Overwegingen
De minister heeft aan TTS bestuurlijke boetes van in totaal € 6.800,- opgelegd. Hij heeft op 30 oktober 2017 vijf overtredingen geconstateerd van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) en de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Rpbr). De toepasselijke bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak.
TTS vindt dat de boetes ten onrechte zijn opgelegd. TTS vindt het redelijk om de overtredingen af te doen met een waarschuwing.
De rechtbank geeft hieronder per overtreding haar oordeel over de opgelegde boete.
Overtreding van artikel 7, tweede lid, van de Wpbr
4. Volgens de minister heeft TTS de heer [naam 3] ) zonder geldige politietoestemming tewerkgesteld. Dit is een overtreding van artikel 7, tweede lid, van de Wpbr. De minister heeft hiervoor een boete van € 2.000,- opgelegd. TTS bestrijdt dit. De politie was op de hoogte van zijn werkzaamheden vanaf 1 april 2009, wat blijkt uit een geheimhoudingsverklaring van die datum. Op de zitting bleek dat [naam 3] uitsluitend als administratief medewerker voor TTS heeft gewerkt.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De vereiste politietoestemmingis ook noodzakelijk voor personen die zijn belast met administratieve werkzaamheden. Dit blijkt uit de tekst van de wet. De wet maakt alleen onderscheid tussen leidinggevende (eerste lid) en andere werkzaamheden (tweede lid), waarmee toestemming vereist is voor het gehele personeel van de beveiligingsorganisatie. De rechtbank oordeelt daarom dat politietoestemming nodig is voor alle soorten werkzaamheden en niet alleen beveiligingswerkzaamheden.
6. De rechtbank vindt dat de geheimhoudingsverklaring niet gelijk kan worden gesteld met de vereiste toestemming. Dit betekent dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de politie geen toestemming heeft verleend voor het verrichten van werkzaamheden door [naam 3] . De boete van € 2.000,- is terecht opgelegd.
Overtreding van artikel 12, tweede lid, van de Wpbr
7. Volgens de minister heeft TTS werkzaamheden bij McDonald’s [straat 1] ), Burger King ( [straat 2] ) en Lidl ( [straat 3] ) niet aangemeld bij de politie. Dit is een overtreding van artikel 12, tweede lid, van de Wpbr. De minister heeft hiervoor een boete van € 1.500,- opgelegd. TTS bestrijdt dat de werkzaamheden bij McDonald’s, Burger King en Lidl, niet zijn aangemeld. Het betreft zeer oude relaties en deze werkzaamheden zijn destijds per telefax doorgegeven.
8. De rechtbank overweegt als volgt. TTS heeft op de zitting een kopie overgelegd van een afspraakbevestiging van de politie van 28 juli 2011, afkomstig uit het politiesysteem. Ook heeft TTS twee overzichten overgelegd van debiteurenbestanden van 1 augustus 2011 en 6 januari 2018. Hierop worden McDonald’s, Burger King en Lidl genoemd. Daaruit blijkt volgens TTS dat deze bedrijven wel zijn aangemeld.
9. De rechtbank oordeelt anders. Ten eerste blijkt nergens uit dat de debiteurenoverzichten en de afspraakbevestiging bij elkaar horen. De beide documenten verwijzen niet naar elkaar. Ten tweede is een debiteurenoverzicht een intern administratief stuk, dat naar zijn aard niet bedoeld is om meldingen bij de politie te doen. Ten derde ligt het niet voor de hand dat de politie een debiteurenoverzicht aan TTS zou sturen of omgekeerd. De rechtbank vindt daarom niet aannemelijk dat deze bedrijven bij de politie zijn aangemeld. De boete van € 1.500,- is terecht opgelegd.
Overtreding van artikel 13, vijfde lid, van de Rpbr
10. Volgens de minister zijn de verlopen legitimatiebewijzen niet ingenomen en ter vernietiging aangeboden aan de korpschef. Dit is een overtreding van artikel 13, vijfde lid, van de Rpbr. De minister heeft hiervoor een boete van € 300,- opgelegd. TTS zegt dat geen sprake is van verlopen legitimatiebewijzen en dat alle verlopen legitimatiebewijzen ter vernietiging aan de korpschef zijn aangeboden.
