ECLI:NL:RBAMS:2019:9118

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
13/751701-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot overlevering wegens detentieomstandigheden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 november 2019 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Roemeense verdachte, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Roemenië. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 24 september 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De opgeëiste persoon zelf was niet verschenen, omdat de oproeping niet op het juiste adres was bezorgd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft en dat hij in Roemenië is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van twee jaar en twee maanden. De rechtbank heeft echter ook de detentieomstandigheden in Roemenië in overweging genomen. Eerder had de rechtbank geoordeeld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Roemeense gevangenis, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Op basis van de informatie die de rechtbank had ontvangen over de detentieomstandigheden, concludeerde zij dat de opgeëiste persoon in een cel van minder dan 3 m2 zou worden geplaatst, wat in strijd is met de Europese normen voor humane detentie. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering tot overlevering, omdat het gevaar van onmenselijke behandeling niet kon worden uitgesloten. De rechtbank beëindigde de overleveringsprocedure en stelde vast dat de geschorste overleveringsdetentie was beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751701-19
RK nummer: 19/4427
Datum uitspraak: 1 november 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juli 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 14 januari 2019 door
the Court in Sighişoara(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 september 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. de Bruijn, advocaat te Den Haag, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. C.C. Peterse, en een tolk in Roemeense taal.
De rechtbank heeft op 24 september 2019 het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over onderdeel d) van het EAB, namelijk de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de behandeling van de zaak waarin vonnis is gewezen en waarvoor de overlevering is verzocht en de detentieomstandigheden in de Penitentiaire Inrichting waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op 1 november 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en de raadsvrouw van opgeëiste persoon, mr. C.C. Peterse, advocaat te Den Haag. De opgeëiste persoon is niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betekening van de oproeping van de opgeëiste persoon op het door hem in het kader van zijn schorsing opgegeven adres niet heeft kunnen plaatsvinden, omdat dit adres niet bestaat. De raadsvrouw heeft betoogd dat het juiste adres [adres] in Den Haag is en dat de onjuiste vermelding van het adres in de schorsingsvoorwaarden het gevolg is van een vertaalfout. Zij heeft verklaard uitdrukkelijk door de opgeëiste persoon te zijn gemachtigd om de verdediging te voeren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon is om een correct verblijfadres tijdens de schorsing op te geven.
De rechtbank zet de behandeling van de zaak buiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon voort, omdat de opgeëiste persoon daardoor gelet op het navolgende niet in enig belang is geschaad. De raadsvrouw en de officier van justitie hebben daarmee ingestemd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal sentence no. 271/24.10.2018, definitive through lack of appeal on 12.11.2018. Uit de brief van 3 oktober 2019 van de Court in Sighisoara volgt dat bij dat vonnis een aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde straf van twee jaar en twee maanden, uitgesproken op 22 november 2016, is omgezet naar een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van die duur.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Uit onderdeel a) van het EAB en een brief van de Roemeense autoriteiten van
3 oktober 2019 volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van (onder meer) de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing van 22 november 2016 heeft geleid, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de vereisten gesteld in artikel 12, sub a, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.

5.Detentieomstandigheden

5.1
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [1]
In zo een geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat. [2]
In een e-mailbericht van 14 augustus 2019 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) te Amsterdam de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd waar en onder welke omstandigheden de opgeëiste persoon na overlevering aan Roemenië naar verwachting zal worden gedetineerd.
Op 20 september 2019 is antwoord ontvangen van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Hieruit blijkt kort gezegd dat:
  • de opgeëiste persoon eerst voor een periode van 21 dagen zal worden gedetineerd in de
  • hij vervolgens waarschijnlijk terecht zal komen binnen een
  • na het uitzitten van één vijfde van de opgelegde vrijheidsstraf de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor een overplaatsing naar
5.2
Standpunten ter zitting
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht haar niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB in verband met detentieomstandigheden in het
semi-open security level facilityvan de
Târgu Mureş Prison, waar de opgeëiste persoon terecht zal komen.
De raadsvrouw heeft zich eveneens op dit standpunt gesteld.
5.3
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de verstrekte informatie vast dat de opgeëiste persoon drie weken zal verblijven in de
Bucharest Rahova Prison, in een cel van minimaal 3 m2, waarna hij waarschijnlijk zal worden gedetineerd in een
semi-open security level facilityvan de
Târgu Mureş Prisonalwaar hij over
personal spacevan 2 m2 zal beschikken.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (arrest van 20 oktober 2016, nr. 7334/13, Muršić v. Croatia) levert een
personal spacevan minder dan
3 m2 het sterke vermoeden op, dat de detentieomstandigheden vernederend zijn in de zin van artikel 3 EVRM en dus ook - gelet op artikel 52, derde lid Handvest - in de zin van
artikel 4 Handvest.
Dit vermoeden kan echter worden weerlegd door het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden. Indien de
personal spaceminder is dan 3 m2 dient sprake te zijn van factoren die het gebrek aan
personal spaceadequaat compenseren.
Deze cumulatieve factoren betreffen – kort gezegd – de volgende:
1.‘short, occasional and minor reductions of personal space’;
2.‘sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities’;
3.‘confinement in what is, when viewed generally, an appropriate detention facility’.
De rechtbank is van oordeel dat een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon zal worden blootgesteld aan vernederende detentieomstandigheden in de zin van artikel 4 Handvest, omdat in de
semi-open security level facilityvan de
Târgu Mureş Prisonniet meer dan 2 m2
personal spacevoor hem beschikbaar zal zijn. Dit is 33% minder dan de minimale norm van 3 m2 en betreft daarom meer dan een
minor reduction,zoals in de eerste cumulatieve factor staat omschreven. Daarnaast is geen sprake van een
short reduction of personal space,omdat de opgeëiste persoon minimaal één vijfde van de aan hem opgelegde straf in de
semi-open security level facilityvan de
Târgu Mureş Prisonzal moeten uitzitten. Omdat aan hem in totaal twee jaar en twee maanden gevangenisstraf is opgelegd, gaat het om een periode van ruim vijf maanden.
Nu de uitkomst van de toetsing aan de eerste cumulatieve factor negatief is, komt de rechtbank tot de conclusie dat alleen al om die reden het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet is weerlegd. In geval van overlevering aan Roemenië loopt de opgeëiste persoon dus een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Overeenkomstig het besliskader dat het Hof van Justitie van de Europese Unie uiteen heeft gezet in het arrest Aranyosi en Căldăraru, moet de rechtbank de beslissing over de overlevering daarom uitstellen. Indien het gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling vervolgens niet binnen een redelijke termijn kan worden uitgesloten, dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit te beslissen of de overleveringsprocedure moet worden beëindigd.
In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende concreet zicht bestaat op overlevering binnen een redelijke termijn, omdat op dit moment geen informatie beschikbaar is op grond waarvan kan worden aangenomen dat binnen afzienbare tijd het reële gevaar voor de opgeëiste persoon zal worden weggenomen. Er zijn geen ontwikkelingen betreffende de
semi-open security level facilityvan de
Târgu Mureş Prisongaande die daarop duiden.
In deze situatie past het niet de zaak aan te houden om verdere vragen te stellen of ontwikkelingen af te wachten. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de overleveringsprocedure dient te worden beëindigd. Dit leidt ertoe dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

6.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 OLW van 24 juli 2019.
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. Ch. A. van Dijk voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en M.T.C. de Vries rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 november 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie o.a. rb Amsterdam, 28 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2630
2.zie HvJ EU, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru, punt 92)