ECLI:NL:RBAMS:2019:8112

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2353
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsuitkering door eiser, die op 29 januari 2019 een uitkering naar de norm van een alleenstaande had aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft de aanvraag afgewezen op 22 februari 2019, met als reden dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 19 april 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting op 24 september 2019. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn aanvraag en dat het bestuursorgaan niet verplicht is om zelf na te gaan of eiser aanspraak kan maken op bijstand naar de norm van gehuwden, wanneer er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat eiser niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met een besluit van 22 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Met het besluit van 19 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2019.
Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 29 januari 2019 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande aangevraagd. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woonsituatie van eiser. Het onderzoek is vastgelegd in een rapport van 21 februari 2019. Op basis van het onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding met de heer [naam] . Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van het schenden van de inlichtingen-plicht.
2. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunt eiser
3. Eiser voert in beroep aan dat de grondslag voor de afwijzing onjuist is en dat hij tijdens de behandeling van zijn aanvraag in de gelegenheid gesteld had moeten worden om zijn aanvraag te wijzigen van een aanvraag naar de norm van een alleenstaande naar een aanvraag naar de norm van een gezin. Dit klemt des temeer omdat verweerder op de hoogte was van de medebewoner. Voorafgaande aan zijn aanvraag ontving eiser immers een uitkering met toepassing van de kostendelersnorm.
Overweging rechtbank
4. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de motivering voor het afwijzen van de aanvraag met de beslissing op bezwaar is gewijzigd en dat schending van de inlichtingenplicht niet (meer) aan eiser wordt tegengeworpen. De afwijzing van de aanvraag is gelegen in de omstandigheid dat eiser niet als een zelfstandig subject voor de bijstand kan worden aangemerkt. Volgens verweerder voert eiser een gezamenlijke huishouding en had hij een aanvraag moeten indienen naar de norm van gehuwden.
5. In geschil is de vraag of verweerder gehouden was om eiser in de gelegenheid te stellen zijn oorspronkelijk aanvraag om een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande te wijzigen naar een aanvraag om bijstand naar de norm van gehuwden.
6. De rechtbank vindt daar het volgende van. Als een betrokkene aanspraak maakt op bijstand, is hij zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de daartoe strekkende aanvraag. [1] Bijstand wordt in beginsel alleen op aanvraag toegekend en voor iedere specifieke uitkering is een afzonderlijke aanvraag vereist. Als het bestuursorgaan vaststelt dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding waardoor een betrokkene geen zelfstandig subject van bijstand is (en hij op grond daarvan geen aanspraak kan maken op bijstand naar de norm voor een alleenstaande), is het bestuursorgaan niet verplicht zelf na te gaan of de betrokkene aanspraak kan maken op bijstand naar de norm voor gehuwden. [2] Het hoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager om de inhoud van zijn aanvraag te bepalen. De omstandigheid dat eiser eerder een uitkering ontving met toepassing van de kostendelersnorm - hetgeen een andere situatie is dan een gezamenlijke huishouding - verandert niets aan die verantwoordelijkheid.
7. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen, omdat hij niet kan worden aangemerkt als een zelfstandig subject van bijstand.
8. Op grond van het bovenstaande slaagt het beroep niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4948
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 5 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2360