ECLI:NL:RBAMS:2019:8233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
AMS 19/3147
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. De eiser had op 12 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering met ingang van 31 augustus 2018, welke door het Uwv was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 7 mei 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van eiser zorgvuldig heeft beoordeeld, waarbij hij meer beperkingen heeft vastgesteld dan de primaire verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op een zorgvuldige manier heeft opgesteld en dat de door hem vastgestelde beperkingen juist zijn. Eiser voerde aan dat de functies die hem werden aangeboden te stresserend waren en dat hij niet in staat was om deze uit te voeren, maar de rechtbank oordeelde dat hij medisch gezien in staat was om de functies te verrichten.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de weigering van de WIA-uitkering rechtmatig was. Eiser had ook verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] (Duitsland), eiser,

gemachtigde: [naam] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
gemachtigde: [naam] .
De rechtbank zal partijen hierna aanduiden als [eiser] respectievelijk het Uwv.

Procesverloop

Met een besluit van 12 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft het Uwv geweigerd aan [eiser] een WIA-uitkering [1] toe te kennen met ingang van 31 augustus 2018.
Met een besluit van 7 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 3 oktober 2019. [eiser] is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. [eiser] heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Als onderbouwing van dit verzoek heeft [eiser] een ondertekende verklaring omtrent zijn inkomen en vermogen en een aantal bewijsstukken overgelegd. Gelet op deze verklaring en de bewijsstukken wijst de rechtbank het beroep op betalingsonmacht toe. [eiser] hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Achtergrond van deze zaak
2. [eiser] is in het verleden werkzaam geweest als [functie] in Nederland. Hij is in totaal 16 jaar en 10 maanden verzekerd geweest voor de sociale verzekeringen in Nederland. In 2000 is hij naar Duitsland vertrokken en is hij in Duitsland gaan werken. In 2012 is hij voor zijn werkzaamheden als [functie] in Duitsland uitgevallen wegens lichamelijke en psychische klachten. Nadien is hij gaan werken als [functie] voor 30 uur per week. Op 2 september 2016 is hij volledig uitgevallen voor deze werkzaamheden in Duitsland. Met ingang van 1 juli 2018 heeft het Duitse sociale verzekeringsorgaan Deutsche Rentenversicherung [2] hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend vanwege volledige arbeidsongeschiktheid. De uitkering ziet op de in Duitsland gewerkte jaren. Het Duitse orgaan heeft de medische rapporten uit Duitsland doorgezonden naar het Uwv.
3. Met een brief van 8 juni 2018 heeft [eiser] een WIA-uitkering bij het Uwv aangevraagd voor de in Nederland gewerkte jaren.
4. De verzekeringsarts heeft onderzoek verricht aan de hand van de medische stukken uit Duitsland. Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 24 september 2018. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts de eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft vastgesteld op 2 september 2016 en dat hij op grond van de medische stukken heeft geconcludeerd dat [eiser] beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van [eiser] vervolgens vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
5. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de in de FML vastgelegde beperkingen functies genoemd die [eiser] in theorie nog zou moeten kunnen verrichten. In zijn rapport van 11 oktober 2018 heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat [eiser] voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is voor de WIA.
6. In het primaire besluit heeft het Uwv de aanvraag van [eiser] om een WIA-uitkering met ingang van 31 augustus 2018 afgewezen omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft medisch onderzoek verricht en heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 17 april 2019. Hij heeft meer beperkingen bij [eiser] vastgesteld dan de primaire verzekeringsarts en hij heeft de FML daarom op een aantal punten aangepast.
8. Op basis van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw bekeken welke functies [eiser] in theorie nog zou kunnen uitvoeren. In zijn rapport van 6 mei 2019 is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat drie van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies ook na de wijzigingen in de FML nog geschikt zijn voor [eiser] . Dit resulteert in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 10,64%.
9. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
10. [eiser] voert aan dat het Uwv in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft gereageerd op zijn bezwaargrond dat de weigering om hem een WIA-uitkering toe te kennen in strijd is met Europese regelgeving, meer in het bijzonder met de EG-Verordening 987/2009. [eiser] vindt daarom dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd.
11. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat hij heeft gereageerd op deze bezwaargrond in een afzonderlijke brief van 18 maart 2019 en dat hij in het bestreden besluit heeft mogen volstaan met een verwijzing naar deze brief.
12. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in de brief van 18 maart 2019 uitgebreid heeft gereageerd op de desbetreffende bezwaargrond van [eiser] . In het bestreden besluit heeft het Uwv expliciet naar deze brief verwezen. De brief maakt daarmee deel uit van de motivering van het bestreden besluit. De beroepsgrond van [eiser] slaagt daarom niet.
13. Ook in beroep had [eiser] aanvankelijk aangevoerd dat de weigering om hem een WIA-uitkering toe te kennen in strijd is met Europese regelgeving. Hij heeft deze beroepsgrond echter op de zitting ingetrokken.
Hoe wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld?
14. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand vóór zijn ziekte verdiende [3] te vergelijken met het gemiddelde loon dat iemand met zijn ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen nog kan verdienen. Uit deze vergelijking blijkt voor hoeveel procent iemand door zijn ziekte in inkomen achteruit gaat. Dit percentage wordt de mate van arbeidsongeschiktheid genoemd. Alleen bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer bestaat recht op een WIA-uitkering.
Uitgangspunten bij de medische en arbeidskundige beoordeling
15. Volgens vaste rechtspraak komt aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en een arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) een bijzondere waarde toe, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn (dat wil zeggen dat ze tot een onbetwistbare conclusie moeten leiden). Het gevolg van die bijzondere waarde van die rapporten is dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op dit soort rapporten mag baseren. Dat is slechts anders als een betrokkene aannemelijk maakt dat zo’n rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, niet concludent is of dat de in het rapport gegeven beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel echter wel een rapportage van een arts noodzakelijk. [4]
De medische beoordeling
16. [eiser] voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Hij heeft een voortschrijdende ziekte, maar de primaire verzekeringsarts heeft zich uitsluitend gebaseerd op verouderde medische informatie uit Duitsland van eind 2017 en begin 2018 en heeft geen informatie opgevraagd bij de behandelend artsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hem weliswaar gezien en gesproken tijdens de hoorzitting, maar heeft geen lichamelijk onderzoek verricht. Bovendien betwijfelt [eiser] dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle medische stukken uit Duitsland bij zijn beoordeling heeft betrokken. Hij wijst hierbij met name op een Gutachten van [functie] [naam] van januari 2018 en een verklaring van [functie] [naam] van 31 oktober 2018.
17. De rechtbank vindt hier het volgende van. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, waarbij hij kennis heeft genomen van de medische rapporten van het Duitse orgaan. Hij heeft [eiser] inderdaad niet in persoon gezien. Voor zover dat al onzorgvuldig zou zijn, is dat hersteld in bezwaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft [eiser] namelijk wel in persoon gezien en gesproken tijdens de hoorzitting en kennis genomen van de klachten en het dagverhaal van [eiser] . Daarnaast heeft ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en de medische stukken van het Duitse orgaan bij zijn beoordeling betrokken, waaronder medische stukken van recentere datum dan de stukken waarover de primaire verzekeringsarts beschikte. In zijn rapport van 17 april 2019 verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep immers nadrukkelijk naar de röntgenbeelden en brieven van de behandelend specialisten en naar de diverse medische informatie van verschillende specialisten uit de periode van 2009 tot en met 2018. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen kennis zou hebben genomen van de door [eiser] bedoelde Gutachten en verklaring van de [functie] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle beschikbare medische informatie bij zijn beoordeling heeft betrokken. Gelet op de enorme hoeveelheid beschikbare medische informatie van de behandelend specialisten vindt de rechtbank het verder niet onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek bij [eiser] heeft verricht en dat hij geen contact heeft opgenomen met de behandelend artsen van [eiser] . Al met al ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek.
18. [eiser] vindt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Hij heeft een degeneratieve aandoening van de wervelkolom, hij kan volgens [functie] [naam] alleen lichte lichamelijk activiteiten ondernemen en hij kan niet 8 uur per dag zitten. Hij moet na een uur zitten een andere lichaamshouding aannemen.
19. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn onderzoeksbevindingen aangegeven dat bij [eiser] sprake is van een forse degeneratieve problematiek over de volledige wervelkolom en de halswervels, waaraan [eiser] meerdere malen is geopereerd. Verder vindt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de ernst van de problematiek van de onderrug onderbelicht is gebleven. Het activiteitenpatroon van [eiser] en de mate van hinder die hij hiervan ondervindt, passen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de aard en de ernst van de aanwezige medische problematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is dus op basis van zijn bevindingen tot de conclusie gekomen dat [eiser] ernstiger beperkt is dan door de primaire verzekeringsarts is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen in de FML verwerkt. Op het aspect ‘zitten’ heeft hij [eiser] licht beperkt geacht (kan ongeveer een uur achtereen zitten) en ook op het aspect ‘zitten tijdens werk’ heeft hij [eiser] licht beperkt geacht (kan zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag zitten, niet meer dan 8 uur). Hieruit volgt dus dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het met [eiser] eens is dat hij niet meer dan een uur achtereen kan zitten. Dit betekent dat [eiser] niet geschikt wordt geacht om 8 uur per dag
achter elkaarte zitten, maar wel om het grootste deel van de dag zittend werk te doen. Dit oordeel behoort tot de deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat [eiser] staan en lopen moet kunnen afwisselen en dat er voldoende hersteltijd resteert om binnen een regulier 24-uursritme een reguliere werkdag te vervullen. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee inzichtelijk en begrijpelijk heeft gemotiveerd hoe hij de beperkingen van [eiser] heeft vastgesteld.
20. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML vastgelegde beperkingen van [eiser] .
De arbeidskundige beoordeling
21. [eiser] voert aan dat de functies [functie] en [functie] niet geschikt zijn voor hem, omdat deze werkzaamheden te stresserend voor hem zijn en in deze functies de hele dag moet worden gezeten. Verder wijst hij erop dat voor deze functies aanvullende [soort opleiding] opleidingen of [soort opleiding] -opleidingen moeten worden gevolgd.
22. De rechtbank vindt hier het volgende van. De functie schadecorrespondent is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet gebruikt om de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] vast te stellen, maar is slechts als extra functie geduid. De rechtbank zal deze functie daarom verder buiten beschouwing laten. In de functie [functie] komt ‘zitten’ voor gedurende 8 uur per dag, maar nooit langer dan 30 minuten achter elkaar. Zoals de rechtbank onder 18 heeft overwogen, moet [eiser] daartoe in medisch opzicht in staat worden geacht. De functie is dus medisch gezien geschikt voor [eiser] . Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat voor het verrichten van deze functie slechts een korte, interne opleiding moet worden gevolgd. Er is geen reden om aan te nemen dat [eiser] daartoe niet in staat zou zijn. Voor de functie is opleidingsniveau [nummer] vereist, terwijl [eiser] opleidingsniveau [nummer] heeft.
23. Uitgaande van de beperkingen van [eiser] zoals die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML zijn vastgelegd, moet [eiser] verder ook in staat worden geacht de andere twee door de arbeidskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te verrichten.
24. [eiser] voert aan dat de arbeidskundige bezwaar en beroep is uitgegaan van een verkeerde maatgevende arbeid. Volgens hem is de arbeid die hij laatstelijk verrichtte in Nederland, [functie] , de maatgevende arbeid, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid naar Nederlandse maatstaven wordt beoordeeld. Het loon dat hij in die functie verrichtte moet volgens [eiser] als zijn maatmaninkomen worden aangemerkt.
25. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. [5] Volgens vaste rechtspraak volgt hieruit dat bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid in beginsel als maatman moet worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk verrichtte voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. [6] Dat kan dus ook arbeid zijn die in het buitenland wordt verricht, zoals bij [eiser] het geval is. Aangezien de arbeidsongeschiktheid van [eiser] is ingetreden op
2 september 2016, moet in beginsel de arbeid die hij in de periode voor die datum in Duitsland verrichtte, namelijk [functie] , als maatman worden aangemerkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft echter gewezen op de zogenaamde maatmanloongarantie. [7] Aangezien [eiser] al eerder een WIA-uitkering had aangevraagd en het Uwv deze aanvraag met een besluit van 13 mei 2015 met ingang van 10 juli 2014 heeft afgewezen, moet op grond van de maatmangarantie het bij dat besluit in aanmerking genomen maatmaninkomen worden gehanteerd als dat hoger is dan het maatmaninkomen dat [eiser] in 2016 als [functie] verdiende. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat dit hier het geval is: in het besluit van 13 mei 2015 is uitgegaan van de arbeid die [eiser] van 21 mei 2012 tot 12 juli 2012 in Duitsland verrichtte, namelijk [functie] voor 32 uur per week. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze functie dan ook terecht als maatman aangenomen. [eiser] heeft op de zitting bevestigd dat hij in die periode als [functie] heeft gewerkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het destijds vastgestelde maatmaninkomen van € 13,64 bruto per uur geïndexeerd naar de hier in geding zijnde datum, 31 augustus 2018, en aldus vastgesteld op € 14,47. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het maatmaninkomen.
26. De vergelijking tussen het maatmaninkomen en het gemiddelde loon dat [eiser] nog kan verdienen in de drie geduide functies, leidt tot een inkomensverlies en dus tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 10,64%. Het Uwv heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat [eiser] voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Toezegging
27. [eiser] voert aan dat de medewerker bezwaar van het Uwv hem tijdens de hoorzitting de toezegging heeft gedaan dat de verergering van zijn gezondheidstoestand na een operatie in februari 2019 bij de beoordeling in bezwaar zou worden meegenomen. Volgens [eiser] is het Uwv deze toezegging echter niet nagekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bij het gesprek op de hoorzitting aanwezig, maar heeft bij zijn beoordeling geen rekening gehouden met de verergering van zijn gezondheidstoestand in februari 2019. [eiser] heeft een schriftelijke getuigenverklaring van [naam] ( [naam] ) overgelegd om zijn bewering te onderbouwen.
28. De rechtbank vindt hier het volgende van. In de getuigenverklaring van [naam] is vermeld dat de desbetreffende medewerker bezwaar van het Uwv te kennen gaf dat het feitelijk niet mogelijk was om de verergering van de gezondheidstoestand van [eiser] bij de herbeoordeling mee te nemen. Volgens de getuige voegde de medewerker bezwaar van het Uwv daaraan toe dat er in dit geval een uitzondering gemaakt zou worden, omdat [eiser] de lange reis naar Heerlen had gemaakt en er bij het gesprek een arts aanwezig was. De rechtbank ziet hierin geen onvoorwaardelijke, ongeclausuleerde toezegging dat de verergering van de gezondheidstoestand van [eiser] in februari 2019 bij de beoordeling in bezwaar zou worden meegenomen. De medewerker bezwaar van het Uwv heeft terecht gezegd dat dit niet mogelijk was, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] en dus ook zijn gezondheidstoestand moet worden beoordeeld op de datum in geding, namelijk op 31 augustus 2018. Dat is immers de datum met ingang waarvan het Uwv de WIA-uitkering heeft geweigerd. Het is rechtens niet mogelijk om een verergering van de gezondheidstoestand van na die datum bij de beoordeling in bezwaar te betrekken. [eiser] kan het Uwv wel vragen om een herbeoordeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Op de zitting is gebleken dat hij dit nog niet heeft gedaan. De rechtbank vindt in dit verband nog van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 april 2019 heeft aangegeven dat [eiser] op 12 februari 2019 een operatie heeft ondergaan waarmee een herstelperiode van tenminste twee maanden is gemoeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieraan toegevoegd dat [eiser] voor deze duur geen benutbare mogelijkheden heeft gehad.
Conclusie
29. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de CRvB worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.WIA = Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Hierna: het Duitse orgaan.
3.Dit wordt het maatmaninkomen genoemd.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 mei 2015,
5.Zie artikel 1 van de Wet WIA.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4229.
7.Zie artikel 6, zesde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.