ECLI:NL:RBAMS:2019:4347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
13/751562-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsdetentie en afwijzing verlenging gevangenhouding na arrest HvJ EU

Op 7 juni 2019 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de verlenging van de gevangenhouding gevorderd van de opgeëiste persoon, geboren in Servië in 1985, die op dat moment gedetineerd was. De officier stelde dat er een onherroepelijke uitspraak van de rechtbank was waarin de overlevering aan Duitsland was toegestaan. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.J.H. Kortz, voerde aan dat de overleveringsdetentie onmiddellijk moest worden beëindigd, omdat de opgeëiste persoon onrechtmatig gedetineerd was na het arrest van het HvJ EU van 27 mei 2019. Dit arrest stelde dat het Europese aanhoudingsbevel (EAB) niet was uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit, waardoor de basis voor de overlevering niet meer geldig was.

De rechtbank overwoog dat de overlevering eerder was toegestaan op basis van een EAB, maar dat de recente uitspraak van het HvJ EU de situatie had veranderd. De rechtbank concludeerde dat de kans reëel was dat de feitelijke overlevering niet kon plaatsvinden, en dat de opgeëiste persoon onrechtmatig gedetineerd was. Daarom werd de vordering tot verlenging van de gevangenhouding afgewezen en werd de overleveringsdetentie opgeheven. De beslissing werd genomen door mr. A.K. Glerum als voorzitter, samen met mrs. C. Klomp en I. Verstraeten-Jochemsen, in aanwezigheid van griffier mr. Y.M.E. Jurgens.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751562-18
RK nummer: 19/1577
BESLISSING
Op 7 juni 2019 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de verlenging van de gevangenhouding gevorderd van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon 1] alias: [alias 1] en [alias 2] ,

op dit moment – na naamswijziging – geheten: [opgeëiste persoon 2] ,
geboren te [geboorteplaats] (Servië) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] .
Op 7 juni 2019 zijn in raadkamer gehoord de officier van justitie en, namens de opgeëiste persoon, die afstand heeft gedaan van zijn recht om in raadkamer te verschijnen,
mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht, als waarnemer voor mr. L. de Leon.
De officier heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat zij persisteert bij haar verzoek om verlenging van de gevangenhouding, omdat er een onherroepelijke uitspraak van de rechtbank voorhanden is waarin de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland wordt toegestaan. Deze uitspraak is voor tenuitvoerlegging vatbaar en om die reden zal de opgeëiste persoon feitelijk worden overgeleverd. Daarbij acht de officier van justitie van belang dat er op 27 mei 2019 weliswaar een arrest door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) is gewezen inhoudende dat de Duitse officier van justitie geen rechterlijke autoriteit is, maar dat de rechtbank naar aanleiding van andere arresten van het HvJ EU, bijvoorbeeld in de zaak Dworzecki, bij haar verlengingsbeslissingen ook geen rekening heeft gehouden met uit het arrest voortvloeiende gewijzigde opvattingen, die zich hebben voorgedaan nadat de overlevering bij uitspraak was toegestaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon onmiddellijk moet worden beëindigd en de vordering tot verlenging van de gevangenhouding moet worden afgewezen. Gelet op het arrest van het HvJ EU van 27 mei 2019, is de opgeëiste persoon thans niet meer rechtmatig gedetineerd. In ieder geval sinds voornoemd arrest is de opgeëiste persoon onrechtmatig gedetineerd en is er van onrechtmatige vrijheidsberoving sprake.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft op 30 april 2019 de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten toegestaan ten behoeve van zijn vervolging in Duitsland, na een daartoe strekkend EAB dat is uitgevaardigd op 26 juli 2017 door het Openbaar Ministerie Chemnitz.
Op grond van het arrest van 27 mei 2019 van het HvJ EU (HvJ EU 27 mei 2019, C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456), moet worden aangenomen dat het EAB niet is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit. Het EAB is dus niet een “rechterlijke beslissing” in de zin van artikel 1, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JHA en zou, indien het thans aan de rechtbank zou worden voorgelegd, niet in behandeling worden genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een andere situatie dan zich in de door de officier van justitie genoemde zaak Dworzecki voordeed. Er is hier geen sprake van een nadere uitleg ten aanzien van een weigeringsgrond. Het arrest van het HvJ EU van 27 mei 2019 ziet op de bevoegdheid van de officier van justitie in Duitsland om een EAB uit te vaardigen en daarmee op de grondslag van de overlevering.
De officier van justitie heeft laten weten desondanks tot feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon te willen overgaan.
De rechtbank acht de kans echter reëel dat in rechte komt vast te staan dat in onderhavige zaak geen feitelijke overlevering kan plaatsvinden, gelet op voornoemd arrest.
Om deze reden ziet de rechtbank aanleiding om de vordering tot verlenging van de gevangenhouding af te wijzen.
Bij deze stand van zaken zal de rechtbank, ingevolge het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder a, OLW, gelasten dat de vrijheidsbeneming per vandaag zal worden beëindigd.

BESLISSING:

WIJST AF de vordering tot verlenging van de gevangenhouding;

HEFT OP de overleveringsdetentie.

Deze beslissing is genomen op 7 juni 2019 door:
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Klomp en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier.