ECLI:NL:RBAMS:2019:8172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
13/650040-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor diefstal met geweld en afpersing

Op 31 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en gedetineerd in het Huis van Bewaring. De zaak betreft meerdere gewapende overvallen op winkels in Amsterdam, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte en alleen handelde. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting, dat plaatsvond op 17 oktober 2019, de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en de verdediging van de raadsman, mr. J. van Weers, in overweging genomen. De tenlastelegging omvatte diefstal met geweld en afpersing, waarbij de verdachte op verschillende data en locaties, waaronder avondwinkel La Nuit en Gall & Gall, met geweld en bedreiging geld en goederen heeft afgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweldpleging, maar heeft hem vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden en een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) voor de duur van 12 maanden, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook beslist over het beslag, waarbij een mes werd verbeurd verklaard en een telefoon aan de verdachte werd teruggegeven. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte onder beschermingsbewind staat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650040-19 (Promis)
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. van Weers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 6 november 2018 te Amsterdam samen met een ander met geweld en met bedreiging met geweld pakjes sigaretten heeft gestolen bij avondwinkel La Nuit, waarbij de eigenaar van de avondwinkel en/of diens vrouw (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 31 oktober 2018 te Amsterdam met geweld en met bedreiging met geweld een geldbedrag van 200 euro heeft gestolen van avondwinkel La Nuit en/of medewerker [medewerker 1] van die avondwinkel heeft afgeperst voor een geldbedrag van 200 euro;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 12 oktober 2018 te Amsterdam met geweld en met bedreiging met geweld een geldbedrag van 220 euro heeft gestolen van de Gall & Gall en/of medewerker [medewerker 2] van die Gall & Gall heeft afgeperst voor een geldbedrag van 220 euro.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir – betoogd dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweldpleging. De raadsman betwist dat het gepleegde geweld bij deze diefstal zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer 1] , ten gevolge heeft gehad. Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [medewerker 1] en [medewerker 2] heeft afgeperst.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraakoverwegingen ten aanzien van het onder 2 eerste alternatief/cumulatief en onder 3 eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de onder 2 en 3 ten laste gelegde overvallen, indien bewezen, bezien kunnen worden als diefstallen met geweldpleging dan wel afpersingen. De rechtbank merkt op dat bij diefstal de wegnemingshandeling van de dader centraal staat. In het dossier zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte zelf het geld heeft weggenomen. Wel blijkt uit na te noemen bewijsmiddelen dat verdachte de slachtoffers heeft gedwongen tot afgifte van geld. Daarmee komt de rechtbank tot vrijspraak van het onder 2 eerste alternatief/cumulatief en onder 3 eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Algemene overwegingen
Op 6 november 2018 rond 01:00 uur is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) avondwinkel La Nuit binnengegaan. Even daarvoor was het idee ontstaan om deze zaak te overvallen. Avondwinkel La Nuit, gevestigd aan de [adres] , is eigendom van de heer [slachtoffer 2] . Op het moment dat verdachten de winkel binnenlopen, bevinden hij en zijn vrouw zich achterin de zaak. Volgens afspraak loopt verdachte direct richting het echtpaar. In zijn hand houdt hij een groot [medewerker 2] vast waarmee hij stekende bewegingen in de richting van het echtpaar maakt. De eigenaar probeert verdachte af te weren en gooit spullen naar hem. In plaats van te vertrekken, voegt [medeverdachte] , die tot dan bij de kassa stond, zich bij verdachte. Ook hij heeft in zijn hand een [medewerker 2] en richt zich hiermee op het echtpaar. Beide verdachten maken vervolgens stekende bewegingen in de richting van de eigenaar. Hij loopt hierbij snijverwondingen op. De vrouw van de eigenaar, [slachtoffer 1] , angstig dat verdachten haar man zullen doodmaken, grijpt verdachte bij de benen. Als reactie steekt verdachte haar met het [medewerker 2] . Daarna lopen verdachten naar de kassa. Kennelijk om geld uit de kassa te halen, hetgeen mislukt. Enkele seconden later richten verdachten hun aandacht weer op het echtpaar door met de messen stekende en zwaaiende bewegingen in hun richting te maken. Dan komt er een klant binnen. Hierop pakt [medeverdachte] pakjes sigaretten uit de winkel en rennen verdachten weg. Nadien zijn de pakjes sigaretten onder verdachten verdeeld.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweldpleging.
