ECLI:NL:RBAMS:2019:8086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
13/751434-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na overlevering aan Litouwen

Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Colombiaanse man aan Litouwen. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van Litouwen op 10 mei 2019. De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak de noodzaak benadrukt om aanvullende informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in Litouwen, specifiek in Pravieniškės Correction House en Kaunas Remand Prison. De rechtbank heeft eerder, op 20 augustus 2019, al een tussenuitspraak gedaan waarin zij de niet-onherroepelijkheid van de veroordeling en de strafbaarheid van de feiten heeft beoordeeld. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op verschillende zittingen, waaronder op 6 augustus, 10 september en 15 oktober 2019, voortgezet. Tijdens deze zittingen is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden in Litouwen besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in de Litouwse detentie-instellingen. Daarom heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie te verzoeken om aanvullende informatie van de Litouwse autoriteiten over de detentieomstandigheden en de bescherming van de opgeëiste persoon na zijn overlevering. De rechtbank heeft de zaak geschorst en zal op een later tijdstip opnieuw bijeenkomen om de antwoorden op de gestelde vragen te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751434-19
RK nummer: 19/3680
Datum uitspraak: 29 oktober 2019
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 mei 2019 door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1962
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 6 augustus 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. van Straaten, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat de uitspraak op 20 augustus 2019 zal worden gedaan.
Tussenuitspraak 20 augustus 2019
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 20 augustus 2019 overwogen dat zij na sluiting van het onderzoek aanleiding heeft gezien het onderzoek ter zitting te heropenen, omdat de rechtbank aanvullende informatie wenst over de vraag of tegen de beslissing tot uitvaardiging
van een EAB door de Litouwse procureur generaal (
Chief Prosecutor) beroep in rechte mogelijk is als ten aanzien en of over de detentieomstandigheden in Litouwse detentie-instellingen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend.
Zitting 10 september 2019
De behandeling van de vordering is door de - in samenstelling gewijzigde - rechtbank,
met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 10 september 2019.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. F.T.C. Dölle (als waarnemer voor mr. B. Van Straaten) en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op 10 september 2019 geschorst teneinde te onderzoeken of in voldoende mate kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon na overlevering in detentie zal worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
Zitting 15 oktober 2019
De behandeling van de vordering is door de – in samenstelling gewijzigde - rechtbank,
met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 15 oktober 2019.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw
mr. B. van Straaten, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat op 29 oktober 2019 uitspraak zal worden gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Colombiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de
Court of Appeals of Lithuaniavan 7 mei 2019 (zaaknummer: 1A-282-518/2019)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Tussenuitspraak 20 augustus 2019

De rechtbank verwijst naar de tussenuitspraak van 20 augustus 2019 waarin al is geoordeeld over de niet-onherroepelijkheid van de veroordeling, de strafbaarheid van de feiten,
het gelijkstellingsverweer en het beroep op artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze oordelen dienen in de onderhavige uitspraak als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Bevoegdheid van de Prosecutor General’s Officetot het uitvaardigen van een EAB

De rechtbank verwijst in dit verband eveneens naar hetgeen zij in de tussenuitspraak van 20 augustus 2019 met betrekking tot dit onderwerp heeft overwogen. Het schrijven van 27 juni 2019 van de
Chief Prosecutor, waarnaar verwezen wordt,houdt onder meer in:
“In addition, Article 63 of the CPP stipulates that persons participating in the proceedings may appeal against actions or decisions taken by prosecutor to the superior prosecutor. In cases where the superior prosecutor declines to grant the appeal rendering an order, this order may be appealed against to the pre-trial judge”
Daarnaast wijst de rechtbank op de brief van 29 augustus 2019 van de
Deputy Chief Prosecutor, inhoudende onder meer:
“In accordance with Article 63 of the Code of Criminal Procedure, the actions of Chief Prosecutor of Department for Prosecution of the Prosecutor General's Office issuing the European arrest warrant may be appealed against to the superior prosecutor, i.e. Prosecutor General of the Republic of Lithuania (Deputy Prosecutor General). If the Prosecutor General of the Republic of Lithuania (his Deputy) refuses to uphold the complaint, such decision may be appealed against to the pre-trial judge.”
De rechtbank leidt hieruit af dat tegen de beslissing van procureur-generaal tot uitvaardiging van een EAB beroep openstaat bij een hogere of hoogste procureur-generaal
(Deputy) Prosecutor General), waartegen vervolgens weer beroep openstaat bij een onderzoeksrechter/rechter-commissaris.
Gelet hierop en op hetgeen reeds bij tussenuitspraak van 20 augustus 2019 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de uitvaardigende Litouwse officier van justitie
(the Chief Prosecutor)voldoet aan de vereisten om als een “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584 te worden aangemerkt, namelijk de vereisten zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie die heeft omschreven in zijn overwegingen 73, 74 en 75 in het arrest van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (zaak OG) en C-82/19 PPU (zaak
PI).

