ECLI:NL:RBAMS:2019:8406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning wegens evidente privaatrechtelijke belemmering door huurovereenkomst

Op 5 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, alsook [vergunninghouder]. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 5 juli 2018, waarin het college het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaarde, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering, aangezien [eiseres] een lopende huurovereenkomst had met [vergunninghouder] voor het gedeelte van het pand dat [vergunninghouder] wilde gebruiken voor een uitbreiding. De burgerlijke rechter had in eerdere procedures bepaald dat de huurovereenkomst niet kon worden opgezegd, wat de rechtbank als een belemmering voor de vergunningverlening beschouwde.

De rechtbank stelde vast dat het college ten onrechte had aangenomen dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering was, omdat de uitspraak van de civiele rechter ten tijde van het bestreden besluit nog niet onherroepelijk was. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van privaatrechtelijke belemmeringen primair aan de burgerlijke rechter is, maar dat in dit geval de situatie zodanig was dat de huurovereenkomst de uitvoering van de vergunde activiteit in de weg stond.

De rechtbank heeft het beroep van [eiseres] gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en de aanvraag van [vergunninghouder] om een omgevingsvergunning afgewezen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van [eiseres]. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is op dezelfde dag aan partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5077
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] te Zwaagdijk, eiseres

(gemachtigde: mr. S.M. Stavenuiter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,als rechtsopvolger van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Aznag).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder] .te Zaandam, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. P.H. Revermann).
Partijen worden hierna [eiseres] , het college en [vergunninghouder] genoemd.

Procesverloop

Op 15 november 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het gedeeltelijk veranderen van de begane grond en aanbouw in de binnenplaats behorend bij het gebouw [adres] met bestemming daarvan tot een winkel.
In het besluit van 5 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 1] (vastgoedmanager) en [naam 2] (portfoliomanager). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was de gemachtigde van [vergunninghouder] aanwezig, vergezeld door [naam 3] en [naam 4] (beiden vastgoedmanager).
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat de aanvraag van [vergunninghouder] om een
omgevingsvergunning alsnog wordt geweigerd en bepaalt dat deze uitspraak in de
plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 338,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 2.048,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Uit de gedingstukken blijkt dat [eiseres] thans van [vergunninghouder] het gedeelte van het pand huurt dat [vergunninghouder] voor de uitbreiding zou willen aanwenden. Er is sprake van een lopende huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. [vergunninghouder] heeft geprobeerd de huurovereenkomst met [eiseres] te beëindigen. Omdat [eiseres] niet met de opzegging heeft ingestemd is [vergunninghouder] een civiele procedure gestart. Zowel de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam als het gerechtshof Amsterdam hebben [vergunninghouder] in het ongelijk gesteld en de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst afgewezen. [eiseres] voert aan dat dit een evidente privaatrechtelijke belemmering vormt en dat de omgevingsvergunning daarom had moeten worden geweigerd.
3. Het college heeft naar voren gebracht dat de uitspraak van het gerechtshof ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet onherroepelijk was. De mogelijkheid tot het instellen van cassatie stond nog open en er kan mogelijk in de toekomst een nieuwe huuropzegging volgen. Er bestaat daarom volgens het college geen evidente privaatrechtelijke belemmering die aan vergunningverlening in de weg stond.
4. [vergunninghouder] heeft zich bij het standpunt van het college aangesloten. Ook heeft [vergunninghouder] vermeld dat zij voornemens is om de huurovereenkomst in de toekomst opnieuw op te zeggen.
5. De rechtbank stelt voorop dat zij de situatie moet beoordelen zoals die was toen het bestreden besluit werd genomen.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat aan bestaande privaatrechtelijke verhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dit is slechts anders als op voorhand duidelijk is dat deze verhoudingen aan de verwezenlijking van de vergunde activiteit in de weg staan. Er is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vergunningverlening in de weg staat slechts aanleiding wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. [1]
7. In principe is één uitspraak van een civiele rechter voldoende om een evidente privaatrechtelijke belemmering aan te nemen. Met het instellen van hoger beroep tegen een vonnis wordt het evidente karakter van de privaatrechtelijke belemmering niet weggenomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2017. [2] In die uitspraak oordeelde de Afdeling dat het college, ondanks de omstandigheid dat hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de civiele rechter, zich terecht op het standpunt had gesteld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in staat zou zijn het bouwplan binnen afzienbare termijn te realiseren.
8. Gelet op de uitspraak van de kantonrechter en het arrest van het gerechtshof van 12 juni 2018 over de huurovereenkomst komt de rechtbank tot de beslissing dat er ten tijde van het bestreden besluit een evidente privaatrechtelijke belemmering was om de vergunde activiteit te realiseren. Dit betekent dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank is gehouden om te beoordelen of er mogelijkheden zijn tot finale geschillenbeslechting. Op de zitting is gebleken dat de huurovereenkomst niet opnieuw is opgezegd en dat er ook geen cassatie is ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof. Ook overigens is niet gebleken van nieuwe van belang zijnde feiten en omstandigheden. Dit betekent dat er ook nu nog een evidente privaatrechtelijke belemmering bestaat. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door niet alleen het bestreden besluit te vernietigen maar, doende hetgeen het college had behoren te doen, ook het primaire besluit te herroepen en de aanvraag om een omgevingsvergunning van [vergunninghouder] alsnog af te wijzen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het college daarnaast in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mr. E. de Rooij en mr. M.J.M. Langeveld, leden, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier, op 5 november 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523.