ECLI:NL:RBAMS:2019:8413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
AWB 19/2799 en AWB 19/4293
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagpartnerschap en huurrelatie tussen eiseres en haar tante in het kader van zorgtoeslag en kindgebonden budget

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 13 november 2019, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de status van [eiseres] en haar tante als toeslagpartners voor de jaren 2018 en 2019. De Belastingdienst/Toeslagen had in eerdere besluiten vastgesteld dat [eiseres] onvoldoende had aangetoond dat zij een deel van de woning van haar tante huurde, en daarom werden zij als toeslagpartners aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geoordeeld dat er geen huur op zakelijke gronden was aangetoond voor de maanden juni tot en met augustus 2018. De rechtbank stelde vast dat [eiseres] en haar tante op hetzelfde adres stonden ingeschreven en dat de dochter van [eiseres] op hetzelfde adres was geboren, wat hen volgens de wet als toeslagpartners kwalificeerde.

Voor het berekeningsjaar 2019 werd het beroep van [eiseres] tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit III had genomen, waarmee het eerdere besluit was vervangen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen [eiseres] en haar tante terecht als toeslagpartners had aangemerkt tot aan de verhuizing van [eiseres] op 30 april 2019. De rechtbank verwierp ook de argumenten van [eiseres] over genderdiscriminatie en het vertrouwensbeginsel, en concludeerde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand blijven. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/2799 en 19/4293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2019 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder (hierna: Belastingdienst/Toeslagen)

(gemachtigde: mr. I.M. Genee).

