Op 18 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, die lijdt aan diverse medische klachten, en de gemeente Amsterdam. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart, zowel als bestuurder als passagier. De gemeente wees de aanvraag af, met als reden dat eiseres niet voldeed aan de vereiste dat zij voor vervoer van deur tot deur continu afhankelijk moest zijn van de bestuurder. De rechtbank had eerder op 1 mei 2019 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de gemeente het besluit onvoldoende had gemotiveerd. Na een aanvullend medisch onderzoek door de GGD, concludeerde de gemeente dat eiseres als passagier niet begeleidingsafhankelijk was, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag voor de parkeerkaart als passagier.
De rechtbank oordeelde dat de nieuwe adviezen van de GGD voldeden aan de vereisten uit de rechtspraak en dat de gemeente haar besluitvorming op een zorgvuldige manier had gebaseerd. Eiseres had in beroep een brief van haar fysiotherapeut ingebracht, maar deze bood geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de GGD. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor een gehandicaptenparkeerkaart als passagier en dat de gemeente het aanvankelijke motiveringsgebrek had hersteld.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit en de aanvullende motivering in stand blijven. Eiseres kreeg recht op vergoeding van de proceskosten, die door de rechtbank op € 1.024,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.