ECLI:NL:RBAMS:2019:8599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
RK 19/1983
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid verzoek ex artikel 36 Sv na aanvang onderzoek ter zitting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was op 2 april 2019 ingediend door de verdachte, die in 2013 was aangehouden op verdenking van medeplegen van moord/doodslag. De behandeling van het verzoekschrift was eerder aangehouden om de zaaksofficier van justitie de gelegenheid te geven een beslissing te nemen over de vervolging van de verdachte. Op 30 oktober 2019 heeft de zaaksofficier, mr. M. al Mansouri, verzocht om de behandeling opnieuw aan te houden vanwege nieuwe belastende informatie die nader onderzocht moest worden.

De rechtbank heeft de raadsman van de verdachte en de officier van justitie, mr. K. Duker, gehoord in besloten raadkamer. De rechtbank heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 1 oktober 2019, waarin werd gesteld dat als het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, de procedure moet worden voortgezet totdat een einduitspraak is gedaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen en er geen grond was om te verklaren dat de zaak was geëindigd.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte recht had op uitsluitsel over de zaak, maar dat de procedure niet kon worden beëindigd zolang het onderzoek ter terechtzitting niet was afgerond. De rechtbank verklaarde het verzoek van de verdachte niet-ontvankelijk, wat betekent dat de verdachte geen verdere rechtsmiddelen kon aanwenden tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/728040-13
RK: 19/1983
Beschikking op het verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers,
[adres] ,
verdachte.

1.Het procesverloop

Het verzoekschrift is op 2 april 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De behandeling van het verzoekschrift is op 12 september 2019 aangehouden teneinde de zaaksofficier van justitie in de gelegenheid te stellen een beslissing te nemen over het al dan niet vervolgen van verdachte.
De zaaksofficier van justitie, mr. M. al Mansouri, heeft de rechtbank op 30 oktober 2019, voorafgaand aan de behandeling in raadkamer, per e-mail verzocht om de behandeling van dit verzoekschrift opnieuw aan te houden. Er is op 19 oktober 2019 nieuwe informatie binnen gekomen die belastend is voor verdachte en nader dient te worden onderzocht door de politie.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman van verdachte en de officier van justitie, mr. K. Duker, op 30 oktober 2019 in besloten raadkamer gehoord.
De rechtbank heeft de raadsman en de officier van justitie gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 1 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1472), waaruit blijkt dat in het geval het onderzoek ter terechtzitting is aanvangen door de zittingsrechter, die procedure moet worden voortgezet totdat een einduitspraak is gegeven. Voor wat betreft de behandeling van dit verzoekschrift van verdachte zou dit moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid.

2.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank zal verklaren dat de zaak is geëindigd.
De raadsman van verdachte heeft, kort samengevat, aangevoerd dat verdachte is op 12 juni 2013 is aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan moord/doodslag. Op 18 februari 2014 is de voorlopige hechtenis geschorst. Bij beschikking van 26 april 2015 is de voorlopige hechtenis opgeheven. Op 4 oktober 2016 is een eerder verzoek ex artikel 36 Sv afgewezen omdat dat het oponthoud weliswaar aanzienlijk is, maar dat nog geen sprake is van een onredelijk lang tijdsverloop. Daarbij is rekening gehouden met de inschatting van de officier van justitie in raadkamer van 20 september 2016, dat het onderzoek nog zeker driekwart jaar tot een jaar zal gaan duren. Op geen enkele manier is gebleken dat in de afgelopen drie jaren nog onderzoekshandelingen zijn verricht. Verdachte heeft recht op en belang bij uitsluitsel over de zaak.
De raadsman heeft in reactie op het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2019 naar voren gebracht dat de behandeling van het verzoekschrift van verdachte is aangevangen voor de uitspraak van de Hoge Raad. De behandeling van het verzoekschrift is juist aangehouden om de zaaksofficier van justitie in de gelegenheid te stellen voor 30 oktober 2019 te beslissen de verdachte al dan niet te vervolgen. In geval de rechtbank beslist het verzoek conform de uitspraak van de Hoge Raad niet-ontvankelijk te verklaren dan geeft de raadsman de rechtbank in overweging te bepalen, dat in het geval het OM niet voor januari 2020 een beslissing heeft genomen, dat de behandeling van de strafzaak dan op een datum in februari 2020 wordt gepland en door het OM tot vrijspraak zal worden gerequireerd. Verdachte wacht daar al zes jaar op.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft primair als standpunt naar voren gebracht om de verdachte conform de uitspraak van de Hoge Raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Subsidiair heeft zij verzocht, onder verwijzing naar de e-mail van de zaaksofficier van justitie, de zaak aan te houden. Ten slotte verzoekt de officier van justitie om het subsidiaire verzoek van de raadsman niet te volgen. De overschrijding van de redelijk termijn is in deze procedure, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad op 1 oktober 2019, niet aan de orde.

4.De beoordeling

De rechtbank betrekt in haar beoordeling de overwegingen van de Hoge Raad, zoals weergegeven in genoemd arrest van 1 oktober 2019, en overweegt als volgt.
Het in artikel 36 Sv bedoelde verzoek kan worden gedaan ingeval van “vervolging” van een zaak. Naar hedendaagse rechtsopvatting vangt de vervolging als bedoeld in artikel 36 lid 1 Sv aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Vanaf dat moment - en niet eerst vanaf het moment dat het openbaar ministerie de strafrechter betrekt in de strafzaak - kan de verdachte immers belang hebben bij het inroepen van het oordeel van de rechter omtrent het geëindigd zijn van de zaak.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is onder meer gebleken dat verdachte op 12 juni 2013 is aangehouden en in verzekering is gesteld ter zake verdenking medeplegen dan wel medeplichtigheid aan moord. Hij is vervolgens in bewaring gesteld en gevangen gehouden. Op 18 februari 2014 heeft de rechtbank bij een pro forma zitting de voorlopige hechtenis geschorst en bij beschikking van 26 april 2015 heeft de rechtbank ambtshalve de voorlopige hechtenis opgeheven.
In de systematiek van het Wetboek van Strafvordering ligt besloten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het voorschrift van artikel 266 lid 1 Sv, dat ertoe strekt dat de officier van justitie de dagvaarding niet meer kan intrekken zodra het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, dat nadat het onderzoek ter terechtzitting is aanvangen, de procedure wordt voortgezet totdat een einduitspraak is gegeven door de zittingsrechter. Daarmee verhoudt zich niet dat een verklaring dat de zaak is geëindigd, wordt verzocht en gegeven op het moment dat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen en door de zittingsrechter nog niet onherroepelijk einduitspraak is gedaan. In die situatie dient de verdachte in het verzoek als bedoeld in artikel 36 Sv niet-ontvankelijk te worden verklaard.
In het geval dat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen en vervolgens voor onbepaalde tijd wordt geschorst, terwijl het openbaar ministerie, nadat de oorzaak van de schorsing is vervallen, nalaat het onderzoek ter terechtzitting te doen hervatten door, kort gezegd, het opnieuw aanbrengen van de zaak op een nadere terechtzitting, vormt dat nalaten geen grond waarop een verklaring als bedoeld in artikel 36 Sv kan worden gegeven dat de zaak is geëindigd.
De rechtbank komt dan ook, met inachtneming van de overwegingen van de Hoge Raad, tot de conclusie dat de verdachte in het verzoek als bedoeld in art. 36 Sv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker
niet-ontvankelijkin zijn verzoek.
Deze beslissing is op 30 oktober 2019 in raadkamer gegeven door
mr. M.E. Leijten, rechter,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verdachte geen rechtsmiddel open.