ECLI:NL:RBAMS:2019:8452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
13/251632-18 (A) + 13/669042-18 (B) + 13/183819-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en feitelijke aanranding van de eerbaarheid met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten, waarbij de verdachte op 8 december 2018 in Amsterdam een vrouw ernstig verwondde met een scherp voorwerp, en op 4 juli 2018 een andere vrouw in het Vondelpark lastigviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, een omvangrijk strafblad heeft en dat er sprake is van een stoornis die zijn gedrag beïnvloedt. De rechtbank oordeelt dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet afdoet aan de ernst van de feiten. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 3 jaar op, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van de poging tot doodslag, ter hoogte van € 22.251,48, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de opgelegde tbs-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/251632-18 (A) + 13/669042-18 (B) + 13/183819-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 7 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adre]
,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 maart 2019, 29 mei 2019, 31 juli 2019 en 24 oktober 2019.
De rechtbank heeft de twee zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat door de benadeelde partij, [slachtoffer] , en haar advocaat, mr. S.A.H. Kool, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is –
in zaak A– na de wijziging op de terechtzitting van 24 oktober 2019 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- met een stuk glas en/of mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de polsen en/of handen en/of hoofd, in elk in/op/tegen het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of
- voornoemde [slachtoffer] op/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer] in de bovenbenen, in elk geval in het lichaam, te bijten en/of
- voornoemde [slachtoffer] met een wijnfles heeft geslagen en/of gestompt
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 8 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten doorgesneden pezen in de handen en/of littekens)
heeft toegebracht door
- met een stuk glas en/of mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de handen van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of te snijden en/of
- in de bovenbenen, in elk geval in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te bijten en/of
- voornoemde [slachtoffer] met een wijnfles heeft geslagen en/of gestompt.
Aan verdachte is –
in zaak B– ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 juli 2018 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers is verdachte naar die [slachtoffer 2] toegelopen en/of heeft verdachte aan haar gevraagd of ze hem kon trainen en/of of ze wilde knuffelen en/of is verdachte, nadat zij 'nee' had gezegd, voor haar gaan staan en/of heeft verdachte haar aan haar schouder gepakt en/of heeft verdachte haar naar zich toe getrokken en/of heeft verdachten zijn armen om haar heen geslagen en/of is verdachte, nadat zij hem van zich af had geduwd en van de man was weggelopen, achter haar aangelopen en/of is verdachte, nadat zij hem had weggeduwd, achter haar aan gekomen en/of heeft haar gevraagd waarom zij zo moeilijk deed en/of heeft verdachte haar naar zich toe getrokken en/of heeft verdachte met zijn handen haar borsten beet gegrepen en/of is verdachte voor haar gaan staan en/of heeft hij gezegd; 'ik trek je vagina uit elkaar' en/of is verdachte achter haar aan gekomen en/of heeft verdachte haar op haar billen geslagen en/of heeft verdachte in haar bil gegrepen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat het in zaak A primair ten laste gelegde feit en het in zaak B laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het in zaak A primair ten laste gelegde heeft zij het volgende aangevoerd.
Uit het forensisch geneeskundig onderzoek van 7 juni 2019 blijkt dat het letsel aan beide handruggen van aangeefster [slachtoffer] iets waarschijnlijker is onder een hypothese dat deze zijn opgelopen door een of meerdere grillig gevormde scherprandige voorwerpen zoals gebroken glas, dan onder een hypothese van snijden met een recht langwerpig mes. Uit dat onderzoek blijkt ook dat het niet waarschijnlijk is dat het letsel aan de handruggen of pols is ontstaan door vallen.
Gelet op: deze conclusie, het blijkens de foto’s aantreffen van bloed vooral op het hoofdeinde van het matras, het aantreffen van bloed van [slachtoffer] aan de binnenzijde van de wijnfles en [slachtoffer] verklaring dat verdachte haar sloeg terwijl zij haar armen voor haar gezicht hield, is voldoende vast te komen staan dat verdachte [slachtoffer] eerst met de vuist en vervolgens met de wijnfles heeft geslagen. De wijnfles is daarbij gebroken, maar verdachte heeft haar met de afgebroken flessenhals verder geslagen waardoor het letsel aan haar handen en naast haar oog is ontstaan. Verdachte heeft excessief geweld uitgeoefend gericht op het hoofd van [slachtoffer] . Het hoofd is een uitermate kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de officier van justitie onder meer aangevoerd dat gelet op de aangifte, die voldoende ondersteund wordt door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , bewezen kan worden dat [slachtoffer 2] in het Vondelpark is aangesproken door verdachte, hij haar heeft vastgegrepen, bij de borst heeft gepakt, de billen heeft betast en daarbij de teksten heeft geuit als ‘
Ik trek je vagina uit elkaar’.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitaantekeningen primair betoogd dat verdachte van het in zaak A ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan
wettigbewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte stellig ontkent en de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn. [slachtoffer] heeft zichzelf eerder verwond, had eerder diverse problemen en er was sprake van alcohol- en mogelijk drugsgebruik. Verder zijn er geen sporen van verdachte op het glas, op stukken van de wijnfles, aangetroffen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan
overtuigendbewijs.
Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor de in zaak A primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Er is onvoldoende bewijs in het dossier om vast te kunnen stellen dat verdachte voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het steken en/of snijden in de bovenzijde van de hand roept geen aanmerkelijke kans in het leven dat een slachtoffer daardoor komt te overlijden en over de verwondingen op het hoofd en naast het oog is onvoldoende bekend om vast te kunnen stellen hoe deze zijn veroorzaakt en of deze al dan niet ernstig zijn.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat gelet op de inhoud van de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verdachte dient te worden vrijgesproken voor het volgende onderdeel van de tenlastelegging: ‘
op haar billen geslagen en/of heeft verdachte in haar bil gegrepen’. De raadsvrouw heeft zich verder ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A primair ten laste gelegde
Aangeefster weet zich niet alles meer te herinneren. Verdachte evenmin. De rechtbank zal aan de hand van het dossier zo veel mogelijk reconstrueren wat er op 8 december 2018 in een bootje aan de Keizersgracht te Amsterdam is gebeurd met aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat er op 8 december 2018 een ernstig incident heeft plaatsgevonden. Een getuige zag die avond een vrouw onder het bloed in een boot staan en de reling vastpakken op de kade van de Keizersgracht te Amsterdam. Deze vrouw bleek later te zijn genaamd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Achter [slachtoffer] stond een man in de boot, die later bleek te zijn verdachte. [slachtoffer] riep ‘Help me’. Door getuige is de vrouw op de kade geholpen. Er waren meerdere getuigen ter plaatse. Niemand heeft gezien dat een derde persoon van de boot is gekomen. Toen verbalisanten ter plaatse kwamen zagen zij [slachtoffer] op haar knieën op de straat bij verdachte zitten. [slachtoffer] zat onder het bloed en er lag veel bloed rondom haar op de straat. Van het ambulancepersoneel hoorden verbalisanten dat [slachtoffer] steekwonden had. Er is uiteindelijk een Mobiel Medisch Team ingezet. [slachtoffer] werd in zorgelijke toestand overgebracht naar het VU medisch centrum. Ze bleek ernstig veel bloed te hebben verloren waardoor een levensbedreigende hypovolemische shock was ontstaan en onmiddellijke medische hulp was vereist. Bij verdachte werd een ademalcoholgehalte van 540 mg/liter vastgesteld. Uit de foto’s in het dossier blijkt dat de boot een klein bootje betrof, met een kajuit of opbouw, met daarin onder meer een tweepersoons matras.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard, kort weergegeven, dat hij op 8 december 2018 niet dronken was maar aangeschoten. Hij is even weg geweest van de boot om sigaretten te halen maar heeft geen derde persoon in de boot gezien. Sommige dingen van die avond weet hij zich niet meer te herinneren, maar hij weet wél dat hij niet degene is die de verwondingen bij [slachtoffer] heeft aangebracht. Verdachte herinnert zich nog wel dat hij een klap hoorde en toen zag dat [slachtoffer] voor het bed op de grond lag. Er lag glas. Hij denkt dat ze door die val aan haar letsel is gekomen. Hij had [slachtoffer] weer op bed gelegd en geen verwondingen bij haar gezien.
Aangifte [slachtoffer]
Op 10 december 2018 is een aangifte van [slachtoffer] opgenomen. [slachtoffer] heeft verklaard dat ze verdachte al sinds haar tiende kent, dat ze drie jaar lang een heel goede vriendschap met hem heeft gehad en dat ze sinds ongeveer begin 2018 een relatie met hem had. Ze hadden allebei veel problemen. Toen verdachte op straat kwam te staan hebben ze samen ongeveer een maand geslapen op een bootje aan de Keizersgracht. Op 8 december 2018 had verdachte een wijntje gehaald en meegenomen aan boord. [slachtoffer] was emotioneel en ze kregen ruzie. Verdachte sloeg met zijn handen op haar gezicht in. Zij kan zich nog herinneren hoe ze erbij lag toen ze werd geslagen en heeft laten zien aan verbalisanten hoe ze haar beide armen voor haar gezicht hield om de klappen af te weren die verdachte op haar gezicht heeft gegeven met zijn vuist of met de onderkant van zijn gebalde vuist.
Het volgende wat zij zich kan herinneren is dat ze de boot uit wilde en de reling op de Keizersgracht slap vast had. Pas toen zag ze bloed. Meer dan het slaan door verdachte, het afweren en de boot uit willen klimmen weet ze zich niet meer te herinneren.
Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer] nog dat er niemand anders aan boord aanwezig was toen ze door verdachte op haar gezicht werd geslagen.
Betrouwbaarheid [slachtoffer]
Uit het dossier komt naar voren dat aangeefster een jonge vrouw is met verschillende problemen. Niet is echter gebleken dat ze niet in staat zou zijn een betrouwbare verklaring af te leggen of dat ze bewust ten nadele van verdachte heeft verklaard. Integendeel, aangeefster heeft in haar aangifte, opgenomen in het ziekenhuis twee dagen nadat ze het letsel had opgelopen, haar relatie met verdachte uitvoerig omschreven en daarbij ook haar eigen problemen en emotionaliteit genoemd. Ook heeft ze aangegeven dat ze op 8 december 2018 misschien wel verkeerd op de vragen van verdachte reageerde, mogelijk omdat ze wat alcohol had gedronken. Ze benadrukt in haar aangifte meermalen dat ze alleen aangifte doet omdat ze wil dat verdachte hulp krijgt.
[slachtoffer] geeft duidelijk en consequent, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, steeds aan wat ze zich wel en wat ze zich niet herinnert van hoe ze aan het letsel is gekomen en hoe 8 december 2018 is verlopen.
De aangifte van [slachtoffer] wordt bovendien op verschillende punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo zijn er getuigen die hebben waargenomen hoe aangeefster een boot uit wilde klimmen en hoe verdachte na haar uit dezelfde boot de kade op kwam, getuigen die omschrijven dat en waarom ze vonden dat verdachte een agressieve indruk maakte, letselverklaringen (zie hieronder) die letsels vermelden die passen bij de verklaring van aangeefster en zijn er in de boot op het matras glasscherven van een kapotte wijnfles aangetroffen die passen bij een deel van de waargenomen letsels.