Zwaar lichamelijk letsel
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan mevrouw [slachtoffer 1] . Hetgeen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is ontoereikend om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.3.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 tweede alternatief/cumulatief en onder 3 tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [medewerker 1] en [medewerker 2] heeft afgeperst.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 6 november 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen pakjes sigaretten, toebehorende aan de avondwinkel La Nuit en/of [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en zijn mededader een (vlees) [medewerker 2] , aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben getoond en met dat (vlees) [medewerker 2] , meerdere stekende bewegingen hebben gemaakt in de richting van het gezicht en lichaam, van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hen daarbij meermalen hebben geraakt, terwijl dit gepleegde geweld:
- enig lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad, te weten:
- een schampverwonding bovenop het hoofd;
- een diepe snijverwonding in de neus;
- een diepe steekverwonding in de linker borst;
- een diepe steekverwonding in de rechter onderarm;
- enig lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad, te weten:
- een snijverwonding in de linker lies;
- een snijverwonding in het linker bovenbeen; en/of
- een snijverwonding in de rechter enkel;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 31 oktober 2018 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [medewerker 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 200 euro, dat toebehoorde aan avondwinkel La Nuit en/of [slachtoffer 2] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte, een (vlees) mes op korte afstand aan die [medewerker 1] heeft getoond en mee heeft gezwaaid in de richting van die [medewerker 1] en daarbij heeft gezegd: “geld, geld” en met dat (vlees) mes op de toonbank heeft geslagen;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Op 12 oktober 2018 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [medewerker 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 220 euro, dat toebehoorde aan de winkel Gall & Gall (vestiging [adres] ), welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte, een (vlees) mes op korte afstand aan die [medewerker 2] heeft getoond en mee heeft gezwaaid in de richting van die [medewerker 2] en daarbij heeft gezegd: “geld, geld nu”.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7.
Motivering van de straf en maatregel
7.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden berecht volgens het volwassenstrafrecht. Hij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte meerderjarig is en dat er ingevolge het Wegingskader Adolescentenstrafrecht meer contra-indicaties dan indicaties naar voren komen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vanwege zijn verstandelijke beperking en het gegeven dat hij zich in het conformistische stadium bevindt, volgens het jeugdstrafrecht dient te worden bestraft. Hij is van mening dat de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) dient te worden opgelegd. Nu een haalbaarheidsonderzoek met betrekking tot de concrete voorwaarden bij de GBM nog niet heeft plaatsgevonden, verzoekt de raadsman de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode, éénmaal samen met een ander en tweemaal alleen, schuldig gemaakt aan gewapende overvallen op winkels, waarbij hij er niet voor is teruggeschrokken om de slachtoffers met een mes te bedreigen en bij de laatste overval de slachtoffers zelfs met een mes te steken. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven als gevolg van hetgeen hen is overkomen nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden, onder andere doordat zij zich niet meer veilig voelen in hun werkomgeving. Dat geldt temeer bij de slachtoffers in avondwinkel La Nuit, die tot twee maal toe door verdachte in korte tijd zijn overvallen en bij de tweede overval ook fysiek letsel hebben opgelopen. Bovendien wekken geweldsdelicten en dan met name overvallen in toenemende mate verontwaardiging op in de maatschappij, mede gezien het kennelijke gemak waarmee deze overvallen worden gepleegd, en maken zij aldus een ernstige inbreuk op de rechtsorde. De gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving kunnen hierdoor toenemen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Dat verdachte bereid is zulke verwerpelijke misdrijven te plegen voor zijn eigen financieel gewin, waarbij hij zich er kennelijk niet om bekommert wie hij daarmee tot slachtoffer maakt, toont dat hij geen respect heeft voor het lichamelijk en psychisch welzijn van anderen.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 september 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit. Bovendien is het bewezenverklaarde feit gepleegd gedurende een lopende proeftijd in verband met de (deels) voorwaardelijke veroordeling voor dat soortgelijke feit. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten die over verdachte zijn opgesteld en in het bijzonder op het aanvullend psychiatrisch onderzoek pro Justitia van 30 september 2019, opgesteld door kinder- en jeugdpsychiater D. Matser, het aanvullend psychologisch onderzoek pro Justitia van 3 oktober 2019, opgesteld door GZ-psycholoog M.E. Bredero-Ondris, en het advies van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 8 oktober 2019 opgesteld door L. Staat.