10. De politie heeft in het ambtsbericht van 13 november 2017 aan de minister gerapporteerd over de administratieve controle die op 30 oktober 2017 is uitgevoerd in de politieregisters en het vergunningensysteem. Hierbij heeft de politie onder andere geconstateerd dat sinds 2010 vijftig legitimatiebewijzen aan TTS zijn afgegeven waarvan de geldigheid is verlopen. Van de vijftig legitimatiebewijzen zijn slechts negen legitimatiebewijzen aan de korpschef aangeboden ter vernietiging. De minister heeft ter onderbouwing van deze constatering de rapportage “Niet ingeleverde PBO legitimatiebewijzen” van de politie van 30 oktober 2017 meegestuurd bij de stukken. Verder blijkt uit een op ambtseed opgemaakte reactie op de zienswijze van TTSdat ingeleverde legitimatiebewijzen op een vast punt op de afdeling Korpscheftaken worden verzameld en dat automatisch per legitimatiebewijs een ontvangstbewijs wordt aangemaakt en per post verstrekt.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister hiermee voldoende bewijs heeft geleverd dat een deel van de verlopen legitimatiebewijzen niet is ingeleverd. De minister heeft alles gedaan wat op zijn weg ligt om dit aan te tonen. Het is daarom aan TTS om aannemelijk te maken dat de legitimatiebewijzen wel zijn ingeleverd. Op de zitting is besproken dat in het verleden het inleveren van verlopen legitimatiebewijzen bij het politiebureau op een informele manier ging en geen problemen opleverde. TTS heeft er daarom niet over nagedacht om ontvangstbevestigingen te vragen, terwijl de politie deze wel uitgaf. De rechtbank heeft hier wel begrip voor, maar vindt dat TTS zelf het risico heeft genomen dat zij niet kan aantonen dat de legitimatiebewijzen zijn ingeleverd. Ontvangstbevestigingen worden immers niet voor niets verstrekt. De rechtbank gaat daarom uit van de rapportage van de politie. Dit betekent dat de boete van € 300,- wegens schending van artikel 13, vijfde lid, van de Rpbr terecht is opgelegd.
Overtreding van artikel 13, zesde lid, van de Rpbr en artikel 18, eerste lid, van de Rpbr
13. Volgens de minister heeft TTS geen legitimatieregister bijgehouden en beschikt zij niet over een klachtenregeling. Dit zijn overtredingen van artikel 13, zesde lid, van de Rpbr en artikel 18, eerste lid, van de Rpbr. De minister heeft hiervoor boetes opgelegd van € 2.000,- en € 1.000,-. TTS zegt dat zij tijdens de controle van 30 oktober 2017 in de gelegenheid is gesteld om het legitimatieregister en de klachtenregeling te wijzigen. Zij heeft dit binnen drie dagen gedaan. TTS vindt het niet redelijk om achteraf alsnog te beboeten. TTS heeft op de zitting toelicht dat er wel een handgeschreven legitimatieregister aanwezig was.
13. De rechtbank stelt vast dat in het ambtsbericht van 13 november 2017 wordt vermeld dat er tijdens de controle van 30 oktober 2017 is geconstateerd dat een legitimatieregister en klachtenregeling ontbreken. Er bevindt zich in het dossier echter geen rapport van bevindingen van de controle op 30 oktober 2017. Nergens worden de feiten en omstandigheden genoemd waaruit blijkt wat er is vastgesteld tijdens het onderzoek. De politie heeft pas in reactie op de zienswijze van TTS vermeld dat de bij wet- en regelgeving verplichte documenten zoals een legitimatieregister en klachtenregeling zich niet in de desbetreffende stapel bevonden. De politie heeft niet omschreven wat er ontbreekt en hoe de overtredingen zijn vastgesteld.
13. De rechtbank oordeelt daarom dat de genoemde overtredingen niet kunnen worden vastgesteld. De boetes van € 2.000,- en € 1.000,- voor het ontbreken van een legitimatieregister en een klachtenregeling zijn ten onrechte opgelegd. Op deze punten zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
Conclusie
16. Gelet op het oordeel van de rechtbank onder 15 zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij de boete op € 6.800,- is gesteld. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 1 maart 2018 te herroepen en de hoogte van de boete vast te stellen op € 3.800,- en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
16. Aan TTS moet dus een boete van € 3.800,- worden opgelegd. De rechtbank vindt dit een proportionele sanctie gelet op alle feiten en omstandigheden. TTS kan worden verweten dat zij onvoldoende op de hoogte is geweest van de toepasselijke regelgeving. De politie had haar daar niet bij hoeven helpen.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan TTS het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt de minister in de door TTS gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).