De rechtbank zal om deze redenen de aangifte gebruiken voor het bewijs.
Medische informatie letsels
Letselbeschrijving Forensische Geneeskunde, GGD Amsterdam
Uit de letselbeschrijving van GGD Amsterdam van 14 december 2018, opgemaakt door forensisch arts H. Hoitzing, blijkt dat er op basis van foto’s die de recherche heeft gemaakt van de letsels van [slachtoffer] , geconcludeerd wordt dat er de volgende zichtbare letsels zijn:
  • Een zwelling en bloeduitstorting rond het linkeroog,
  • meerdere grillig gevormde kras- of snijverwondingen in het aangezicht en vele (gehechte) grillig gevormde snijwonden aan beide handruggen en pols. Op de linker hand en pols zijn dat ongeveer 15 gehechte wonden, kris kras door elkaar. Ook op de rechter hand zijn ongeveer 15 gehechte wonden, kris kras door elkaar.
  • Voorts is er sprake van een bijtwond en mogelijk nog een tweede bijtwond op het linkerbeen van [slachtoffer] .
De forensisch arts concludeert dat de gemelde toedracht (door recherche): ‘het geslagen worden op het hoofd, gebeten worden en geslagen/gestoken worden met een afgebroken flessenhals’ een passende verklaring kan vormen voor het beschreven letsel. Voorts concludeert de forensisch arts dat de geconstateerde letsels op het hoofd, de handen en de pols goed kunnen passen bij de door [slachtoffer] gegeven toedracht.
Medisch haalbaarheidsonderzoek 21 juni 2019, als bijlage gevoegd bij de vordering benadeelde partij
[naam arts] , plastisch chirurg, handchirurg en verzekeringsarts, heeft op basis van de in het haalbaarheidsonderzoek genoemde medische stukken (met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] op 8 december 2018) omschreven dat in het ziekenhuis, naast de wonden op handen en pols onder meer de volgende letsels bij [slachtoffer] zijn vastgesteld:
  • Een diepe steekverwonding net naast de traanklier van het linkeroog. De wond is gehecht.
  • Twee diepe huidlaesies op de behaarde hoofdhuid, deze worden gehecht;
  • Uitgebreid extracranieel (buiten de hersenen) wekedelenletsel:
o subgaleaal hematoom links frontaal (een bloeduitstorting onder de huid en het peesblad aan de voorzijde van het hoofd, maar boven het bot en het botvlies, dus buiten het schedeldak);
o subgaleaal hematoom links occipitaal (achterzijde van het hoofd)
o weke-delenzwelling peri-orbitaal (rondom het linkeroog)
o weke-delenlaesie links occipitaal (achterzijde van het hoofd)
o weke-delenlaesie rechts pariëtotemporaal
De hypovolemische shock, aldus [naam arts] , staat in direct causaal verband met het verlies van bloed en is daarmee een gevolg van de steekwonden en de bloedingen die in de weke delen veroorzaakt zijn, zoals rondom het schedel en ogen.
Forensisch geneeskundig onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI)
Uit het forensisch geneeskundig onderzoek van het NFI blijkt dat de zichtbare letsels aan de handen van [slachtoffer] huidklievingen betreffen die worden opgeleverd door scherprandig mechanisch geweld zoals door het (zich) snijden met en/of aan één of meer scherprandige voorwerpen en/of uitsteeksels.
Het NFI concludeert dat de verwondingen die [slachtoffer] aan beide handruggen heeft opgelopen iets waarschijnlijker zijn onder een hypothese dat deze zijn opgelopen door een of meerdere grillig gevormde scherprandige voorwerpen zoals gebroken glas dan onder een hypothese van snijden met een recht en langwerpig mes. Van belang daarbij is dat tijdens het sporenonderzoek op 8 december 2018 op de boot meerdere glasscherven zijn aangetroffen van een afgebroken wijnfles. Uit later onderzoek van het NFI blijkt dat is vastgesteld dat daarop het DNA van [slachtoffer] is aangetroffen.
De forensisch deskundige acht het niet waarschijnlijk dat het bij [slachtoffer] waargenomen scherprandige letsel aan de handruggen of de pols is opgelopen door vallen.
Tussenconclusie
Op grond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die op 8 december 2018 [slachtoffer] haar verwondingen heeft toegebracht.
Verdachte heeft de verwondingen toegebracht door met een stuk glas in de hand, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de pols, handen en het hoofd van [slachtoffer] te steken en/of te snijden en door haar tegen het hoofd te stompen en door haar in de benen te bijten. De rechtbank gaat daarbij uit van de verklaring van aangeefster, dat verdachte haar op haar hoofd sloeg en dat zij vervolgens haar hoofd beschermde door haar handen voor haar hoofd te houden. Uit onder meer de vele verwondingen kris kras op de handruggen van de handen, de verwonding op de pols en de steekverwonding naast het oog van [slachtoffer] concludeert de rechtbank dat verdachte vervolgens door is blijven slaan en/of steken op en/of in de richting van het afgeschermde hoofd van die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] 30 keer door een stuk glas of een scherp en/of puntig voorwerp is geraakt op haar handen die ze voor haar hoofd hield.
Poging tot doodslag
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan de onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte [slachtoffer] willens en wetens wilde doden (geen vol opzet).
