ECLI:NL:RBAMS:2019:9079

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
13-047377-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval tussen vrachtauto en fietsster met ernstige gevolgen, vrijspraak voor schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar veroordeling voor overtreding artikel 5 WVW

Op 5 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die als bestuurder van een vrachtauto betrokken was bij een verkeersongeval op 13 april 2018 te Amsterdam. De verdachte reed over de Zuiderzeeweg en sloeg bij groen licht rechtsaf de Zeeburgerdijk op, waarbij hij een fietsster, die ook groen licht had, niet opmerkte en haar geen voorrang verleende. De fietsster liep hierbij ernstig letsel op aan haar voet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, maar oordeelde dat deze verkeersfout in de gegeven omstandigheden onvoldoende was om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde misdrijf, maar achtte hem wel schuldig aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de WVW, omdat hij gevaar op de weg had veroorzaakt. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uren op, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de gevolgen voor het slachtoffer, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beroep als beroepschauffeur.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-047377-19
Datum uitspraak: 5 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. van Leusden, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 13 april 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto (in de hoedanigheid als beroepschauffeur), daarmee rijdend over de Zuiderzeeweg en/of de kruising van de Zuiderzeeweg met de Zeeburgerdijk zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig voetletsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit een verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Zuiderzeeweg gaande in de richting van de Zuiderzeeweg terwijl
verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft, gekomen ter hoogte van kruising de Zuiderzeeweg met de Zeeburgerdijk, bij het
verkrijgen van groen licht uitstralend verkeerslicht rechts afgeslagen de Zeeburgerdijk op,
verdachte heeft vervolgens geen gevolg gegeven aan de op de wegdek aangegeven haaientanden,
en/of heeft verdachte vervolgens zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen, dat voornoemde kruising vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden en/of de bocht naar rechts ingezet terwijl een fietster, zijnde [slachtoffer] , die, gezien verdachtes (rij)richting komende van rechts, bij groen licht uitstralend verkeerslicht, voornoemde kruising was opgereden, althans op voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond,
verdachte heeft voornoemde fietster geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig
en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit
kunnen wijken voor deze fietster, verdachte is vervolgens tegen en/of over (de voet van) deze
fietser gereden en/of aangebotst;
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 13 april 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto (in de hoedanigheid als beroepschauffeur), daarmee rijdend over de Zuiderzeeweg en/of de kruising van de Zuiderzeeweg met de Zeeburgerdijk zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Zuiderzeeweg gaande in de richting van de Zuiderzeeweg terwijl
verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte heeft, gekomen ter hoogte van kruising de Zuiderzeeweg met de Zeeburgerdijk, bij het
verkrijgen van groen licht uitstralend verkeerslicht rechts afgeslagen de Zeeburgerdijk op,
verdachte heeft vervolgens geen gevolg gegeven aan de op de wegdek aangegeven haaientanden, en/of heeft verdachte vervolgens zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen, dat voornoemde kruising vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden en/of de bocht naar rechts ingezet terwijl een fietster, zijnde [slachtoffer] , die, gezien verdachtes (rij)richting komende van rechts, bij groen licht uitstralend verkeerslicht, voornoemde kruising was opgereden, althans op voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond,
verdachte heeft voornoemde fietster geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of
heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet
althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig
en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit
kunnen wijken voor deze fietster, verdachte is vervolgens tegen en/of over (de voet van) deze
fietser gereden en/of aangebotst;

