ECLI:NL:RBAMS:2019:8146

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 311
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan eigenaar wegens overtreding van de Huisvestingswet door onvoldoende toezicht op vakantieverhuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een woningbezitster woonachtig in Israël, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres kreeg een boete van € 20.500,- opgelegd wegens overtreding van de Huisvestingswet 2014, omdat zij onvoldoende toezicht had gehouden op de verhuur van haar woning aan toeristen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij voldoende toezicht had gehouden, aangezien zij geen bewijs had geleverd van inschrijving van de huurder in de Basisregistratie Personen (Brp) en geen afspraken had gemaakt over het toezicht door haar dochter, die haar vertegenwoordigde. De rechtbank concludeerde dat eiseres als overtreder kon worden aangemerkt, omdat zij niet had voldaan aan haar zorgplicht als eigenaar. Eiseres had ook verzocht om matiging van de boete, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de opgelegde boete.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/311

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.N.M. van Trigt),
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Brandenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 20.500,- wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Huisvestingswet).
Bij besluit van 6 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mr. N. Hamdach, medewerker van verweerder.
Ter zitting zijn gehoord als informanten [dochter] (de dochter), [schoonzoon] (de schoonzoon) en [de persoon 1] .

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres, zelf woonachtig in Israël, is eigenaresse van de woning op het [adres] , te Amsterdam (hierna: de woning). Volgens de Basisregistratie personen (Brp) staat er op dit adres niemand ingeschreven. Verder blijkt uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) dat de woning vier kamers heeft en een oppervlakte van 72 vierkante meter. De woning heeft de bestemming ‘wonen’.
2. Eiseres heeft op 9 juni 2017 een huurovereenkomst gesloten met [de persoon 2] voor de huur van de woning van [datum 1] 2017 tot – na verlenging – [datum 2] 2018.
3. Op 1 en 8 juni 2018 zijn bij Bureau Zoeklicht van de Gemeente Amsterdam meldingen binnengekomen dat sprake zou zijn van vakantieverhuur in de woning. Naar aanleiding van de melding van 8 juni 2018 is verweerder een onderzoek naar het gebruik van de woning gestart. Volgens de melding van 1 juni 2018 wordt de woning al geruime tijd aan toeristen verhuurd.
4. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 10 juni 2018. Uit het rapport blijkt dat toezichthouders van de gemeente Amsterdam de woning op 9 en 10 juni 2018 hebben bezocht. Tijdens het bezoek op 9 juni werd met twee mannen gesproken, van wie er één bevestigde toerist te zijn. Tijdens het bezoek op 10 juni waren vier toeristen uit Turkije in de woning aanwezig. Een van de toeristen heeft tijdens de bezoeken verklaard dat ze voor 5 personen hebben geboekt voor vier dagen, maar dat een van de vrienden op de dag van het huisbezoek op 10 juni al was vertrokken. Bij de woning hing een naamplaatje met daarop de [namen] . De toezichthouders hebben geen aanwijzingen gevonden dat de woning permanent bewoond werd.
Besluitvorming
5. Verweerder heeft op 12 juni 2018 aan eiseres het voornemen bekend gemaakt om haar een boete op te leggen. Eiseres heeft hierover haar zienswijze naar voren gebracht.
6. Verweerder heeft vervolgens met het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd en ingevorderd van € 20.500,-. Het door eiseres ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. De boete is opgelegd omdat de woning door de vakantieverhuur zonder de daartoe vereiste vergunning aan de bestemming tot bewoning is onttrokken. Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat de woning aan vijf personen is verhuurd in de periode van 6 tot en met 10 juni 2018, dat hiervan bij de gemeente geen melding is gemaakt en dat er geen sprake is van permanente bewoning door een hoofdbewoner. Eiseres is als eigenaar verantwoordelijk voor het rechtmatig gebruik van de woning. Niet gezegd kan worden dat zij zich zodanig heeft vergewist dat ze niet kon weten dat de woning onrechtmatig werd verhuurd. Zo heeft eiseres de huurster bij aanvang van de huur niet gevraagd of zij daadwerkelijk haar verblijf op de woning zou houden en zich ook op het adres zou inschrijven. Evenmin heeft zij haar gevraagd of zij een uittreksel van haar inschrijving uit de Brp kon overleggen, terwijl de huurster verplicht was zich op het adres in te schrijven. Uit de in bezwaar overgelegde stukken, met name uit de verklaringen van de dochter van eiseres, blijkt bovendien niet dat de dochter ten tijde van haar huisbezoeken op 4 augustus 2017, 6 november 2017, 2 februari 2018 en 7 mei 2018 alle vier de kamers van de woning heeft geïnspecteerd. Omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij voldoende toezicht heeft gehouden op het rechtmatige gebruik van de woning, kan zij als overtreder worden aangemerkt.
7. Eiseres heeft het bestreden besluit in beroep gemotiveerd bestreden. Op de beroepsgronden wordt hierna ingegaan.
Oordeel van de rechtbank
Overtreding?
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is, zoals ook ter zitting is bevestigd, dat de huurovereenkomst die eiseres had met [de persoon 2] is geëindigd op 8 juni 2018. Ten tijde van de huisbezoeken was dus geen sprake meer van een huurder. Volgens eiseres had de voorinspectie van de woning al plaatsgevonden op 7 mei 2018, terwijl [de persoon 2] wist dat eiseres pas op 11 juni 2018 in de gelegenheid was een eindinspectie uit te voeren. Verder is niet in geschil dat [de persoon 2] niet ingeschreven heeft gestaan in de Brp. De inschrijving in de Brp is een van de voorwaarden van het vakantieverhuurbeleid. Een van de andere voorwaarden is dat aan niet meer dan vier personen tegelijk mag worden verhuurd. Evenmin is in geschil dat, doordat niet is voldaan aan de voorwaarden voor vakantieverhuur, sprake is van een overtreding.