Voorwaardelijk opzet
De vervolgvraag is of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood indien door de gedragingen van verdachte
  • een aanmerkelijke kans op de dood wordt ingeroepen,
  • verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans en
  • verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Bij de beoordeling of van een aanmerkelijke kans sprake is, zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
- Aanmerkelijke kans op de dood
Verdachte heeft een fors aantal bloedende snij- dan wel steekwonden toegebracht in het hoofd en aan de handen van aangeefster. Gebleken is dat [slachtoffer] tegen de tijd dat ze van de boot af kwam door bloedverlies in een levensbedreigende situatie verkeerde. Zonder snel en adequaat medisch ingrijpen zou [slachtoffer] zijn overleden. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat de dood zou intreden.
- Wetenschap van de aanmerkelijke kans
Verdachte heeft vele malen ingeslagen, met de vuist (en) met een stuk glas of een scherp en/of puntig voorwerp, op en in de richting van het hoofd van [slachtoffer] , die haar hoofd met haar handen heeft beschermd. Verdachte heeft [slachtoffer] vele malen geraakt en verwond: onder meer in het gezicht naast het oog, op de handen en op de binnenzijde van pols. Hij heeft vervolgens niets gedaan om het bloeden te stelpen of hulp voor haar te roepen maar is met [slachtoffer] in de boot gebleven totdat zij naar buiten ging en hulp van een getuige kreeg.
Het is een feit van algemene bekendheid dat veel bloedverlies tot de dood kan leiden. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, met name rond de ogen, kwetsbaar is voor steek- en slagverwondingen en dat dicht onder de dunne huid aan de binnenzijde van de pols en aan de zijkanten van het hoofd aderen liggen, die, indien daarin wordt gesneden of gestoken, hevig bloeden. Uit de hoeveelheid en de plaatsen van de verwondingen leidt de rechtbank af dat verdachte willekeurig, kris kras, heeft ingestoken/ingesneden op [slachtoffer] en dat hij [slachtoffer] ook elders in haar hoofd of handen had kunnen raken.
De rechtbank concludeert dat verdachte wist dat door het veelvoudig verwonden van [slachtoffer] met een stuk glas of een scherp en/of puntig voorwerp op het hoofd en op de handen en de pols, een aanmerkelijke kans op ernstig bloedende verwondingen en daarmee op de dood ontstond.
- Aanvaarden van de aanmerkelijke kans
Verdachte heeft [slachtoffer] , die zich heeft verweerd tegen stompen en/of klappen van verdachte door haar handen en armen voor haar hoofd te houden, met een stuk glas, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, kris kras 30 bloedende wonden op haar handen toegebracht en een diepe verwonding in haar gezicht net naast haar oog. Hij heeft waar kunnen nemen hoeveel bloed [slachtoffer] daardoor verloor maar desalniettemin geen hulp ingeroepen. De handelwijze van verdachte is, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, zozeer gericht op het teweeg brengen van hevig bloedend letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] . Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 8 december 2018 schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag van [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 4 juli 2018 in het Vondelpark te Amsterdam aan het hardlopen was toen verdachte naar haar toe kwam lopen en aan haar vroeg of zij hem wilde knuffelen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze ‘
nee’ had gezegd en dat verdachte vervolgens voor haar kwam staan, haar bij haar schouder pakte, haar naar zich toe trok en zijn armen om haar heen sloeg. [slachtoffer 2] heeft verdachte toen van zich afgeduwd en is weg gelopen. Volgens [slachtoffer 2] kwam verdachte achter haar aan lopen en heeft hij geprobeerd haar opnieuw vast te pakken. Hij vroeg haar waarom ze zo moeilijk deed, trok haar naar zich toe en greep met zijn handen haar borsten. Daarna ging verdachte voor haar staan en zei: ‘
Ik trek je vagina uit elkaar’. [slachtoffer 2] heeft vervolgens verklaard dat verdachte achter haar aan kwam, haar op haar bil sloeg en in haar bil greep.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 12 september 2019. [getuige 1] heeft – kort gezegd – verklaard dat [slachtoffer 2] is aangeraakt bij haar achterwerk en haar borsten en [getuige 2] heeft – kort gezegd – verklaard dat [slachtoffer 2] is aangeraakt bij haar borsten en dat verdachte aan haar lijf zat.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 24 oktober 2019 verklaard dat het kan kloppen wat [slachtoffer 2] heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat hij op 4 juli 2018 onderweg naar huis was, een vrouw tegen kwam en niet in staat was om sociaal wenselijk gedrag te vertonen. Hij heeft verder verklaard dat hij de vrouw vroeg om een knuffel, maar dat hij niet weet wat er verder is gebeurd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A primair ten laste gelegde:
op 8 december 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- met een stuk glas, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de pols, handen en
hoofd, heeft gestoken en/of gesneden en
- voornoemde [slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt en
- voornoemde [slachtoffer] in de benen heeft gebeten;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 4 juli 2018 te Amsterdam door geweld, bedreiging met geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers is verdachte naar die [slachtoffer 2] toegelopen en heeft verdachte aan haar gevraagd of ze hem kon trainen en of ze wilde knuffelen en is verdachte, nadat zij 'nee' had gezegd, voor haar gaan staan en heeft verdachte haar aan haar schouder gepakt en heeft verdachte haar naar zich toe getrokken en heeft verdachte zijn armen om haar heen geslagen en is verdachte, nadat zij hem van zich af had geduwd en van de man was weggelopen, achter haar aangelopen en is verdachte, nadat zij hem had weggeduwd, achter haar aan gekomen en heeft haar gevraagd waarom zij zo moeilijk deed en heeft verdachte haar naar zich toe getrokken en heeft verdachte met zijn handen haar borsten beet gegrepen en is verdachte voor haar gaan staan en heeft hij gezegd; 'ik trek je vagina uit elkaar' en is verdachte achter haar aan gekomen en heeft verdachte haar op haar billen geslagen en heeft verdachte in haar bil gegrepen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en dat daarnaast aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met