Procesverloop

AMS 19/2799
Met het besluit van 20 februari 2019 (het primaire besluit I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten dat [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dat zij een deel van de woning van mevrouw [tante] (hierna: haar tante) huurt.
Met het besluit van 6 april 2019 (het bestreden besluit I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
AMS 19/4293
Met het besluit van 23 juli 2019 (het bestreden besluit II) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [eiseres] tegen digitaal verstrekte informatie niet-ontvankelijk verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
Met het besluit van 27 september 2019 (het bestreden besluit III) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit II herzien en het bezwaar ongegrond verklaard.
AMS 19/2799 en 19/4293
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019.
[eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat er voorafging aan de procedures
Het berekeningsjaar 2018 (AMS 19/2799)
1.1.
[eiseres] staat in 2018 op hetzelfde adres ingeschreven als haar tante. Op [geboortedag] wordt de dochter van [eiseres] geboren. [eiseres] ontvangt voor het berekeningsjaar 2018 voorschotten voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Op 21 augustus 2018 wordt het te verlenen voorschot voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget herzien naar respectievelijk € 475,- en € 0,-. [eiseres] heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [eiseres] om aanvullende informatie gevraagd waaruit blijkt dat [eiseres] en haar tante geen toeslagpartners zijn, omdat zij een deel van de woning van haar tante huurt. [eiseres] heeft vervolgens een huurcontract met ingangsdatum 1 september 2018 opgestuurd en bankafschriften van september 2018 en oktober 2018 waaruit blijkt dat een bedrag van
€ 300,- als huur voor september en € 300,- als huur voor oktober is overgemaakt naar [eiseres] tante. Met het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij een deel van de woning van haar tante huurt.
1.2.
Met het bestreden besluit I heeft de Belastingdienst/Toeslagen het primaire besluit gehandhaafd. De Belastingdienst/Toeslagen neemt het standpunt in dat de tante van [eiseres] als toeslagpartner van [eiseres] dient te worden aangemerkt, met terugwerkende kracht voor het hele jaar, omdat zij op hetzelfde adres staat ingeschreven en op [geboortedag] de dochter van [eiseres] is geboren die ook op hetzelfde adres is ingeschreven. Op 12 april 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een nieuwe voorschotbeschikking genomen en is het te verlenen voorschot voor de zorgtoeslag herzien naar € 0,-. Het kindgebonden budget is niet gewijzigd.
Het berekeningsjaar 2019 (AMS 19/4293)
2.1.
[eiseres] vraagt digitaal haar toeslagen aan voor kinderopvangtoeslag 2019, zorgtoeslag 2019 en kindgebonden budget 2019. Omdat [eiseres] geen papieren besluit heeft ontvangen, heeft zij naar eigen zeggen bezwaar gemaakt tegen digitaal verstrekte informatie.
2.2.
Met het bestreden besluit II heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard, omdat er over het berekeningsjaar 2019 nog geen beslissing zou zijn genomen op de aanvragen kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget.
2.3.
Met het bestreden besluit III heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit II herzien. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen verklaard dat het bezwaar wordt beschouwd als zijnde gericht tegen de voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag 2019, de voorschotbeschikking zorgtoeslag 2019 en de voorschotbeschikking kindgebonden budget 2019, alle van 21 juni 2019. Het bezwaar is daarom ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ongegrond verklaard, omdat [eiseres] tot en met april 2019 wordt aangemerkt als toeslagpartner van haar tante.
Standpunt van [eiseres]
3. Over het berekeningsjaar 2018 voert [eiseres] aan dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoorplicht heeft geschonden nu zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld haar bezwaar mondeling toe te lichten. Ook voert [eiseres] aan dat zij en haar tante geen toeslagpartners zijn, omdat er over heel 2018 en begin 2019 tot aan de verhuizing op 30 april 2019 sprake was van een commerciële huurrelatie tussen haar tante en haarzelf. Dit blijkt onder andere uit de bijgevoegde bankoverschrijvingen. In beroep heeft [eiseres] meerdere bankoverschrijvingen overgelegd waaruit blijkt dat zij in maart, april, juni, juli en augustus 2018 € 200,-, in september, oktober en november 2018 € 300,- en in december 2018 € 204,- heeft overgemaakt aan haar tante. [eiseres] stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat het probleem werd opgelost zodra zij – na het opvolgen van de telefonisch verkregen instructies van de Belastingdienst – een huurcontract had opgestuurd met ingangsdatum 1 september 2018. Verder voert [eiseres] in beide zaken aan dat er sprake is van genderdiscriminatie nu een jonge, alleenstaande moeder niet in staat wordt gesteld onder dezelfde voorwaarden onderwijs te volgen als anderen. Het moederschap beperkt haar al bij het volgen van onderwijs. Het gebrek aan toeslagen maakt dat zij veel meer jaren over haar opleiding zal doen nu zij niet over de broodnodige financiële ondersteuning kan beschikken.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt iemand als toeslagpartner aangemerkt, als deze persoon als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en die persoon net als de belanghebbende meerderjarig is en als er op dat woonadres ook een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven. Dit wordt gezien als de hoofdregel. In het artikel is echter een uitzondering op deze hoofdregel opgenomen, namelijk als op grond van een schriftelijke huurovereenkomst op zakelijke gronden een deel van de woning wordt gehuurd.
5. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Awir wordt degene die ingevolge het tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende.
6. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder g, van de Awir wordt onder toeslagpartner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en die in het aan het berekeningsjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belanghebbende was.
Beoordeling door de rechtbank
Het berekeningsjaar 2019
7.1.
Voor het berekeningsjaar 2019 stelt de rechtbank vast dat de Belastingdienst/Toeslagen hangende het beroep het bestreden besluit III heeft genomen, waarmee het bestreden besluit II is vervangen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat [eiseres] geen belang meer heeft bij een (inhoudelijke) beoordeling van het bestreden besluit II. De rechtbank zal het beroep tegen dat besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
7.2.
Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van [eiseres] tegen het bestreden besluit II mede betrekking op het bestreden besluit III.
