ECLI:NL:RBAMS:2019:8635

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
13/751731-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met eerdere overlevering

Op 8 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Tiergarten in Berlijn, Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 8 augustus 2019 en betreft een persoon die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Duits recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Duitse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

Tijdens de openbare zitting op 24 september 2019 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar had hij afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden omdat er al eerder op een EAB met dezelfde feiten was beslist. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eerdere uitspraak van 14 september 2017 niet kan leiden tot weigering van het huidige overleveringsverzoek, omdat het nieuwe EAB is uitgevaardigd door een bevoegde autoriteit en de eerdere beslissing niet tot feitelijke overlevering heeft geleid.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751731-19
RK nummer: 19/4699
Datum uitspraak: 8 oktober 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 augustus 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 juli 2019 door het
Amtsgericht Tiergarten,Berlijn (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [pinitentiaire inrichting],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 september 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal en de gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M.I. Bloch, advocaat te Amsterdam.
De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen en heeft bij verklaring van 16 september 2019 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het
Amtsgericht Tiergartenvan 6 februari 2017 met dossiernummer (353Gs)274 Js 4799/16(523/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • feit 1 en 4:
    diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
  • feit 2 en 3:
    poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.

5.Overlevering al eerder toegestaan

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat al eerder is beslist op een EAB met exact dezelfde feiten. Deze uitspraak van de rechtbank van 14 september 2017 (parketnummer: 13751593-17) heeft niet tot feitelijke overlevering geleid. De raadsman heeft gesteld dat het beginsel ‘nemo debet bis vexari’ weliswaar niet geldt in het overleveringsrecht, maar dat er niet twee executeerbare uitspraken met betrekking tot een gelijkluidend overleveringsverzoek naast elkaar kunnen bestaan. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat dit niet tot weigering van de overlevering kan leiden, dan dient subsidiair een maatregel te worden genomen met betrekking tot de eerdere uitspraak van 14 september 2017, zodat slechts één uitspraak van kracht blijft, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen.
De rechtbank verwijst naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 25 juli 2018 (AY) waaruit volgt dat een uitvoerende rechterlijke autoriteit – behoudens in uitzonderlijke omstandigheden – alleen mag weigeren een EAB ten uitvoer te leggen in de uitputtend opgesomde gevallen en verplicht is om ten aanzien van
elkEAB dat haar wordt toegezonden een beslissing te nemen, “zelfs wanneer in die lidstaat reeds uitspraak is gedaan over een eerder EAB dat op dezelfde persoon ziet en op dezelfde feiten betrekking heeft, maar het tweede EAB slechts is uitgevaardigd omdat de gezochte persoon in de uitvaardigende lidstaat in beschuldiging is gesteld.” [1] Uitzonderlijke omstandigheden die tot weigering van de overlevering zouden moeten leiden, doen zich niet voor. Bovendien is in onderhavige zaak het nieuwe EAB – kennelijk en logischerwijs – uitgevaardigd omdat het vorige EAB is uitgevaardigd door een officier van justitie die op grond van het arrest OG en PI van 27 mei 2019 van het Hof [2] niet kan worden aangemerkt als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van Kaderbesluit 2002/584/JHA. De eerdere beslissing van de rechtbank van 14 september 2017 kan dus niet leiden tot weigering van het nu voorliggende overleveringsverzoek. Het primaire verweer wordt daarom verworpen. Nu deze eerdere beslissing van 14 september 2017 bovendien niet tot feitelijke overlevering kan leiden, omdat de grondslag onder die beslissing is weggevallen door het arrest OG en PI, [3] wordt ook het subsidiaire verweer verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Tiergarten,Berlijn (Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie EU 25 juli 2018, C-268/17, ECLI:EU:C:2018:602, punt 33 en punt 36.
2.Hof van Justitie EU 27 mei 2019, C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456.
3.Vergelijk Rechtbank Amsterdam 7 juni 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4347.