dwangverplegingwordt opgelegd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ondanks zijn jeugdige leeftijd een omvangrijk strafblad heeft opgebouwd, waarop een toename van ernst in de delicten te zien is. De thans bewezen feiten zijn ernstig, er is sprake van een stoornis bij verdachte, verdachte moet verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht en er is een gevaar voor herhaling van ernstige delicten, voortkomend uit die stoornis. Beide deskundigen schatten het recidivegevaar als hoog in. De officier van justitie ziet geen aanknopingspunten om de tbs-maatregel met voorwaarden te eisen. Daarvoor zijn de feiten te ernstig en er is geen betrouwbare bereidheid tot medewerking aan de voorwaarden bij verdachte. De officier van justitie vordert geen vrijheid beperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, zoals wel is verzocht door het slachtoffer, omdat ze gelet op haar eis geen meerwaarde ziet in een dergelijk contactverbod.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, geen tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, nu de psycholoog en psychiater adviseren tot oplegging van de tbs-maatregel
met voorwaarden.Verdachte is niet eerder forensisch behandeld en hij is nu gemotiveerd voor een klinische behandeling. Deze omstandigheden maken dat het te vroeg is om over te gaan tot een tbs-maatregel met dwangverpleging.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van zijn toenmalige vriendin [slachtoffer] . [slachtoffer] is door bloedverlies in een levensbedreigende toestand geraakt en moest met spoed voor behandeling naar het ziekenhuis. Het incident had en heeft ingrijpende gevolgen voor [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt dat ze meerdere verwondingen aan haar handen, pols, gezicht, hoofd en been heeft opgelopen. Dat de gevolgen niet nog ernstiger zijn, is niet aan het handelen van verdachte te danken maar aan omstanders die snel hebben ingegrepen. [slachtoffer] , ten tijde van het feit 19 jaar oud, is voor de rest van haar leven verminkt aan haar handen en is beperkt in het gebruik van haar handen. Ze kan op dit moment niet meer werken en kan onder meer haar eigen huishouding niet meer doen, zo blijkt uit haar slachtofferverklaring.
Verdachte ontkent het bewezenverklaarde en neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden jegens zijn toenmalige vriendin. Met name dat is waar [slachtoffer] erg veel moeite mee heeft.
Ook heeft verdachte een willekeurige vrouw die in het Vondelpark aan het hardlopen was, gedwongen ontuchtige handelingen te dulden. Verdachte heeft haar op intimiderende wijze lastig gevallen, onder meer door haar bij haar borsten te grijpen, haar te zeggen dat hij haar vagina uit elkaar zou trekken, door op haar billen te slaan en haar in haar bil te grijpen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de beide slachtoffers, bij [slachtoffer] met blijvende lichamelijke gevolgen. Behalve de impact van de feiten op de slachtoffers en getuigen, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Persoon van verdachte
Justitiële documentatie
Wat de persoon van verdachte en zijn persoonlijk omstandigheden betreft heeft de rechtbank allereerst gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 4 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Verdachte is in 2017 veroordeeld voor mishandeling van zijn toenmalige vriendin en mishandeling van een politieambtenaar.
Verdachte liep ten tijde van het plegen van de poging doodslag op [slachtoffer] zowel in een proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf als in een schorsing van de voorlopige hechtenis. Proeftijd en schorsing hebben verdachte er niet van weerhouden om wederom ernstige strafbare feiten te plegen.
Psychiatrisch onderzoek
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 19 april 2019, opgemaakt door M.M. de Milliano (psychiater in opleiding) onder supervisie van A.X. Rutten (psychiater). Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige sociaal-emotionele ontwikkeling. Door een verstoorde hechting heeft hij een reactieve hechtingsstoornis ontwikkeld, dit heeft mogelijk ook bijgedragen aan de scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling waardoor heden een antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt vastgesteld. Tevens is er sprake van misbruik van cannabis. Een hechtingsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis zijn per definitie duurzaam dus ten tijde van het ten laste gelegde eveneens aanwezig. Verdachte wordt als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, doch is de mate van vermindering niet preciezer te bepalen nu verdachte geen openheid heeft gegeven ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Gezien de opbouw van de delicten in ernst en frequentie en de diversiteit wordt het recidive risico als hoog ingeschat. Alle drie de stoornissen zijn altijd langdurig aanwezig en dat maakt ze tot een belangrijke risicofactor. Het taxatie-instrument van de reclassering gaf ten aanzien van het seksuele delict een verhoogd risico aan, dat wordt onderschreven. Gezien de beperkte gewetensfunctieontwikkeling vanuit de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de psychopathische trekken wordt ook het risico op geweldsdelicten en mogelijke poging tot doodslag in de toekomst als hoog ingeschat. Zijn lage sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd versterkt dit.
Er zijn geen omstandigheden die maken dat verdachte middels het minderjarigenstrafrecht berecht zou moeten worden, er zijn meerdere contra-indicaties voor te benoemen.
Er zou een gestructureerd en langdurig kader noodzakelijk zijn om verandering teweeg te brengen. Een klinische setting om een start met de behandeling te maken en daarna een intensief ambulant traject met een stok achter de deur lijkt ons passend, dit gezien de structuur die dat biedt, hetgeen verdachte nodig heeft en dat eerdere ambulante trajecten zeer moeizaam zijn verlopen. Indien de delicten bewezen worden geacht wordt gezien de opbouw van ernst van de delicten en de frequentie van de delicten een tbs-maatregel met voorwaarden geadviseerd, mits verdachte open staat voor behandeling, anders zouden wij een tbs-maatregel met dwangverpleging adviseren.
