ECLI:NL:RBAMS:2019:8491

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4949
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening tegen een gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester van Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker], die een gebiedsverbod van drie maanden had gekregen van de burgemeester van Amsterdam. Het gebiedsverbod was opgelegd op basis van artikel 172a van de Gemeentewet, omdat [verzoeker] herhaaldelijk de openbare orde had verstoord in de [buurt]. De burgemeester had vastgesteld dat [verzoeker] deel uitmaakte van de Azaleagroep, een groep die zich bezighoudt met verschillende vormen van overlast, waaronder straathandel en intimidatie. [verzoeker] maakte bezwaar tegen het bevel en vroeg de voorzieningenrechter om het bevel te schorsen. Tijdens de zitting op 29 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter kennisgenomen van stukken die onder beperkte geheimhouding waren verstrekt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester voldoende redenen had om het gebiedsverbod op te leggen, gezien de herhaalde overlast en de betrokkenheid van [verzoeker] bij de Azaleagroep. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht had gehandeld in het belang van de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4949

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2019 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Krommenie, verzoeker, verder [verzoeker]

(gemachtigde: mr. M.H.H. Meulemeesters),
en

De Burgemeester van Amsterdam, verweerder, verder de burgemeester

(gemachtigde: mr. J. Pot).