De psychiater en psycholoog komen tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een cognitieve beperking in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Dit was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten eveneens het geval. Door zijn ruim beneden-gemiddelde intelligentieniveau is verdachte verminderd in staat tot oorzaak-gevolg denken en om consequenties van eigen gedrag te overzien. Zodoende is verdachte beperkt in staat geweest adequate en weloverwogen keuzes te maken ten tijde van de ten laste gelegde feiten en wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Verdachte is een jongeman van tweeëntwintig jaar oud die verstandelijk en sociaal emotioneel op een jonger niveau functioneert. In aanloop naar het ten laste gelegde had verdachte al een aantal maanden een inkomen noch huisvesting en was er sprake van financiële problematiek. Het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag wordt als matig tot hoog ingeschat. Om recidive te voorkomen is het van belang dat er behandeling en begeleiding komt voor verdachte op bijna alle leefgebieden, zoals het aanleren van adequate coping en sociale vaardigheden maar ook op het gebied van praktische zaken zoals begeleid wonen. Beschermende factoren zijn verminderd aanwezig. Positief is dat verdachte openstaat voor adviezen en begeleiding. Op basis van het Wegingskader Adolescentenstrafrecht wordt geadviseerd verdachte te berechten vanuit het jeugdstrafrecht, aangezien hij sociaal emotioneel en verstandelijk op een jonger niveau functioneert dan zijn kalenderleeftijd doet vermoeden. Geadviseerd wordt om verdachte een GBM met bijzondere voorwaarden op te leggen waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering. In het geval verdachte zich niet houdt aan de afspraken bestaat de mogelijkheid van een time out, waarmee een tussentijdse lik-op-stuk reactie mogelijk is. Vanuit pedagogisch oogpunt is de snelheid en directe consequentie op zijn gedrag, mede gezien zijn licht verstandelijke beperking, belangrijk met het oog op een zo groot mogelijk effect van de sanctie.
Ook de jeugdreclassering heeft zich aangesloten bij voornoemde adviezen. De rapporteur acht een zeer strikt kader noodzakelijk, omdat verdachte grote behoefte heeft aan structuur, duidelijkheid en begrenzingen.
Toepassing jeugdstrafrecht en de mate van toerekeningsvatbaarheid
Verdachte was ten tijde van de feiten éénentwintig jaar. Het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank ziet, gelet op de hiervoor genoemde adviezen in de rapporten, echter aanleiding in de persoon van de verdachte om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht (het zogenaamde adolescentenstrafrecht). Daarbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat verdachte verstandelijk en sociaal emotioneel op een jonger niveau functioneert en dat zijn persoonlijkheid nog niet voldoende is uitgekristalliseerd. Eveneens is de rechtbank van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende is komen vast te staan dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd onder invloed van zijn licht verstandelijke beperking. De rechtbank acht verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar.
De op te leggen straf
Bij zulke ernstige feiten als die de verdachte heeft gepleegd worden vaak lange gevangenisstraffen opgelegd. De toepassing van het adolescentenstrafrecht brengt echter met zich dat de rechtbank is gebonden aan de maximale vrijheidsstraf die kan worden opgelegd in het jeugdstrafrecht, te weten een jeugddetentie van 24 maanden. Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te laten komen, zal aan verdachte de maximale jeugddetentie worden opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook de geadviseerde GBM dient te worden opgelegd. Zowel de ernst en veelvuldigheid van de bewezen verklaarde feiten als het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte vereisen de oplegging van deze maatregel. Verdachte heeft kennelijk een strak kader nodig om zich aan voorwaarden te houden en de GBM biedt een dergelijk kader. Dat een haalbaarheidsonderzoek met betrekking tot de concrete voorwaarden door de jeugdreclassering nog niet heeft plaatsgevonden, staat aan de oplegging van de GBM niet in de weg. De rechtbank weegt hierin mee dat voor een haalbaarheidsonderzoek minimaal drie maanden nodig zijn en verdachte nog geruime tijd langer in jeugddetentie zal zitten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de hoeveelheid en ernst van de gepleegde feiten, in combinatie met de intensiviteit van de benodigde behandeling van verdachte, aanleiding geven tot oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 24 maanden en oplegging van de GBM voor de duur van 12 maanden met de door de jeugdreclassering in haar advies genoemde – nog nader te concretiseren – voorwaarden.