Het berekeningsjaar 2018
8.1.
Aangezien tussen [eiseres] en de Belastingdienst/Toeslagen niet in geschil is dat de hoorplicht is geschonden, is het beroep tegen het bestreden besluit I al om die reden gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit I vernietigen.
8.2.
De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit I in stand kunnen worden gelaten.
De berekeningsjaren 2018 en 2019
9. Op zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd aangegeven dat tussen partijen niet in geschil is dat er tussen [eiseres] en haar tante sprake is van een huurrelatie op zakelijke gronden per 1 september 2018 tot aan [eiseres] verhuizing op 30 april 2019. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat het in deze procedures gaat om de periode juni tot en met augustus 2018 waarin [eiseres] volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft aangetoond dat er sprake is van een huurrelatie op zakelijke gronden.
10. Voor wat betreft het berekeningsjaar 2018 moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de Belastingdienst/Toeslagen [eiseres] en haar tante terecht voor heel 2018 als toeslagpartners heeft aangemerkt, omdat [eiseres] over de periode juni tot en met augustus 2018 niet heeft aangetoond dat sprake is van een huurrelatie op zakelijke gronden.
11. Vervolgens moet de rechtbank voor het berekeningsjaar 2019 de vraag beantwoorden of [eiseres] en haar tante ook in 2019, tot aan de verhuizing van [eiseres] op 30 april 2019, terecht als toeslagpartners zijn aangemerkt.
12. De wetgever heeft met artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir gekozen voor een wettelijke formulering op basis van objectieve criteria, die meebrengt dat ook andere situaties dan die van een samengesteld gezin onder de reikwijdte van artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir kunnen vallen. Uit de wetsgeschiedenis [1] maakt de rechtbank op dat de wetgever zich ervan bewust is geweest dat de consequentie van de gekozen objectieve criteria kan zijn dat een meerderjarige die bij een alleenstaande ouder woont als toeslagpartner wordt gezien. Dat de definitie van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir een ruimer bereik heeft dan dat van een samengesteld gezin, is daarmee een gegeven dat door de wetgever kennelijk is aanvaard. Dit is een keuze die de wetgever heeft gemaakt. De aanvaardbaarheid van die keuze ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Het staat de rechter niet vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen.
13. Niet in geschil is dat [eiseres] en haar tante heel 2018 en tot aan [eiseres] verhuizing op 30 april 2019 op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven. Op [geboortedag] wordt de dochter van [eiseres] geboren. Zij stond daarom vanaf [geboortedag] eveneens op hetzelfde woonadres ingeschreven. Volgens de wet geldt [eiseres] tante dus met ingang van [geboortedag] als toeslagpartner van [eiseres] , tenzij [eiseres] op zakelijke gronden woonruimte zou huren van haar tante. Het is aan [eiseres] om dit aan te tonen.
14. [eiseres] heeft een huurovereenkomst van 30 augustus 2018 overgelegd. Deze huurovereenkomst heeft als ingangsdatum 1 september 2018. Hoewel [eiseres] over de maanden juni, juli en augustus 2018 bankoverschrijvingen heeft overgelegd, blijkt daaruit niet dat sprake is van huur op zakelijke gronden in de maanden juni, juli en augustus 2018. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir moet er namelijk een schriftelijke huurovereenkomst worden overgelegd. Bovendien volgt uit de bankoverschrijvingen niet dat de betalingen in de maanden juni, juli en augustus zijn bestemd voor betaling van de huur. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van de Awir kan de rechtbank niet anders oordelen dan dat de Belastingdienst/Toeslagen [eiseres] en haar tante terecht per [geboortedag] als toeslagpartners heeft aangemerkt.
15. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hen op grond van artikel 3, derde lid, van de Awir ook terecht als partner aangemerkt in de andere perioden van het berekeningsjaar 2018.
16. Voor het berekeningsjaar 2019 is weliswaar niet in geschil dat tussen [eiseres] en haar tante sprake is van huur op zakelijke gronden, maar zij worden op grond van artikel 3, tweede lid, onder g, van de Awir als toeslagpartners voor het berekeningsjaar 2019 aangemerkt zolang zij op hetzelfde adres staan ingeschreven. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van de Awir heeft de Belastingdienst/Toeslagen [eiseres] en haar tante terecht als toeslagpartners aangemerkt tot en met 30 april 2019.
17. Het standpunt van [eiseres] dat zij zich kan beroepen op het vertrouwensbeginsel, volgt de rechtbank niet. Volgens vaste jurisprudentie [2] moet er voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel een drietal stappen worden doorlopen. Allereerst moet worden vastgesteld of er sprake is van een toezegging. Dat er toezeggingen zijn gedaan door de Belastingdienst/Toeslagen volgt niet uit de in het dossier aanwezige gespreksnotities en heeft [eiseres] ook niet met stukken onderbouwd, zodat haar beroep op het vertrouwensbeginsel reeds om die reden niet slaagt.
18. Tot slot volgt de rechtbank [eiseres] niet in haar standpunt dat er sprake is van genderdiscriminatie. De rechtbank verwijst naar hetgeen in overweging 12. is bepaald. De Awir maakt geen onderscheid op basis van geslacht. Ook geeft de wet, gelet op het dwingendrechtelijke karakter, geen ruimte voor een belangenafweging.
19. Gelet op het voorgaande krijgt [eiseres] dus geen gelijk. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand blijven.
Conclusie
Het berekeningsjaar 2018 (AMS 19/2799)
20.1.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit I vernietigen wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit I in stand blijven.
20.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
20.3.
Ook veroordeelt de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen in de door [eiseres] gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Het berekeningsjaar 2019 (AMS 19/4293)
21.1.
Het beroep is ongegrond.
21.2.
De rechtbank ziet wel aanleiding de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in het door [eiseres] betaalde griffierecht.
21.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in zaak AMS 19/2799
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I in stand blijven;
  • draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1.024,;-.
in zaak AMS 19/4293
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III ongegrond;
- draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [eiseres] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie TK 2012-2013, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2098.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2563, r.o. 10.