ECLI:NL:RBAMS:2019:831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
13/741206-18 + 13/741134-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met een mes

Op 17 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 september 2018 in Amsterdam openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee personen, [persoon 1] en [persoon 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, betrokken was bij een gewelddadig voorval waarbij hij een mes heeft gebruikt. Tijdens de zitting op 3 januari 2019 heeft de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, vorderingen gedaan en heeft de rechtbank kennisgenomen van de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, evenals van het reclasseringsrapport van E. Wijbenga. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden, maar dat het openlijk in vereniging gepleegde geweld wel bewezen was. De verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan het geweld, wat blijkt uit camerabeelden van het incident. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741206-18 + 13/741134-17 (TUL)
Datum uitspraak: 17 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2019.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie,
mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat E. Wijbenga, reclasseringswerker, heeft toegevoegd aan het rapport dat zij over verdachte heeft opgemaakt.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 26 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt richting het lichaam van voornoemde [persoon 1] ;
2. hij op of omstreeks 26 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Sint Antoniesluis, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en/of [persoon 2] , welk geweld bestond uit
3. het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
4. het zwaaien en/of steken met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het lichaam van voornoemde [persoon 1] waarbij hij verdachte,
5. voornoemde [persoon 1] heeft geduwd en/of geschopt en/of getrapt en/of zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, richting het lichaam van voornoemde [persoon 1] ;
3. hij op of omstreeks 26 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen te maken en/of voornoemd mes te tonen en/of voor te houden aan voornoemde [persoon 1] , althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen hetgeen onder 1 is ten laste gelegd (poging zware mishandeling), zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij met een mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, maar niet de intentie had iemand te raken. De camerabeelden die van het incident zijn gemaakt ondersteunen dit standpunt. De rechtbank heeft op de camerabeelden gezien dat verdachte een mes heeft gepakt en daar zwaaiende bewegingen mee heeft gemaakt in de richting van [persoon 1] . Op de beelden is niet te zien dat de afstand tussen beiden op enig moment dermate klein is geweest dat er een aanmerkelijke kans was dat verdachte [persoon 1] zwaar zou kunnen verwonden. Op het moment dat verdachte naar voren gaat met het mes in zijn handen, deinst [persoon 1] achteruit en als [persoon 1] naar voren gaat, loopt verdachte achteruit.
3.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde in vereniging openlijk gepleegde geweld tegen [persoon 1] en/of [persoon 2] wel kan worden bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
3.2.2.
Er is sprake van het “in vereniging” plegen van geweld indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029).
3.2.3.
De rechtbank stelt op grond van de door haar waargenomen camerabeelden, het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] staan te praten met [persoon 1] en [persoon 2] . Op enig moment gaan verdachte en [medeverdachte] dicht tegen [persoon 1] aan staan en geeft verdachte [persoon 1] een forse duw. [persoon 1] loopt weg en [medeverdachte] zegt dan nog even iets tegen hem terwijl verdachte nog iets tegen [persoon 2] zegt die op zijn fiets stapt. Ieder lijkt dan zijns weegs te gaan maar er wordt nog wel over en weer wat gezegd of geroepen. [medeverdachte] gaat dan achter [persoon 1] aan en zij raken weer in gesprek. Verdachte komt daar al snel bij staan. Vervolgens loopt [persoon 1] weer weg. [persoon 2] komt dan bij hem staan. Vervolgens loopt [medeverdachte] weer naar hen toe. Op het moment dat verdachte er dan ook weer bij komt staan, haalt [medeverdachte] uit richting [persoon 1] maar hij mist. [persoon 2] wil tussenbeide komen. [medeverdachte] haalt nu uit naar [persoon 2] en raakt hem wel. Vervolgens wordt [medeverdachte] neergeslagen door [persoon 1] . Op dat moment trapt verdachte richting [persoon 2] om vervolgens daarna met zijn arm omhoog met versnelde pas in de richting van [persoon 1] te lopen, waarbij hij op enig moment een mes in zijn handen heeft en daarmee zwaaiende bewegingen richting [persoon 1] maakt. Het hele voorval vanaf de eerste duw die verdachte gaf tot aan het moment dat [medeverdachte] voor de eerste keer uithaalt en de vlam echt in de pan slaat, heeft ongeveer anderhalve minuut geduurd.
3.2.4.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
3.3.
Uit het voorgaande komt naar voren dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen met zware mishandeling van [persoon 1] door hem een mes voor te houden en daarmee te zwaaien. Verdachte heeft dat ook bekend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat hij
2. op 26 september 2018 te Amsterdam, met een ander, op of aan de openbare weg, de Sint Antoniesluis, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en [persoon 2] , welk geweld bestond uit
3. het slaan tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] en het duwen tegen het lichaam van voornoemde [persoon 1] en
4. het zwaaien met een mes in de richting van voornoemde [persoon 1]
waarbij hij, verdachte, voornoemde [persoon 1] heeft geduwd en zwaaiende bewegingen met een mes richting voornoemde [persoon 1] heeft gemaakt;
3. op 26 september 2018 te Amsterdam, [persoon 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een mes, zwaaiende bewegingen te maken en voornoemd mes te tonen en voor te houden aan voornoemde [persoon 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van openlijk in verenging geweld plegen tegen personen en bedreiging zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.4.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [persoon 1] en [persoon 2] . Geweld op straat draagt bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid in het algemeen en in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Verdachte heeft bovendien staan zwaaien met een mes richting [persoon 1] wat het allemaal nog veel erger maakt.
7.5.
De rechtbank laat in het nadeel van verdachte meewegen dat uit diens strafblad blijkt dat hij al eerder is veroordeeld, onder meer voor het medeplegen van mishandeling. De rechtbank merkt hierbij op dat verdachte de 10 weken gevangenisstraf die hij daarvoor heeft opgelegd gekregen, van 17 mei 2018 tot 25 juli 2018 heeft uitgezeten. Iets meer dan twee maanden later heeft verdachte zich dus weer schuldig gemaakt aan geweld tegen personen.
7.6.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 14 november 2018 dat E. Wijbenga, reclasseringswerker, over verdachte heeft opgemaakt en hetgeen zij daar ter zitting aan toegevoegd heeft. Het advies van de reclassering houdt in verdachte een gevangenisstraf op te leggen.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden in dit geval een passende en geboden reactie is. Verdachte heeft vanaf 26 september 2018 tot en met 4 januari 2019 in voorarrest gezeten. Die tijd wordt van de gevangenisstraf afgetrokken.

8.Onttrekking aan het verkeer

Het in beslag genomen en niet teruggegeven mes dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

9.1.
Bij de stukken bevindt zich de op 2 oktober 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741134-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis 23 juni 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen, met bevel dat een gedeelte van deze straf, te weten 7 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
9.2.
Verdachte heeft zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
2. Openlijk in verenging geweld plegen tegen personen
3. Bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een zilverkleurig mes.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 23 juni 2017 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk 7 (zeven) dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2019.