Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/582
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2019 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam] ),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
De rechtbank zal partijen hierna aanduiden als [eiseres] en het UWV.
Procesverloop
Met het besluit van 12 juni 2018 (het primaire besluit) heeft het UWV de Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) van [eiseres] met ingang van 13 juli 2018 beëindigd omdat zij meer dan 65% van het loon kan verdienen dan ze verdiende voordat ze ziek werd.
Met het besluit van 7 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019.
[eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen om te reageren op een door [eiseres] ingebracht medisch stuk. Bij brieven van 24 september 2019 en 4 oktober 2019 hebben het UWV respectievelijk [eiseres] gereageerd.
De rechtbank heeft op 9 oktober 2019 aangekondigd dat een nadere zitting in deze zaak achterwege blijft, tenzij partijen aangeven alsnog op zitting gehoord te willen worden. Geen van partijen heeft aangegeven op zitting gehoord te willen worden. Op 23 oktober 2019 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Wat vooraf ging aan de procedure bij de rechtbank
1. [eiseres] was tot 31 augustus 2017 als [functie] voor 31,95 uur per week werkzaam bij [naam] Zij heeft zich met ingang van 5 juni 2017 ziek gemeld. Met ingang van 31 augustus 2017 is aan [eiseres] een ZW-uitkering toegekend.
2. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft de verzekeringsarts onderzoek verricht naar de arbeidsgeschiktheid van [eiseres] . De medische beperkingen van [eiseres] heeft hij vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft op basis van de FML functies geselecteerd die [eiseres] met haar beperkingen zou kunnen uitvoeren. In zijn rapport is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat [eiseres] meer zou kunnen verdienen dan het oorspronkelijk inkomen uit het eigen werk. Zij is daarom 0% arbeidsongeschikt bevonden.
3. Het UWV heeft vervolgens het primaire besluit genomen, waarbij de ZW-uitkering van [eiseres] met ingang van 13 juli 2018 is beëindigd omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
4. [eiseres] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek verricht. Zijn bevindingen komen erop neer dat de primaire verzekeringsarts de belastbaarheid van [eiseres] juist heeft vastgesteld.
5. Het UWV heeft hierna het bestreden besluit genomen, waarin het bezwaar van [eiseres] ongegrond is verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Uitgangspunten bij de beoordeling
6. De rechtbank moet beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiseres] met ingang van 4 juni 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
7. Volgens vaste jurisprudentie komt aan rapporten die zijn opgesteld door een verzekeringsarts, een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts bezwaar en beroep een bijzondere waarde toe, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn (dat wil zeggen dat ze tot een onbetwistbare conclusie moeten leiden). Het gevolg van die bijzondere waarde van die rapporten is dat het UWV zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op dit soort rapporten mag baseren. Dat is slechts anders als een betrokkene aannemelijk maakt dat zo’n rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, niet concludent is of dat de in het rapport gegeven beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel echter wel een rapportage van een arts noodzakelijk.
De medische beoordeling
8. De rechtbank vindt dat de onderzoeken van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig zijn geweest. De verzekeringsarts heeft tussen 26 juni 2017 en 26 februari 2018 verschillende keren telefonisch contact gehad met [eiseres] en haar op 12 december 2017 en 26 februari 2018 op het spreekuur gezien. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek gedaan en heeft informatie van de behandelende sector in de heroverweging betrokken.
9. De rechtbank vindt verder dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en begrijpelijk hebben gemotiveerd op welke wijze en op basis waarvan zij de medische beperkingen van [eiseres] hebben vastgesteld. Daarbij hebben zij rekening gehouden met de knieklachten en psychische klachten van [eiseres] . De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben aangegeven dat de psychische klachten reeds hebben geleid tot beperkingen op het vlak van conflicthantering en stresserende omstandigheden. Wat betreft de knieklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geadviseerd passende werkzaamheden kniesparend van karakter te laten zijn zodat de eigen maatgevende arbeid niet als passend wordt beschouwd.
10. [eiseres] heeft in beroep medische informatie overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat haar beperkingen op de datum in geding, 4 juni 2018, ernstiger waren dan door de beide verzekeringsartsen is aangenomen. Het door [eiseres] ingebrachte stuk betreft een overzicht journaalregels van haar huisarts, waaruit blijkt dat zij is doorgestuurd voor therapie en dat zij verschillende keren met psychische klachten bij haar huisarts is geweest. De rechtbank kan het UWV volgen in haar standpunt dat de overgelegde informatie geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de in de FML vastgelegde beperkingen. [eiseres] heeft een verergering van de klachten ervaren en is daarvoor naar de huisarts gegaan. Dat neemt niet weg dat een verergering van de psychische klachten, ten tijde van de datum in geding, niet wordt ondersteund door medisch objectiveerbaar bewijs. Het enkele feit dat [eiseres] is doorverwezen voor therapie, waarbij niet vaststaat of zij deze therapie heeft gevolgd, kan niet worden beschouwd als medisch objectiveerbaar bewijs voor zwaardere of andere beperkingen.
De arbeidskundige beoordeling
11. Uitgaande van de beperkingen van [eiseres] zoals die in de FML zijn vastgelegd, moet zij in staat worden geacht de door de arbeidskundige geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige in zijn rapportage de geselecteerde functies toereikend heeft gemotiveerd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom op de punten ‘knielen en hurken’ er geen beperkingen zijn aangenomen.
Processuele beoordeling
12. Wat betreft de stelling van [eiseres] dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoorzitting aanwezig had moeten zijn verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak, [1] waarin de Raad oordeelt dat het uitsluitend verrichten van dossieronderzoek door de bezwaarverzekeringsarts en het niet aanwezig zijn bij de hoorzitting niet zonder meer onzorgvuldig is. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts [eiseres] meermalen heeft gezien en de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle in bezwaar verkregen gegevens heeft meegewogen bij zijn (her)beoordeling.
13. [eiseres] voert aan dat het UWV de uiterlijke wettelijke beslistermijn met enkele dagen heeft overschreden.
Het UWV heeft echter, nadat het in gebreke is gesteld door [eiseres] , binnen de door haar gestelde termijn alsnog beslist, zodat aan die overschrijding geen gevolgen kunnen worden verbonden.
14. [eiseres] voert tot slot aan dat de redelijke termijn die vaste rechtspraak voorschrijft voor de duur van het bezwaar, namelijk 6 maanden, is overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen overschrijding is geweest van de termijn die op grond van artikel 6 EVRM is gesteld voor de behandeling van een zaak in bezwaar en beroep. Uit dit artikel en de jurisprudentie over dit artikel volgt dat een redelijke termijn voor de gehele procedure van bezwaar en beroep gezamenlijk twee jaar is, waarvan het aandeel van het bestuursorgaan voor de behandeling van het bezwaar 6 maanden is.
Vanaf de indiening van het bezwaarschrift zijn in dit geval echter nog geen twee jaar verstreken voor de behandeling van het bezwaar én het beroep.
15. Op grond van het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is bij die uitkomst geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.