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 13 april 2018 heeft op de kruising van de Zuiderzeeweg met de Zuiderzeedijk te Amsterdam een aanrijding plaatsgevonden tussen een vrachtauto en een fietsster. Verdachte was de bestuurder van de vrachtauto. Hij sloeg op deze kruising, bij het verkrijgen van groen licht, vanaf de Zuiderzeeweg rechtsaf de Zeeburgerdijk op, om daar zijn weg te vervolgen. De fietsster, die voor verdachte van rechts kwam, had ook groen licht en wilde deze kruising oversteken. Op de kruising heeft verdachte geen vrije doorgang/voorrang verleend aan de fietsster, met als gevolg dat hij over de voet van de fietsster is gereden. De fietsster, [slachtoffer] , liep hierbij ernstig letsel op aan haar voet.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Hij heeft gezien dat er naast de rijbaan van de Zuiderzeeweg een vrijgelegen fietspad was en dat zowel het verkeerslicht voor de rechtsaf slaande verdachte als het verkeerslicht voor rechtdoor gaand verkeer op het fietspad groen licht had. Verdachte heeft ook gezien dat er een waarschuwingslicht knipperde dat het verkeer op de rijbaan dat op de kruising naar rechts wilde afslaan, zoals verdachte, waarschuwde voor rechtdoor gaande fietsers. Hoewel zijn zicht op het fietspad vanuit de cabine van zijn vrachtauto, met behulp van zijn spiegels en camera-monitorsysteem voor de dode hoek, goed was heeft verdachte bij het naar rechts afslaan de fietsster niet opgemerkt met alle gevolgen van dien.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het de verdachte niet duidelijk is geworden waarom hij de fietsster niet heeft gezien op het moment dat hij met zijn vrachtauto vanaf de Zuiderzeeweg rechtsaf is geslagen de Zeeburgerdijk op, terwijl hij wist dat hij voorrang moest verlenen aan fietsers op het rechtdoor gaande fietspad. Verdachte weet dat hij een verkeersfout heeft gemaakt, waarvan de fysieke gevolgen het leven van het slachtoffer ingrijpend hebben veranderd.
De raadsman heeft aan de hand van de in zijn pleitnotities aangehaalde uitspraken in soortgelijke verkeerssituaties geconcludeerd dat niet kan worden bewezen dat de door de verdachte gemaakte verkeersfout zodanig ernstig is dat het een misdrijf oplevert, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde misdrijf ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden vrijgesproken.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van voornoemd artikel. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW [1] .
Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Zo heeft de Hoge Raad overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien - hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarom moet hebben kunnen afstemmen - niet kan volgen dat hij zich 'aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen' als bedoeld in artikel 6 van de WVW [2] .
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak zowel primair als subsidiair ten laste is gelegd dat sprake is van een strafrechtelijk verwijtbare verkeersgedraging. De vraag is of deze verkeersgedraging een misdrijf of een overtreding oplevert.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting van de volgende redengevende feiten en omstandigheden uit [3] .
Op 13 april 2018 reed verdachte in zijn vrachtauto over de rijbaan van de Zuiderzeeweg in de richting van de Zeeburgerdijk te Amsterdam. Ter hoogte van de kruising van de Zuiderzeeweg met de Zeeburgerdijk wilde hij naar rechts afslaan de Zeeburgerdijk op, maar moest hij wachten voor het rode verkeerslicht. Voor hem stonden andere auto’s te wachten voor het rode verkeerslicht. Op het rechts naast de rijbaan van de Zeeburgerdijk vrij gelegen fietspad stonden ook fietsers te wachten voor het voor hen rood licht uitstralende verkeerslicht. Verdachte was werkzaam als beroepschauffeur en hij was bekend met de situatie ter plaatse. Het was zijn vijfde werkdag met gemiddeld zes ritten per dag op hetzelfde traject met daarop voornoemde kruising, en het was zijn derde rit van die dag. Nadat het verkeerslicht voor het verkeer op de rijbaan van verdachte op groen sprong, heeft verdachte ook gezien dat het verkeerslicht voor de fietsers op het rechtdoor gaande fietspad op groen sprong. De auto’s vóór de vrachtauto van verdachte reden rechtdoor en naar rechts over de kruising van de Zuiderzeeweg met de Zuiderzeedijk. De auto’s die naar rechts gingen moesten wachten voor de rechtdoor gaande fietsers op het fietspad. Toen de fietsers weg waren, is verdachte met zijn vrachtauto opgetrokken en op de kruising rechtsaf geslagen. Hoewel hij op dat moment continue goed in zijn spiegels en camera heeft gekeken, heeft hij de fietsster niet gezien [4] .
De fietsster, [slachtoffer] , kwam vanaf de brug met enige vaart naar beneden gefietst. Zij wilde rechtdoor op de kruising van de Zuiderzeeweg met de Zeeburgerdijk, de Insulindeweg op. Het verkeerslicht voor haar was al groen toen zij aan kwam fietsen. Zij zag dat het verkeerslicht voor de rechtsaf slaande vrachtwagen ook groen was. Zij had eerder gezien dat de vrachtwagen haar op de brug had gepasseerd en zij zag de vrachtwagen op de kruising langzaam optrekken om de bocht naar rechts te maken. Toen de vrachtwagen de bocht instuurde, keek zij naar de zijkant van het gezicht van de bestuurder. Zij remde en kwam tot stilstand. De vrachtwagen tikte de bak voorop haar fiets aan, waardoor zij vast kwam te zitten onder de vrachtwagen. Doordat de vrachtwagen doorreed kwam haar linkervoet dwars onder een band [5] .
