaarder dan de onevenredige benadeling, als deze er al zou zijn, en ook zwaarder dan mogelijke toekomstige belangen van onbekende mogelijke belanghebbenden. De zorg voor de vertrouwelijkheid van gegevens die door externen worden aangeleverd is van waarde, maar geen argument voor het weigeren van informatie. Evenmin is een politiek antwoord op een reeks vragen reden voor weigering.
18. De minister heeft over deze weigeringsgrond toegelicht dat openbaarmaking onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen betekent. Volgens de minister bestaat de benadeling uit het risico dat de betrokken partijen, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken, buitenlandse (centrale) autoriteiten, kinderen, ouders en andere familieleden, maar ook [bedrijf] , in de toekomst terughoudender zullen zijn indien zij er niet op kunnen vertrouwen dat de minister deze informatie vertrouwelijk houdt. Het gaat hierbij volgens de minister om informatie die in verregaande mate inzicht biedt in de denkprocessen, handelingen en keuzes in de dossiers, maar heeft ook betrekking op (de methodes voor) het lokaliseren van kinderen, het afreizen naar het betreffende gebied, het (spaarzame) contact met kinderen, het starten en het verloop van (juridische) procedures. Dit beperkt zich niet alleen tot informatie over de werkzaamheden van de overheid, maar omvat ook informatie van en over de betrokken ouders. De minister heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat openbaarheid van deze informatie calculerend gedrag van kwaadwillende personen in de hand werkt.
19. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de documenten gegevens die leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken (rechts)personen. De rechtbank is van oordeel dat de minister gelet op bovenstaande motivering het belang van goede samenwerking van betrokken partijen, het belang van een goede afhandeling van lopende procedures en/of toekomstige internationale (civiele) kinderontvoeringsdossiers, alsook het belang van het kind en de ouders zwaarder heeft mogen laten wegen dan het algemeen belang van openbaarmaking.
20. Uit de overwegingen 14 tot en met 19 volgt dat de minister deze gegevens op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob heeft mogen weigeren openbaar te maken en dat de minister deze beslissing voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.
Over de toepassing van artikel 11 van de Wob
21. [eiseres] heeft ook gronden gericht tegen de toepassing van deze grond. Zij heeft daartoe als volgt betoogd. Informatie in de geweigerde documenten wordt ten onrechte als persoonlijke beleidsopvattingen beschouwd. Als de informatie-uitwisseling ook andere belanghebbenden betreft kan het niet als intern beraad worden beschouwd. In de onderhavige situatie is er volgens [eiseres] sprake van een private organisatie die op vele niveaus betrokken is bij het vaststellen van beleid en de uitvoering daarvan. Ook waar intern wordt gecommuniceerd kan deze communicatie informatie bevatten waarop intern wordt geacteerd of waarmee de ondersteuning vorm wordt gegeven. Verder is het zo dat wat als persoonlijke beleidsopvatting is vervaardigd deze kwalificatie verliest als deze beleidsopvatting extern als staand beleid wordt gepresenteerd en waarop gehandeld wordt of het handelen gerechtvaardigd wordt. [eiseres] heeft ook bezwaar tegen het niet verstrekken van de informatie in een niet tot personen herleidbare vorm.
22. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat bij e-mailcorrespondentie binnen het Ministerie dan wel tussen het Ministerie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken het ontbreken van externe geadresseerden een belangrijke indicatie is dat de betreffende e-mails naar hun aard bestemd zijn voor intern gebruik. Zo worden onder andere ideeën uitgewisseld over de wijze waarop de betrokken overheidsinstanties in sommige zaken ondersteuning kunnen bieden aan [bedrijf] , aan betrokken ouders en/of aan betrokken kinderen. Over dergelijke persoonlijke beleidsopvattingen verstrekt de minister geen informatie. Voor zover de documenten feiten bevatten die zo nauw verweven zijn met de persoonlijke beleidsopvattingen dat deze er niet los van kunnen worden gezien, maakt de minister ook die documenten niet openbaar. De minister acht het niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering indien de standpunten van ambtenaren zelfstandig worden betrokken in de publieke discussie. Daarom ziet de minister ook geen aanleiding om met toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob in niet tot persoon herleidbare vorm informatie te verstrekken over deze persoonlijke beleidsopvattingen.
23. Voor de uitleg wat onder persoonlijke beleidsopvattingen en intern karakter van het beraad wordt verstaan, wijst de rechtbank op vaste rechtspraak opgenomen in de bijlage van deze uitspraak. Dat op basis van de persoonlijke beleidsopvattingen handelingen zijn verricht, is niet relevant voor de vraag of sprake is van een persoonlijke beleidsopvatting. Na kennisneming van de geheime stukken, is de rechtbank van oordeel dat de minister de betreffende passages terecht heeft aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen. Artikel 11, eerste lid, van de Wob staat aan openbaarmaking van die persoonlijke beleidsopvattingen in de weg. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister, gelet op de aard en de inhoud van de passages, heeft mogen afzien van gebruikmaking van de in artikel 11, tweede lid, van de Wob neergelegde bevoegdheid.
De motivering van de minister voor het toepassen van de weigeringsgronden is niet te volgen voor de navolgende documenten
24. De vorenstaande (in de rechtsoverwegingen 15 tot en met 22) redeneringen van de minister kunnen evenwel niet worden gevolgd voor de in de inventarislijst opgenomen delen van documenten 11, 12, 25, 34, 35 en 38 die niet openbaar gemaakt zijn op de gronden in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob. Zonder nadere motivering van de minister kan niet worden geoordeeld dat al deze weggelakte passages uitsluitend informatie over de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer bevatten of dat openbaarmaking zou leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van derden. Alleen dan zou openbaarmaking van deze passages op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e dan wel g, van de Wob geweigerd mogen worden. Document 13 begrijpt de rechtbank aldus dat, gelet op de toelichting in het primaire besluit, ook het eerste lid, van artikel 11 van de Wob is toegepast. De minister zal daarom het niet openbaar maken van de volgende passages nader moeten motiveren of nuanceren:
document 11: niet is te volgen waarom dit document integraal, met uitzondering van de namen, (eerste en laatste zin) is geweigerd;
document 12: onderdeel van dit document bevindt zich al onder document 11, waarvan al is gezegd dat niet is te volgen waarom dit document integraal is geweigerd;
document 25: ook in dit geval acht de rechtbank de integrale weigering niet inzichtelijk;
document 34: de weigering op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob van de informatie in het gekaderde stukje onder het kopje zienswijze is niet te volgen;
document 35: de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob is niet te volgen;
document 38: op de laatste pagina van dit stuk is een (vierde) alinea (van onder) niet verstrekt, zonder dat duidelijk is gemaakt welke weigeringsgrond is toegepast in de aan [eiseres] verstrekte stukken.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit de (gedeeltelijke) weigering tot openbaarmaking van de in de inventarislijst opgenomen documenten 11, 12, 25, 34, 35 en 38 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dus onvoldoende gemotiveerd. Omdat de weigeringen van deze passages (zonder nadere motivering) niet in stand kunnen blijven, komt het bestreden besluit ook op dit punt in aanmerking voor vernietiging. Verweerder zal het niet openbaar maken van deze passages alsnog nader moeten motiveren.