Procesverloop

Met het besluit van 10 september 2019 (het bevel) heeft de burgemeester aan [verzoeker] een gebiedsverbod opgelegd.
[verzoeker] heeft tegen dat bevel bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en het bevel te schorsen.
De burgemeester heeft over een deel van de stukken van het procesdossier de voorzieningenrechter meegedeeld dat alleen zij kennis daarvan mag nemen, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In de beslissing van 29 oktober 2019 heeft een andere rechter van deze rechtbank dan de voorzieningenrechter geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van de genoemde stukken gerechtvaardigd is. Deze beslissing (8:29 beslissing) is voor de zitting aan partijen uitgereikt.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2019. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van de burgemeester zijn nog verschenen, [naam 1] , de wijkagent en [naam 2] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het bevel
1.1
De burgemeester heeft op grond van artikel 172a van de Gemeentewet [1] aan verzoeker een gebiedsverbod voor de duur van drie maanden opgelegd, over de periode van
11 september tot en met 10 december 2019. Het verbod geldt voor een gebied in de [buurt] dat is aangegeven op de bij het bevel aangehechte kaart.
1.2
De burgemeester heeft het bevel genomen omdat [verzoeker] herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord in de [buurt] . Dit leidt de burgemeester af uit het rapport van de politie, Eenheid Amsterdam [2] . Op grond daarvan heeft de burgemeester de conclusie getrokken dat [verzoeker] structureel overlast geeft en specifieke overtredingen heeft begaan. [verzoeker] maakt volgens dat rapport deel uit van wat in het rapport is aangeduid als de “Azaleagroep”. De Azaleagroep is actief in het gebied [buurt] in en rond de [straat 1] / [straat 2] te Amsterdam en houdt zich bezig met straathandel, dealen en ronselen, schreeuwen, intimidatie, hardrijden en toeteren met auto’s en het achterlaten van afval. Verder is tegen [verzoeker] aangifte gedaan wegens mishandeling intimidatie en diefstal. Op grond van al deze gedragingen van [verzoeker] bestaat volgens de burgemeester de vrees dat het structurele overlast gevende gedrag zich zal voortzetten. Om ervoor te zorgen dat aan de reeks incidenten een halt wordt toegeroepen, heeft de burgemeester [verzoeker] een gebiedsverbod opgelegd van drie maanden, zodat de openbare orde wordt hersteld. Twee andere deelnemers van de Azaleagroep hebben eveneens een zelfde gebiedsverbod gekregen.
De gronden van [verzoeker]
2. [verzoeker] is het niet eens dat hem een gebiedsverbod is opgelegd. Uit het verbod blijkt volgens [verzoeker] niet welke feiten hij heeft begaan. Daarnaast worden er slechts algemene beschrijvingen gegeven van de overlast door de Azaleagroep. Ook blijkt niet uit het verbod wat de mutaties over [verzoeker] inhouden. In dit verband verwijst [verzoeker] naar twee uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2011 [3] over gebiedsverbod voor een supporter en van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 25 juni 2012 [4] over gebiedsverbod bij een burengeschil. Verder ontkent [verzoeker] de feiten uit de aangiften die tegen hem zijn gedaan. Hij is niet als verdachte gehoord. De mutaties kunnen niet ter onderbouwing dienen omdat deze zijn opgemaakt door straatcoaches. Straatcoaches zijn geen politieagenten. [verzoeker] bestrijdt de verweten gedragingen en heeft de stellige indruk dat de wijkagent het op hem heeft voorzien. Tot slot stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat hij bezig is zijn leven een positieve wending te geven.
De stukken die onder beperkte kennisname aan de voorzieningenrechter zijn verstrekt.
3. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter op de zitting toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om van de stukken (die onder beperkte geheimhouding door de burgemeester zijn verstrekt) kennis te nemen. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter kennisgenomen van de stukken. Het gaat daarbij om:
1. de ongelakte bestuurlijke rapportage gebiedsverbod [verzoeker] van 21 augustus 2019;
2. het ongelakte proces-verbaal van bevindingen (sfeerverbaal) van 25 juli 2019;
3. een proces-verbaal van bevindingen van de geconstateerde overtreding van het gebiedsverbod van 13 september 2019;
4. aangiftes van 11 juli 2019, 10 juli 2019 en 12 april 2019;
5. selectie van mutaties van straatcoaches over de periode juli-september 2019 en oktober 2018-februari 2019.
Beoordeling van het verzoek door de voorzieningenrechter
4.1
Uit de aangehaalde uitspraak 18 februari 2011 blijkt [5] , anders dan verzoeker heeft gesteld, dat het niet noodzakelijk is dat de burgemeester aantoont dat verzoeker ook zèlf de openbare orde heeft verstoord dan wel strafbare feiten zou hebben begaan. Gelet op het bepaalde in artikel 172a Gemeentewet dient voor het opleggen van de maatregel voldoende vast te staan dat verzoeker herhaald deel uit heeft gemaakt van een groep die de openbare orde heeft verstoord.
4.2
Het gaat dus om herhaald deelnemen. Dit moet blijken uit de stukken die de burgemeester heeft overgelegd. Waaronder de stukken die aan de voorzieningenrechter onder beperkte kennisname zijn verstrekt.
5.1
De voorzieningenrechter beoordeelt de zaak binnen het kader dat is geschetst in rechtsoverwegingen 4.1. en 4.2 en overweegt als volgt.
5.2
[verzoeker] maakt deel uit van de Azaleagroep. Hij heeft dit niet bestreden. Hij is met zijn [leeftijd] de oudste deelnemer van deze groep. [verzoeker] zelf woont niet in het deel van de [buurt] waarvoor het gebiedsverbod geldt. Zijn moeder daarentegen woont daar wel. [verzoeker] is daar opgegroeid en komt daar nog steeds.
5.3
Zoals op de zitting namens de burgemeester aan de hand van de bestuurlijke rapportage is toegelicht is er al een lange tijd sprake van groepsgewijze overlast in de [buurt] ( [straat 1] / [straat 2] ). De buurtbewoners zijn blij met de wijkagent. Sinds 2015 zijn er maatregelen genomen zoals extra toezicht en straatcoaches in de [straat 1] en [straat 2] . Toen nam de overlast ook af, maar de overlast nam weer toe met het afnemen van de inzet. In de loop van 2018 is een groepsgewijze aanpak gestart. De Azaleagroep is teruggebracht tot tien personen. De overlast in de [straat 2] nam echter nauwelijks af. Het posten van onopvallende politie leverde onvoldoende op om tot aanhouding over te gaan, omdat de groep de buurt goed kent en onbekende gezichten weet te herkennen en dan de benen neemt. Daarom is het posten gestaakt. Wel zijn de straatcoaches gebleven. Ook zijn er afspraken met de buurtwinkel gemaakt en er zijn camera’s geplaatst op plekken waar de jongens rondhingen. Dit hielp allemaal onvoldoende, aldus de gemachtigde van de burgemeester. [verzoeker] en anderen houden zich nog voortdurend op in de buurt en reageren niet op aanwijzingen van de wijkagent. Er bleven veel meldingen van overlast binnen komen. Verweerder acht aannemelijk dat [verzoeker] en anderen zich samen bezig houden met drugshandel. Dit blijkt uit waarnemingen van straatcoaches en [verzoeker] is eerder in een ander deel van de stad daarop betrapt. Uit filmpjes van buurtbewoners blijkt ook dat [verzoeker] en anderen contact onderhouden met jongeren. Mogelijk om hen te ronselen als loopjongen. Verder heeft de burgemeester nog gewezen op de aangiften van diefstal, afpersing en mishandeling tegen [verzoeker] .
