In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van een Wazo-uitkering aan eiseres, die in Zaandam woont. De uitkering was ingetrokken per 5 december 2017, omdat verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, twijfels had over het bestaan van een dienstverband van eiseres bij een bedrijf. Eiseres had eerder een Wazo-uitkering toegekend gekregen voor de periode van 5 december 2017 tot 27 maart 2018, maar na een interne melding over haar dienstverband is er een onderzoek gestart. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor een dienstverband, omdat er geen duidelijkheid was over de afspraken, de uitvoering van de werkzaamheden, de periode waarin is gewerkt en de salarisbetalingen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij daadwerkelijk als werkneemster heeft gewerkt.
De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het beroep onderzocht. Eiseres had betwist dat het bestreden besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt. De rechtbank concludeerde dat het beroep tijdig was ingesteld, omdat het bestreden besluit niet op de juiste wijze was verzonden. Eiseres voerde aan dat er ten onrechte geen hoorzitting had plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder in dit geval niet verplicht was om een hoorzitting te houden, aangezien eiseres niet had gereageerd op het verzoek om dit te doen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van een dienstverband en dat de intrekking van de Wazo-uitkering terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.