ECLI:NL:RBAMS:2019:830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
13/741205-18 + 13/028190-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen

Op 17 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 september 2018 te Amsterdam openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee personen, aangeduid als [aangever 1] en [aangever 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, betrokken was bij een gewelddadig voorval op de Sint Antoniesluis. Tijdens de zitting op 3 januari 2019 heeft de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, de vorderingen gepresenteerd, en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair geweldpleging, waarbij de rechtbank op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen tot de conclusie kwam dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld, en dat hij opzet had op de geweldshandelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 120 uur, die kan worden omgezet in vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast werd een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur opgelegd in verband met een eerdere veroordeling. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741205-18 + 13/028190-18 (TUL)
Datum uitspraak: 17 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2019.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie,
mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – primair ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 26 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Sint Antoniesluis, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en/of [aangever 2] , welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] , waarbij hij verdachte, voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of geduwd.
2.2.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 26 september 2018 te Amsterdam [aangever 2] heeft mishandeld door hem (met de vuist) in althans tegen het gezicht te slaan.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem primair ten laste gelegde in vereniging openlijk gepleegde geweld tegen [aangever 1] en/of [aangever 2] . Zij overweegt daartoe het volgende.
3.2.
Er is sprake van het “in vereniging” plegen van geweld indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029).
3.3.
De rechtbank stelt op grond van de door haar bekeken camerabeelden, het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Medeverdachte [medeverdachte] staat te praten met [aangever 1] . Naast [aangever 1] staat [aangever 2] . Even later komt verdachte erbij staan en gaat ook met [aangever 1] in gesprek. Op enig moment doet [aangever 1] een paar stappen opzij, bij verdachte en [medeverdachte] vandaan. Zij lopen dan achter [aangever 1] aan en gaan dicht tegen hem aan staan. Vervolgens geeft [medeverdachte] [aangever 1] een forse duw. [aangever 1] loopt weg. Verdachte zegt dan nog even iets tegen hem terwijl [medeverdachte] nog iets tegen [aangever 2] zegt die op zijn fiets stapt. Ieder lijkt dan zijns weegs te gaan maar er wordt nog wel over en weer wat gezegd of geroepen. Verdachte gaat dan achter [aangever 1] aan en zij raken weer in gesprek. [medeverdachte] komt daar al snel bij staan. Vervolgens loopt [aangever 1] weer weg. [aangever 2] komt dan bij hem staan. Vervolgens loopt verdachte weer naar hen toe. Op het moment dat [medeverdachte] er dan ook weer bij komt staan, haalt verdachte met zijn rechterarm uit richting [aangever 1] maar hij mist. [aangever 2] wil tussenbeide komen. Verdachte haalt nu naar [aangever 2] uit die direct na die uithaal zijn hoofd afwendt. Hoewel het op de beelden niet goed is te zien, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte [aangever 2] raakt. [aangever 2] heeft verklaard dat hij een dreun van een van die gasten heeft gehad (pagina 43). [aangever 1] heeft bij zijn aangifte verklaard dat NN1 met wie hij verdachte bedoelt, [voornaam aangever 2] ( [aangever 2] ) met kracht in het gezicht raakte (pagina 10). [politieagent] , een van de politieagenten die in de gaten hield wat er gebeurde en naar eigen zeggen op 5 meter afstand stond en goed kon zien wat er gebeurde, heeft gerelateerd dat hij zag dat [aangever 2] door verdachte geraakt werd (pagina 16). Nadat verdachte voor de tweede keer heeft uitgehaald, wordt hij zelf neergeslagen door [aangever 1] . Op dat moment trapt [medeverdachte] richting [aangever 2] om vervolgens daarna met zijn arm omhoog met versnelde pas in de richting van [aangever 1] te lopen waarbij hij op enig moment een mes in zijn handen heeft en daarmee zwaaiende bewegingen richting [aangever 1] maakt. Het hele voorval vanaf de eerste duw die [medeverdachte] geeft tot aan het moment dat verdachte voor de eerste keer uithaalt en de vlam echt in de pan slaat, heeft ongeveer anderhalve minuut geduurd.
3.4.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat hij op 26 september 2018 te Amsterdam, met een ander, op of aan de openbare weg, de Sint Antoniesluis, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2] , welk geweld bestond uit het duwen tegen het lichaam van voornoemde [aangever 1] en het slaan tegen [aangever 2] , waarbij hij, verdachte, [aangever 2] heeft geslagen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6.2.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren met aftrek van voorarrest.
7.2.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.4.
Openlijke geweldpleging draagt bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
7.5.
De rechtbank laat ten nadele van verdacht meewegen dat uit zijn strafblad blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat hij ten tijde van het plegen van deze openlijke geweldpleging in twee proeftijden liep.
7.6.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 20 december 2018 dat door J. Huijbers, reclasseringswerker, over verdachte is opgemaakt. De reclassering heeft geadviseerd verdachte een werkstraf op te leggen en dat als volgt toegelicht. Verdachte staat in andere zaken tot medio 2020 onder toezicht bij de reclassering en moet zich aan bijzondere voorwaarden houden. Een derde toezicht zou niet bijdragen aan beïnvloeding van zijn gedrag. Verdachte zou op een wijze die hij niet aangenaam vindt, geconfronteerd moeten worden met de consequenties van het door hem gepleegde delict, in de vorm van een werkstraf. Het is van belang dat er een gedwongen kader van kracht blijft zodat verdachte onder toezicht blijft, maar daarin is reeds voorzien.
7.7.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen van twee dagen met aftrek van de twee dagen die hij in voorarrest heeft gezeten en hem een taakstraf opleggen van 120 uur die worden vervangen door 60 dagen hechtenis als hij die straf niet naar behoren verricht.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

8.1.
Bij de stukken bevindt zich de op 1 oktober 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/028190-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 25 april 2018 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot 9 weken gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 3 weken, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
8.2.
Verdachte heeft zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de officier van justitie te volgen in haar vordering tot tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel. Zij zal echter – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven – gelasten dat verdachte een taakstraf van 80 uren moet verrichten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22b, 22c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 25 april 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 weken – een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 3 (drie) weken.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2019.