8.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen:
  • een telefoon, merk Samsung (goednummer 5717538);
  • een mes (goednummer 5717550).
8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de Samsung telefoon moet worden teruggegeven aan verdachte. Het mes moet worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Retour rechthebbende
De Samsung telefoon behoort aan verdachte toe. Nu niet is komen vast te staan dat de telefoon verband houdt met de bewezenverklaarde strafbare feiten, dient de telefoon te worden teruggegeven aan verdachte.
8.3.2.
Verbeurdverklaring
Het mes behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het onder 2 tweede alternatief/cumulatief bewezen geachte en het onder 3 tweede alternatief/cumulatief bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [medewerker 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het onder 2 ten laste gelegde. Gevorderd wordt een bedrag van € 800, - bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft daarbij, onder verwijzing naar artikel 51f, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering en een vonnis van de rechtbank Gelderland van 1 februari 2019, aangevoerd dat – hoewel de verdachte onder beschermingsbewind is gesteld – niet is vereist dat een bewindvoerder ter terechtzitting wordt opgeroepen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat ter terechtzitting voldoende is komen vast te staan dat het vermogen van verdachte onder beschermingsbewind, als bedoeld in de artikelen 1:431 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, is gesteld.
De rechtbank verwijst naar de bestendige rechtspraak van de rechtbank Amsterdam en het Gerechtshof Amsterdam (zie bijvoorbeeld het arrest van 2 september 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2873)) dat – indien een verdachte onder beschermingsbewind is gesteld – de verdachte de (zelfstandige) bevoegdheid mist tot beheer en beschikking over zijn vermogen. Die bevoegdheid ligt bij de bewindvoerder, die de verdachte bij de vervulling van zijn taak ook in rechte vertegenwoordigt. Hieruit volgt dat verdachte niet bevoegd is zelfstandig te procederen met betrekking tot de tegen hem ingestelde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. Deze bewindvoerder is opgeroepen noch verschenen. Het alsnog oproepen van de bewindvoerder in de procedure zodat deze de behandeling van de vordering van de benadeelde partij over kan nemen, vormt in dit stadium van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding. Daarom verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 77c, 77gg, 77i, 77w, 77wc, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 eerste alternatief/cumulatief en onder 3 eerste alternatief/cumulatief is ten laste gelegd.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, het onder 2 tweede alternatief/cumulatief en het onder 3 tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde:afpersing, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM)voor de duur van
12 (twaalf) maanden, bestaande uit een zeer strikt juridisch kader van voorwaarden die door de jeugdreclassering nog nader dienen te worden ingevuld en geformuleerd, maar in ieder geval inhouden:
  • dat veroordeelde zijn medewerking verleent aan de doelen binnen de GBM en zich houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens de jeugdreclassering;
  • dat veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang van het Leger des Heils, Cordaan, HVO Querido, de Volksbond of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
  • dat veroordeelde zich onder behandeling zal stellen bij de Bascule, Inforsa, Spirit of een soortgelijke instelling gericht op zijn middelengebruik (alcohol- en druggebruik) en gebrekkige gewetensontwikkeling waarbij rekening wordt gehouden met zijn cognitieve capaciteiten.
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Verklaart verbeurd: het mes (goednummer 5717550).
Gelast de teruggave aan verdachte van: de mobiele telefoon, merk Samsung (goednummer 5717538).
Verklaart [medewerker 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2019.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.