Psychologisch onderzoek
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 10 april 2019, opgemaakt door E.C. Wendt (psycholoog in opleiding) onder supervisie van J.M. Oudejans (psycholoog). Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een reactieve hechtingsstoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde was voornoemde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aanwezig. Verdachtes pathologie heeft substantieel doorgewerkt in het ten laste gelegde poging tot doodslag of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Wat betreft het ten laste gelegde aanranding kan er geen uitspraak worden gedaan over de eventuele doorwerking van de stoornis in dit ten laste gelegde.
Verdachte scoort op meerdere risicofactoren. Er worden geen beschermende factoren gevonden. Er wordt geconcludeerd dat de kans op herhaling van vergelijkbare feiten thans ten laste gelegd (poging doodslag en toebrenging zwaar lichamelijk letsel) groot is. Omdat ten aanzien van de ten laste gelegde aanranding niet kan worden beoordeeld of, en zo ja, op welke manier en in welke mate, verdachtes stoornis heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde, kan geen uitspraak worden gedaan over de kans op het plegen van dit soort strafbare feiten.
Er wordt geadviseerd verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
Gegeven de beoordeling van het recidiverisico is het noodzakelijk dat verdachte behandeld wordt. Gegeven het gebrekkig probleembesef, de afwezigheid van enig inzicht in zijn problematiek, de intense en massale loochening van agressieve gevoelens en de mate van externe structuur die hij nog nodig heeft om enigszins stabiel te functioneren, wordt daarbij gedacht aan een relatief langdurige klinische behandeling in een FPA (Forensische Psychiatrische Afdeling), ook omdat een ambulante behandeling hem teveel vrijheid en verantwoordelijkheid geeft en te weinig structuur. De intensiteit van een behandeling in dat juridisch kader is te beperkt, de kans dat verdachte afhaakt en zich onttrekt aan begeleiding te groot en daarmee zijn de risico’s voor de maatschappelijke veiligheid te groot. Om die reden wordt geadviseerd om verdachte te behandelen in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, mits de strafmaat dat toelaat.
Reclassering
Door de Reclassering Nederland is op basis van de adviezen van psychiater en psycholoog een maatregelenrapport opgemaakt, waarin de mogelijkheden van een behandeling en begeleiding in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, worden beoordeeld. In het rapport van 3 juli 2019, opgemaakt door C.S. Pruis, staat – kort gezegd – onder meer het volgende:
Wij adviseren negatief over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een tbs-maatregel met voorwaarden. Dit gezien de geringe responsiviteit van verdachte en het niet willen praten over het ten laste gelegde. Daar komt bij dat verdachte een ongemotiveerde houding heeft, waarbij hij laks over komt. In eerdere toezichten hield hij zich niet aan gemaakte afspraken. Mogelijk dat verdachte niet in staat is zich aan gemaakte afspraken te houden.
Reactie psychiater en psycholoog op advies reclassering
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de reactie op het maatregelenrapport van de psycholoog Oudejans van 18 oktober 2019 en van de reactie van de psychiater Rutten van 22 oktober 2019.
De psycholoogwijst er onder meer op dat verdachte zich tegenover hem en tegenover de reclassering bereid heeft verklaard zich te committeren aan de voorwaarden van een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Ook als men deze verklaring zou willen kwalificeren als een opportunistisch gemotiveerde toezegging, dan nog hoeft dat volgens de psycholoog een effectieve behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden niet in de weg te staan. Volgens de psycholoog zal tijdens de klinische fase al snel duidelijk worden of verdachte in staat is zich aan de voorwaarden te houden. Mocht dat niet zo zijn, dan is er voldoende aanleiding om te denken dat de weerbarstigheid van zijn problematiek en zijn gebrekkige medewerking aan – of het verzet tegen de behandeling – gepaard zal gaan met dusdanige (ernstige) overtreding(en) van de voorwaarden, dat die aanleiding zullen zijn om een omzetting van de tbs met voorwaarden naar een tbs met dwangverpleging te vragen.
De psychiaterheeft in haar reactie opgenomen dat zij zich kan voorstellen dat de reclassering op grond van haar onderzoek concludeert dat zij onvoldoende mogelijkheden ziet voor verdachte om zich aan de voorwaarden te houden.
Toelichting door de deskundigen ter terechtzitting
Ter terechtzitting van 24 oktober 2019 heeft de rechtbank voornoemde psycholoog Oudejans, psychiater Rutten en reclasseringswerker van Reclassering Nederland E.E.W.F. Diekmann als deskundige gehoord.
Deskundige Diekmann heeft verklaard dat verdachte geen open houding heeft ten aanzien van de ten laste gelegde feiten en in het verleden geen daadkracht liet zien. De reclassering is bang dat het een herhaling van zetten wordt. In veel gevallen slaagt een tbs met voorwaarden waarbij een klinische behandeling één van de voorwaarden is niet. Diekmann heeft verder verklaard dat hij zojuist kennis heeft genomen van de reactie van psycholoog Oudejans op het maatregelenrapport van de reclassering, dat hij de reactie begrijpt en dat hij met enige terughoudend de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden adviseert voor de maximale termijn van 9 jaar.
Deskundige Rutten heeft verklaard dat zij bij haar advies blijft en dat als de tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd er van uitgegaan kan worden dat er een kans is dat het goed gaat, maar dat er ook rekening mee moet worden gehouden dat het gelet op de achterstand van verdachte te hoog gegrepen voor hem is. Er moet een intensieve behandeling plaatsvinden. Er is sprake van een complex beeld en een heel hoog recidiverisico.