Het onderzoek van de politie onderschrijft de feitelijke situatie op de plaats van het ongeval, zoals beschreven door verdachte en [slachtoffer] . Verder blijkt uit dit onderzoek dat vóór het fietspad, op het wegdek van de Zeeburgerdijk, haaientanden zijn aangebracht. In verband met dit alles had de bestuurder van de vrachtauto de fietsster voorrang moeten verlenen [6] .
De rechtbank overweegt verder als volgt.
De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van verdachte dat hij de fietsster niet heeft gezien en dat hij goed in zijn spiegels en camera heeft gekeken. De rechtbank heeft daarbij gelet op de vereisten zoals gesteld in de Regeling voertuigen. Uit het technisch onderzoek van de politie is gebleken dat de vrachtauto was voorzien van de vereiste spiegels en dat er een camera was geplaatst aan de rechterzijde van de cabine met uitzicht op het gebied aan de rechterzijde van de vrachtauto. Verdachte had voldoende (uit)zicht om het verkeer op het desbetreffende fietspad waar te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet waarnemen van de fietsster, hoewel zij voor verdachte wel zichtbaar moet zijn geweest, en het vervolgens niet verlenen van voorrang weliswaar als een ernstige verkeersfout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen voor het slachtoffer ernstig en ingrijpend zijn, maar dat deze verkeersfout in de gegeven omstandigheden onvoldoende is om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 van de WVW kan worden gemaakt is niet gebleken en daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt in dat verband dat de omstandigheden dat verdachte een beroepschauffeur is en dat er een waarschuwingslicht bij de kruising stond dat ervoor moet zorgen dat rechts afslaand verkeer alert is op mogelijk rechtdoor gaande fietsers, die voorrang hebben, niet maken dat verdachte wel kan worden verweten dat hij zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of oplettend en/of onachtzaam heeft gedragen. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, deze omstandigheden dus niet als extra verzwaring voor het verwijt dat verdachte wordt gemaakt.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de WVW.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 13 april 2018 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto, in de hoedanigheid van beroepschauffeur, daarmee rijdend over de Zuiderzeeweg en de kruising van de Zuiderzeeweg met de Zeeburgerdijk zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Zuiderzeeweg gaande in de richting van de Zeeburgerdijk terwijl
verdachte ter plaatse bekend was,
verdachte is, gekomen ter hoogte van de kruising van de Zuiderzeeweg met de Zeeburgerdijk, bij het verkrijgen van groen licht uitstralend verkeerslicht, rechtsaf geslagen de Zeeburgerdijk op,
verdachte heeft vervolgens geen gevolg gegeven aan de op het wegdek aangegeven haaientanden, en heeft zich er daarbij niet voldoende van vergewist dat voornoemde kruising vrij was van enig kruisend verkeer, en is voornoemde kruising opgereden en heeft de bocht naar rechts ingezet terwijl een fietsster, zijnde [slachtoffer] , die, gezien verdachtes rijrichting komende van rechts, bij groen licht uitstralend verkeerslicht, op voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond,
verdachte heeft voornoemde fietsster geen voorrang verleend en is vervolgens over de voet van deze fietsster gereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen, waarvan een gedeelte, groot 50 uren, subsidiair 25 dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
De raadsman heeft aangevoerd, onder verwijzing naar zijn pleitnotities, dat verdachte geen recente documentatie heeft, dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dat hij ook voor zijn inkomen volledig afhankelijk is van zijn rijbewijs.
7.3.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard, waarbij gevaar op de weg is veroorzaakt. Het slachtoffer, [slachtoffer] , is als gevolg van het verkeersongeval zwaar gewond geraakt. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring is duidelijk geworden dat het ongeval het leven van het slachtoffer ingrijpend heeft veranderd en dat zij hiervan nog iedere dag de fysieke en mentale consequenties ondervindt.
Artikel 5 van de WVW verbiedt gevaarlijk gedrag in het verkeer en de op te leggen straf dient dan ook met name gerelateerd te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 18 oktober 2019 niet recent met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft ter zitting laten blijken zich bewust te zijn van de vreselijke gevolgen voor het slachtoffer van het verkeersongeval.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van het primair tenlastegelegde misdrijf, maar tot bewezenverklaring van de verkeersovertreding van artikel 5 van de WVW, is een lagere straf op zijn plaats dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht oplegging van een bijkomende straf in de vorm van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) niet opportuun vanwege de consequenties hiervan voor het werk en inkomen van de verdachte. Wel zal de rechtbank het niet opleggen van een OBM verdisconteren in de strafmaat. Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 40 uur een passende sanctie.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2019.

Voetnoten

1.HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822
2.HR 28 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800
3.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 november 2019.
5.De verklaring van [slachtoffer] van 14 mei 2018 (p. 18-19).
6.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval van 22 juli 2018 (p. 43-75).