Uitspraak
openbaar ministeriete Amsterdam,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
1.De procedure
- het verzoekschrift van de bijzondere curator, ingekomen op 2 oktober 2018;
- de schriftelijke conclusie van het openbaar ministerie van 9 november 2018;
- de akte houdende een reactie op de verzoeken van de bijzondere curator, tevens houdende zelfstandige verzoeken van de zijde van mr. Eusman, ingekomen op 3 april 2019;
- drie F7-formulieren van 25 maart 2019 met referteverklaringen van de zijde van mr. Eusman;
- de brief van 17 oktober 2019 van de bijzondere curator.
- de bijzondere curator;
- [belanghebbende 2] , [belanghebbende 4] en [belanghebbende 3] , allen bijgestaan door mr. Eusman.
2.De vaststaande feiten
3.De beoordeling
‘family life’heeft met zijn kind, ongeacht de wijze waarop de zwangerschap is ontstaan, recht op bescherming van dit
family life(vgl. Hoge Raad 24 januari 2002,
NJ2003/386 en rechtbank Den Haag 2 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11169).
family lifekan worden aangenomen. Aangezien [minderjarige] vrijwel direct na zijn geboorte in het gezin van [belanghebbende 4] en [belanghebbende 3] is opgenomen en hij sindsdien door hen wordt verzorgd en opgevoed, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van
family lifetussen [belanghebbende 3] en [minderjarige] . De rechtbank is daarom van oordeel dat [belanghebbende 3] gelijkgesteld dient te worden met de verwekker.
advisory opinionvan het Europese Hof van 10 april 2019. [minderjarige] is inmiddels ruim één jaar oud en het verzoek werd voor zijn geboorte ingediend. Ook op deze grond is er volgens de bijzondere curator sprake van een ongerechtvaardigde strijd met artikel 8 EVRM en de uitspraak van het EHRM. De Nederlandse Staat heeft binnen de op Nederland van toepassing zijnde verdragsbepalingen de plicht dat binnen een redelijke termijn de rechten van een minderjarige worden gewaarborgd. [minderjarige] heeft onder andere het recht om dezelfde geslachtsnaam als zijn vader te dragen. [belanghebbende 3] heeft eveneens het recht om haar band met haar (half)broertje binnen een redelijke termijn bevestigd te zien. Nederland beschermt de rechten van [minderjarige] en zijn ouders en familie in deze aldus onvoldoende en niet voortvarend genoeg.
family life. [belanghebbende 2] , [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] menen derhalve dat het kind ook de mogelijkheid geboden moet worden om het moederschap te ontkennen van de vrouw die willens en wetens zwanger is geworden via een IVF-behandeling met eicellen van een andere vrouw.
family life, dan dient dit op grond van het gelijkheidsbeginsel en in het kader van het huidige wettelijke uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap en bovenal in het belang van [minderjarige] ook voor een genetische moeder te gelden, ook als zij zelf niet de geboortemoeder van het kind is. De wetgever heeft hier nog niet in voorzien. Behalve de gelijke behandeling van beide genetische ouders en dat er geen rechtvaardigheidsgrond is om hen ongelijk te behandelen, is de gerechtelijke vaststelling van het moederschap in het belang van [minderjarige] . Hoewel artikel 1:207, lid 1, BW de vaststelling alleen mogelijk maakt voor de moeder en het kind, dient er ook ‘vader’ gelezen te worden. Er is geen reden om [belanghebbende 3] buiten spel te houden en hem in een dergelijk verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.
Kamerstukken II1995/96, 24649,3) is de rechtvaardiging voor het begrip betreffende dit juridisch moederschap erin gelegen dat de vrouw het kind op deze wijze wilde krijgen, dat zij het kind negen maanden heeft gedragen en dat zij het kind heeft gebaard. De minister heeft destijds geen aanleiding gezien, ondanks dat er op dat moment technische mogelijkheden tot embryodonatie waren, voor alle gevallen het vaste uitgangspunt ten aanzien van het moederschap te vervangen door een vermoeden van moederschap dat zonodig door de vrouw die het kind heeft gebaard of het kind en eventueel door de vader kan worden ontkracht.
Kamerstukken II2010/11, 32500 VI, 83, p. 3.). Deze vraag is uiteindelijk neergelegd in de opdracht aan de Staatscommissie Herijking Ouderschap. Deze opdracht aan de Staatscommissie was een reactie op de maatschappelijke en medisch-technologische veranderingen.
family life, daardoor vele malen gemakkelijker worden om middels een draagmoederconstructie juridisch ouder te worden van een kind. Zonder een goed uitgedachte wettelijke regeling zijn alle betrokkenen kwetsbaar en bestaat het risico op uitbuiting van de draagmoeder, kinderhandel en staatloosheid van het kind. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan de wetgever om middels een regeling te waarborgen dat het traject van draagmoederschap zorgvuldig verloopt. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat de huidige wetgeving niet buiten beschouwing gelaten moet worden of dat analoog dient te worden aangesloten bij de artikelen die dat wel mogelijk maken.
family lifeen dat beschikbaarheid van afstammingsgegevens van fundamenteel belang is voor een kind. De rechtbank is echter van oordeel dat deze rechten reeds gewaarborgd zijn onder de huidige wetgeving. De rechtbank wijst in dit kader naar de
advisory opinionvan het EHRM van 10 april 2019, nummer P16-2018-001, op prejudiciële vragen van het Franse Cour de Cassation. Uit het advies valt op te maken dat het nationale recht van een lidstaat een mogelijkheid moet bieden om de moeder-kind-band met de genetisch niet-verwante wensmoeder te erkennen of te vestigen. Over de wijze waarop dit moet plaatsvinden geeft het advies geen uitsluitsel. In Nederland is het voor de genetische wensmoeder mogelijk om middels adoptie in een familierechtelijke betrekking tot het kind te komen te staan en zodoende de afstammingsgegevens in overeenstemming te brengen met de intentie. Het is derhalve reeds naar Nederlands recht mogelijk om de moeder-kind-band te erkennen of te vestigen. Deze mogelijkheid wordt de genetische wensmoeder niet ontnomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook onder de huidige wetgeving wordt voorzien in het recht van het kind om de afstammingsgegevens en de ontstaansgeschiedenis te kennen. Indien de wensmoeder het kind adopteert, zal deze wensmoeder op de geboorteakte worden vermeld. Daarnaast staat ook de draagmoeder op de akte vermeld, zodat het voor het kind later duidelijk is dat deze draagmoeder ook een rol heeft gespeeld bij zijn of haar ontstaansgeschiedenis. In dit kader acht de rechtbank van belang om te benoemen dat het kabinet thans ook voornemens om bij de naderende wetgeving het door gezagsdragers geven van voorlichting aan het kind over de ontstaansgeschiedenis als een positieve wettelijke verplichting op te nemen en de registratie van gegevens over de ontstaansgeschiedenis uit te breiden, zodat ook de draagmoeder te achterhalen is voor het kind.
Drie jaar samenleving
Verzorgingstermijn