Deskundige Oudejans heeft verklaard dat hij blijft bij zijn advies tot oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden. In dat kader kan verdachte effectief behandeld worden en zijn er voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid en voldoende mogelijkheden om problemen snel op te vangen en tijdig in te grijpen. De waarborgen zitten vooral hierin dat verdachte de eerste periode zal worden opgenomen in een kliniek ter behandeling en dat hij daar niet zomaar vrijheden zal krijgen. Verdachte is bereid om zich te laten behandelen. In de toekomst zal moeten blijken hoe betrouwbaar of duurzaam die motivatie is.
De beoordeling
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank is van oordeel dat het op basis van het psychiatrisch en het psychologisch rapport aannemelijk is dat de psychische problematiek van verdachte ook ten tijde van de bewezen verklaarde feiten van invloed is geweest. De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Dat in het psychiatrisch rapport is opgenomen dat de mate van vermindering niet nader te bepalen is nu verdachte geen openheid heeft gegeven ten aanzien van de ten laste gelegde feiten maakt dat niet anders.
Toetsingskader tbs
Voor het opleggen van de tbs-maatregel (zowel met voorwaarden als met dwangverpleging), moet aan een aantal vereisten zijn voldaan:
Er dient sprake te zijn van een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat.
Er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
Er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Wet en jurisprudentie vereisen geen causaliteit tussen stoornis en delict, enkel gelijktijdigheid.
De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel. Dit vereiste staat ook wel bekend als het gevaarscriterium.
Toepassing van het toetsingskader op verdachte
Ad a. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Voor een poging tot doodslag staat een maximum gevangenisstraf van 10 jaar en voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid staat een maximum gevangenisstraf van 8 jaar.
Ad b. en c. Er is zowel door een psychiater als een psycholoog een Pro Justitia rapport opgemaakt, waaruit blijkt dat bij verdachte ten tijde van de delicten sprake was een hechtingsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis.
Aan de voorwaarden onder a), b) en c) is dan ook voldaan.
Ad d. Ten aanzien van het gevaarscriterium overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een hoog recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, en daarmee een groot gevaar voor de veiligheid van personen. De inschatting van dat recidivegevaar ontleent de rechtbank aan hetgeen hierover in de rapportages van de deskundigen en de reclassering is vermeld, alsmede de verklaring van de deskundigen ter zitting dat, gelet op de stoornissen van verdachte, een langdurige klinische behandeling in een gesloten klinische setting noodzakelijk is om de het recidivegevaar terug te dringen.
De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande, de aard en de ernst van de bewezen geachte feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, met name het duurzame bestaan van de stoornissen van verdachte die nooit zijn behandeld en ook op dit moment nog aanwezig zijn, noodzakelijk dat verdachte ter vermindering van het recidivegevaar een intensieve en langdurige behandeling krijgt voordat hij in de maatschappij terug kan keren.
Hoewel de psycholoog een tbs
met voorwaardenadviseert en de psychiater ook, komt de rechtbank tot het oordeel dat de tbs-maatregel
met dwangverplegingmoet worden opgelegd. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat verdachte wordt veroordeeld voor een zeer ernstig geweldsdelict en dat het recidiverisico door de gedragsdeskundigen als hoog wordt ingeschat. Van beide voorwaarden is sprake. De rechtbank heeft er daarnaast onvoldoende vertrouwen in dat het kader van de tbs met voorwaarden voldoende is om verdachte de behandeling te geven die nodig is om dit recidiverisico voldoende terug te dringen. De psychiater heeft in dit verband gerapporteerd dat zij een tbs met voorwaarden adviseert ‘mits verdachte open staat voor behandeling’. Tijdens de bespreking van het rapport zou verdachte hebben gezegd het nut van behandeling niet in te zien en “
dan wel 1,5 jaar televisiekijkend op zijn kamer te gaan zitten”. De reclassering schrijft dat verdachte een ongemotiveerde houding heeft, waarbij hij laks overkomt. Bovendien hield hij zich in eerdere toezichten niet aan de voorwaarden.
De psycholoog heeft gerapporteerd dat het zou getuigen van een miskenning van de problematiek en persoon van verdachte om te verwachten dat hij op dit moment (veel) meer dan opportunistische motieven tot meewerken zou kunnen laten zien.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is gebleken van een betrouwbare bereidheid tot medewerking van verdachte, ondanks dat verdachte ter terechtzitting op 24 oktober 2019 heeft verklaard dat hij akkoord zou gaan met een tbs-maatregel met voorwaarden. Dat verdachte niet betrouwbaar kan worden geacht in zijn bereidheid tot medewerking vloeit ook voort uit de vastgestelde problematiek van verdachte. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een tbs-maatregel met voorwaarden. Dat een tbs met voorwaarden kan worden omgezet in een tbs met dwangverpleging in het geval verdachte zich niet aan de voorwaarden blijkt te (kunnen) houden is juist, maar is op zichzelf geen reden om geen tbs met dwangverpleging op te leggen.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank zal verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen, kort gezegd ter noodzakelijke beveiliging van de maatschappij en ter re-integratie van de terbeschikkinggestelde door middel van behandeling en verpleging.
Niet gemaximeerde tbs
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de in zaak A primair en in zaak B bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van 4 jaar.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat, naast de tbs-maatregel met dwangverpleging, aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Verdachte heeft ernstige feiten begaan, die het opleggen van een gevangenisstraf rechtvaardigen en vereisen. De poging doodslag heeft grote gevolgen gehad voor het slachtoffer. Verdachte heeft met beide bewezen verklaarde feiten een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Daar komt bij dat verdachte zijn gedragingen grotendeels heeft ontkend en hij geen openheid heeft willen geven. Hij heeft er onvoldoende blijk van gegeven ervan doordrongen te zijn dat zijn gewelddadige gedrag een gevaar voor anderen vormt en dat hij verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn gedrag dient te dragen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden de jeugdige leeftijd van verdachte -ten tijde van het wijzen van het vonnis 21 jaar- en met het feit dat het juist bij jonge mensen wenselijk is dat zo snel mogelijk met de behandeling kan worden begonnen.