5.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt het standpunt van de burgemeester ondersteund met wat in de processen-verbaal van 25 juli 2019 en 13 september 2019 van de wijkagent staat. Daarin staat ook [verzoeker] genoemd. Het gaat om meldingen vanaf mei 2019 van groepsgewijze dagelijkse overlast in de [straat 1] / [straat 2] zoals toeteren met auto en hard rijden, rondhangen in groepjes, achterlaten van afval en mogelijk drugs dealen. Buurtbewoners hebben [verzoeker] en enkele andere, met name genoemde, personen daarbij herkend. Verder staat in de processen-verbaal dat [verzoeker] in de buurt een auto bestuurt zonder daar een rijbewijs voor te hebben en dat hij daarvoor is geverbaliseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt verder uit de mutaties over de periode oktober 2018 - september 2019 van de straatcoaches dat [verzoeker] er vaak bij is samen andere met name genoemde personen als sprake van de hiervoor genoemde zaken. Zij worden herkend door de straatcoaches die signaleren dat er drugs worden verhandeld. De voorzieningenrechter merkt in dat verband op dat zowel in de processen-verbaal als in de mutaties steeds dezelfde namen worden genoemd met wie [verzoeker] zich in de buurt ophoudt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt uit de processen-verbaal voldoende naar voren welke overlast er wordt veroorzaakt en dat [verzoeker] daar met anderen bij naam genoemde personen deel van uitmaakt.
5.5
[verzoeker] heeft op de zitting weliswaar gezegd dat hij niets heeft gedaan, maar dat blijkt niet uit het dossier. Uit het dossier maakt de voorzieningenrechter op dat [verzoeker] voortdurend met anderen in de buurt aanwezig is als er groepsgewijs sprake is van bijvoorbeeld dealen, ronselen, rotzooi en lawaai maken. De voorzieningenrechter begrijpt [verzoeker] zo dat hij bewijzen wil zien over wat hij nou zelf aan strafbare feiten zou hebben begaan. Bewijzen zitten niet in dit dossier. Dat hoeft ook niet en daar gaat het ook niet om in deze zaak. Als sprake was van overlast door de Azaleagroep dan was [verzoeker] er (vaak) bij. Dit leidt de voorzieningenrechter af uit het dossier. De burgemeester kon dan ook om de rust in de buurt te herstellen het verbod opleggen.
5.6
[verzoeker] heeft aangevoerd dat de mutaties niet zijn opgemaakt door een opsporingsambtenaar. Dat klopt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dat echter niet dat de burgemeester het bevel daarom niet ook op de informatie uit die mutaties mocht baseren. Het gaat erom of duidelijk is door welke gedragingen en op welke tijdstippen en plaatsen [verzoeker] groepsgewijs herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord. Dit moet blijken uit het dossier. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt dat voldoende uit het dossier.
5.7
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de burgemeester [verzoeker] terecht verwijt dat hij herhaaldelijk in groepsverband de openbare heeft verstoord en dat daarom de vrees bestaat dat dit weer gaat gebeuren. Dit betekent dat aan de voorwaarden om op grond van artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet een gebiedsverbod op te leggen, is voldaan.
6.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich ook voldoende ingespannen om eerst andere wegen te zoeken om de rust in de buurt te herstellen. De voorzieningenrechter volgt hierover de uitleg zoals die door de gemachtigde van de burgemeester op de zitting is gegeven. Omdat alle eerdere maatregelen om de rust in de buurt te herstellen, niet bleken te helpen, heeft de burgemeester kunnen kiezen voor het opleggen van een gebiedsverbod.
6.2
Door het gebiedsverbod kan [verzoeker] drie maanden niet meer in het aangewezen gebied in de [buurt] komen. Daarmee is hij in zijn belangen geschaad. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester het door haar te dienen belang, namelijk de rust in de buurt, zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [verzoeker] . [verzoeker] is per telefoon in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen van de burgemeester om een gebiedsverbod op te leggen. [verzoeker] heeft in dat telefoongesprek aangegeven dat er geen hard bewijs dat hij de verweten gedragingen heeft gepleegd en dat de politie het op hem heeft voorzien. Verder gaf hij aan dat de nieuwe buurtbewoners niets gewend zijn en dat de overheid zich vooral moet richten op het aanpakken van zware criminelen, zoals huurmoordenaars in West in plaats van kruimeldieven in Noord. Over zijn moeder heeft [verzoeker] toen niks gezegd. Pas kort voor de zitting heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat zijn moeder in het gebied waarvoor het gebiedsverbod geldt woont. Zij heeft verzorging van hem nodig. Dat de moeder van [verzoeker] geheel van hem afhankelijk is blijkt echter niet uit de brief die zijn moeder heeft geschreven. Bovendien heeft [verzoeker] op de zitting verteld dat er nog familie (een oom) in de buurt van zijn moeder woont. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester ook achter af niet terug hoeven komen op haar besluit door [verzoeker] bijvoorbeeld een corridor naar zijn moeder te gunnen. Omdat [verzoeker] niet nader heeft toegelicht op welke wijze hij bezig is zijn leven een positieve wending te geven, legt deze stelling geen gewicht in de schaal.
7. Gelet op het voorgaande mocht de burgemeester het gebiedsverbod opleggen. Het bevel zal in bezwaar dan ook vermoedelijk standhouden. Ondanks het gestelde belang is er dan ook geen reden om een voorziening te treffen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, kan de burgemeester aan een persoon die individueel of in groepsverband de openbare orde ernstig heeft verstoord of bij groepsgewijze ernstige verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, dan wel herhaaldelijk individueel of in groepsverband de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven:
2.Bestuurlijke rapportage van 21 augustus 2019.
5.Zie rechtsoverweging 4.7 laatste twee zinnen. “Daarbij merkt de rechter op dat, anders dan verzoeker heeft gesteld, het niet noodzakelijk is dat verweerder aantoont dat verzoeker ook zèlf de openbare orde heeft verstoord dan wel strafbare feiten zou hebben begaan. Gelet op het bepaalde in artikel 172a Gemeentewet dient voor het opleggen van de maatregel voldoende vast te staan dat verzoeker herhaald deel heeft uitgemaakt van een groep die de openbare orde heeft verstoord.”