Overtreder?
9.1.
In geschil is of eiseres kan worden aangemerkt als overtreder. Eiseres meent van niet omdat zij voldoende toezicht heeft gehouden op de woning. Omdat eiseres in Israël woont heeft zij haar dochter gevraagd regelmatig langs te gaan bij de woning. Er zijn meerdere (on)aangekondigde bezoeken geweest door haar dochter, schoonzoon en [de persoon 1] , een goede vriend van de familie. De woning maakte telkens een nette en bewoonde indruk.
9.2.
Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat eiseres niet heeft voldaan aan haar zorgplicht. Niet is gebleken dat eiseres ervoor gezorgd heeft dat de hiervoor weergegeven personen op de juiste wijze toezicht hebben gehouden. Zo blijkt niet dat er afspraken zijn gemaakt over de frequentie van de huisbezoeken en de wijze van rapporteren. Verder heeft eiseres nagelaten te controleren of de huurder in de Brp ingeschreven stond.
9.3.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] dat de overtreder degene is die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt. Het is eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] dat van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand voor verhuur aan toeristen werd gebruikt.
9.4.
In diverse uitspraken heeft de Afdeling verduidelijkt wat in dit opzicht verwacht mag worden van de eigenaar/verhuurder. Zo heeft de Afdeling bepaald dat de verhuurder in ieder geval kan vragen om een bewijs van inschrijving in de Brp. [3] Ook kan de eigenaar op internet controleren of de woning wordt aangeboden voor vakantieverhuur. [4] Verder mag van de eigenaar/verhuurder worden verwacht dat deze geregeld langs gaat bij de woning en hiervan rapportages opmaakt. Bij deze bezoeken dient iedere kamer gecontroleerd te worden. [5] Tot slot heeft de Afdeling geoordeeld dat de enkele clausule in een huurcontract dat vakantieverhuur verboden is, onvoldoende is om aannemelijk te maken dat voldoende toezicht is gehouden. [6]
9.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, uitgaande van deze criteria, onvoldoende toezicht gehouden op de woning. Allereerst is daarbij van belang dat op het moment dat de overtreding geconstateerd werd, op 10 juni 2018, geen sprake meer was van een verhuursituatie. Niet in geschil is immers dat de verhuur al was geëindigd op 8 juni 2018. Het einde van de huur had voor eiseres reden moeten zijn zich er van te vergewissen dat de woning niet meer in gebruik was bij [de persoon 2] of derden. Verder heeft eiseres nagelaten om de huurster te vragen om een inschrijving in de Brp over te leggen. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij het toezicht volledig heeft overgelaten aan haar dochter. Als haar dochter belde, dan hoorde eiseres dat alles goed was. Eiseres heeft echter niet onderbouwd dat zij met haar dochter afspraken heeft gemaakt hoe het toezicht zou plaatsvinden. Er zijn geen afspraken gemaakt over de frequentie van de huisbezoeken, de manier van rapporteren aan eiseres en wat haar dochter precies zou controleren. Voorts acht de rechtbank van belang dat haar dochter ter zitting heeft aangegeven dat zij per e-mail contact onderhield met de huurster. Geen van deze e-mails, waaruit eventuele afspraken om langs te komen zouden kunnen blijken, zijn overgelegd. Ook hierdoor heeft eiseres niet onderbouwd dat er sprake is geweest van concreet toezicht op de woning. Omdat eiseres onvoldoende toezicht heeft gehouden op de woning, en dus niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet wist en niet kon weten dat de woning onrechtmatig werd gebruikt, heeft verweerder haar terecht aangemerkt als overtreder.
9.6.
Deze grond slaagt niet.
Matigen boete?
10.
10.1.
Verder is in geschil of verweerder aanleiding had moeten zien om de boete te matigen. Eiseres heeft aangevoerd dat de duur van de overtreding zeer kort was. Ook heeft zij geen enkel voordeel genoten. Daar komt bij dat er sprake is van een beperkte mate van verwijtbaarheid. Verweerder heeft verwezen naar het gefixeerde boetestelsel. Volgens verweerder zijn er geen bijzondere omstandigheden die maken dat de boete gematigd moet worden.
10.2.
Op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de boete gematigd worden als aannemelijk is gemaakt dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [7] volgt dat onder meer een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de boete te matigen.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de boete gematigd had moeten worden. Zoals hierboven overwogen, kan de overtreding aan eiseres worden toegerekend. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overtreding haar in verminderde mate verweten kan worden, zo volgt uit wat hiervoor onder 9.5 is overwogen. Ook heeft zij onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een beperkte ernst van de overtreding. Dat het, zoals eiseres stelt, slechts ging om een korte periode vormt geen aanleiding om tot matiging over te gaan. Ook de leeftijd en gezondheid van eiseres leveren hiervoor geen grond op. Eiseres heeft verder niet onderbouwd dat zij een geringe financiële draagkracht heeft. De enkele stelling dat zij een klein pensioen in Israël heeft en dat de verhuur van de woning een extraatje is, is daartoe onvoldoende.
10.4.
Ook deze grond slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, voorzitter, en mr. C.W. Inden en mr. B.C. Langendoen, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:288.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:396.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3040.
4.Zie voornoemde uitspraak.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:396.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:707.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:649