Om deze reden zal de rechtbank fors afwijken van de vordering van de officier van justitie en een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar opleggen, met aftrek van voorarrest.
Contactverbod
De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, geen redenen om een vrijheid beperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Benadeelde partij

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde:
€ 3.476,60 aan materiële schadevergoeding,
€ 55.000,- aan immateriële schadevergoeding en
€ 3.019,- aan kosten van rechtsbijstand.
Ten aanzien van de gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding vordert de benadeelde partij, vermeerdering met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering betwist. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten voor de immateriële schade afgewezen moeten worden dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard ten aanzien van dat deel, vanwege een onevenredige belasting van het strafproces.
Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering flink gematigd moet worden.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van rechtsbijstand heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat deze post moet worden afgewezen, nu een last tot toevoeging is aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand en nu ook nog eens het liquidatietarief wordt gevorderd, wat maakt dat er in strijd met de gedragsregels wordt gehandeld. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering flink gematigd moet worden.
Beoordeling
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het in zaak A primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De gevorderde schadevergoeding voor de materiële schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, met uitzondering van de posten
- reiskosten gemaakt voor de terechtzitting te Amsterdam van 24 oktober 2019 (€ 55,12),
- parkeerkosten voor 24 oktober 2019 met voor- en na bespreking (€ 15,-) en
- toekomstige schade (€ 1.155,-).
In totaal komt daarmee een bedrag van
€ 2.251,48aan geleden materiële schade voor vergoeding in aanmerking.
De reis- en parkeerkosten gemaakt ten behoeve van de terechtzitting zullen worden aangemerkt als proceskosten als hierna vermeld.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor wat betreft de toekomstige schade niet in de vordering kan worden ontvangen. Het is onvoldoende onderbouwd dat deze schade daadwerkelijk zal ontstaan. Het alsnog nader laten onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. De rechtbank gaat er daarbij op basis van het dossier van uit dat er bij [slachtoffer] sprake is van fors letsel, blijvende littekens, en dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank waardeert deze schade, gelet op wat er in vergelijkbare strafzaken aan vergoeding is toegewezen, op
€ 20.000,-.
Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 22.251,48 toe.
Kosten van rechtsbijstand
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Hoewel er volgens de advocaat van de benadeelde partij een toevoeging is ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand, kunnen de kosten als schade worden toegewezen omdat de Raad voor Rechtsbijstand de proceskostenvergoeding in mindering kan brengen op de aan de advocaat (de rechtsbijstandverlener) toekomende toevoegingsvergoeding. [1] Een redelijke uitleg van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank begroot de kosten conform het liquidatietarief van rechtbanken en gerechtshoven, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding ad € 22.251,48 op € 2.780,- (vier punten, waarvan twee voor het opstellen van de vordering, één voor het bijwonen van de getuigenverhoor van [slachtoffer] en één voor de behandeling ter zitting).
De rechtbank wijst de gevorderde kosten van de tenuitvoerlegging met betekening niet toe, nu onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen gaan worden.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 22.251,48 vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 december 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de reis- en parkeerkosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op € 70,12.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank zal gelet op de omvang van de op te leggen maatregel in relatie tot de lange duur die nodig zal zijn om de schade te betalen, de leeftijd van verdachte en de aan verdachte opgelegde tbs-maatregel met dwangverpleging, bepalen dat ter zake de schadevergoedingsmaatregel 1 (één) dag vervangende hechtenis wordt opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
2018250951 2 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 5676242, Huawei)
2018250951 1 2 DS Doos (Omschrijving: twee dichte doosjes met Airpods (Apple) oordopjes 5676234, Apple Airpods).
De rechtbank beslist dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven Apple Airpods (5676234) worden teruggegeven aan de rechthebbende [slachtoffer] en dat de telefoon (5676242) wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 9 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/183819-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 15 december 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging oplegt, acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke taakstraf niet opportuun en zal zij de vordering afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 246, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder primair ten laste gelegde en het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten van het in zaak A primair ten laste gelegde
poging tot doodslag;
Ten van het in zaak B ten laste gelegde
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelastdat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 22.251,48, (tweeëntwintigduizend tweehonderdeenenvijftig euro en achtenveertig eurocent) bestaande uit
€ 2.251,48, (tweeduizend tweehonderdeenenvijftig euro en achtenveertig eurocent) aan materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeeltverdachte
in de kosten door de benadeelde partijgemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 2.850,12 (€ 2.780,- aan
de kosten van rechtsbijstanden € 70,12 aan
reis- en parkeerkosten).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Verklaartde benadeelde partij [slachtoffer] in het overige deel van de vordering
niet-ontvankelijk.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [slachtoffer] , een bedrag van € 22.251,48, (tweeëntwintigduizend tweehonderdeenenvijftig euro en achtenveertig eurocent) bestaande uit
€ 2.251,48, (tweeduizend tweehonderdeenenvijftig euro en achtenveertig eurocent) aan materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 1 dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggaveaan
[slachtoffer]van:
2018250951 1 2 DS Doos (Omschrijving: twee dichte doosjes met Airpods (Apple) oordopjes 5676234, Apple Airpods).
Gelast de bewaringten behoeve van de
rechthebbendevan:
2018250951 2 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 5676242, Huawei).
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging van de taakstraf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 15 december 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/183819-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2019.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.7.3.