6.Detentieomstandigheden

6.1
Inleiding
De rechtbank verwijst ook in dit verband naar hetgeen zij in de tussenuitspraak van
20 augustus 2019 met betrekking tot dit onderwerp heeft overwogen. Voorts wijst zij op hetgeen de rechtbank ter zitting van 10 september 2019 heeft overwogen.
Bij brief van augustus 2019 heeft de Litouwse uitvaardigende autoriteit onder meer het volgende meegedeeld:

1. After surrender to the Republic of Lithuania and until referral to the specific custodial facility to serve his sentence, [opgeëiste persoon] would be kept in Kaunas Remand Prison or Pravieniškės Correction House-Open Colony. (…)
Bij schrijven van september 2019 heeft de Litouwse uitvaardigende autoriteit meegedeeld (voor zover van belang):

1. After surrender to the Republic of Lithuania and until referral to the specific establishment of deprivation of liberty to serve his sentence, [opgeëiste persoon] would be kept in a remand prison. (…)
3. After [opgeëiste persoon] is surrendered to the Republic of Lithuania, he would be accommodated in the remand division located in Pravieniškės Correction House-Open Colony or in Kaunas Remand Prison. (…)
Bij brief van 1 oktober 2019 heeft de Litouwse uitvaardigende autoriteit naar aanleiding van aanvullende vragen het volgende meegedeeld:
“If the said person is held in Kaunas Remand Prison, he will be allocated with at least 3.6 sq.m. of personal space (excluding sanitary area). If the person is held in the remand division of Pravieniškės Correction Facility-Open Colony, he will be allocated at least 5 sq. m. of personal space (excluding sanitary area).
(…)”
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder meer betoogd dat op de rechtbank de onderzoekplicht rust om uit te zoeken in welke instantie de opgeëiste persoon na zijn onherroepelijke veroordeling zal worden gedetineerd.
6.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de mogelijkheid geopperd te vragen naar de garantie dat de
opgeëiste persoon zal worden geplaatst in Kaunas, de instelling waarvan de rechtbank nog geen
algemeen gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling heeft aangenomen. Volgens de officier van justitie is het in het licht van eerdere rechtspraak niet nodig nadere vragen te stellen over waar de opgeëiste persoon na zijn onherroepelijke veroordeling zal worden geplaatst.
6.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de onderhavige zaak bij tussenuitspraak van 20 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6202) geoordeeld dat wegens de buitengewone niveaus van geweld, intimidatie en uitbuiting een reëel gevaar bestaat dat personen die in Litouwen worden gedetineerd in (onder andere) de detentie-instelling
Pravieniškės Correction Home- maar niet in de detentie-instelling
Kaunas Remand Prison -, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De Litouwse autoriteiten hebben meermaals meegedeeld dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Litouwen in
Kaunas Remand Prisonof
Pravieniškès Correction House-Open Prison Colony(dat, naar de rechtbank begrijpt, deel uitmaakt van
Pravieniškès Correction Home) zal worden geplaatst, tot het moment waarop hij naar een penitentiaire inrichting wordt overgeplaatst om de (eventueel) aan hem opgelegde vrijheidsstraf uit te zitten.
Gelet op het reëel gevaar dat personen die worden gedetineerd in de detentie-instelling
Pravieniškės Correction Homeonmenselijk of vernederend worden behandeld, moet de rechtbank, alvorens zij kan beslissen op het overleveringsverzoek, weten in welke van de twee genoemde penitentiaire inrichtingen de opgeëiste persoon na aankomst in Litouwen zal worden geplaatst.
Indien het antwoord luidt dat de opgeëiste persoon in
Pravieniškès Correction House-Open Prison Colonyzal worden geplaatst, rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in
Pravieniškès Correction House-Open Prison Colonyin Litouwen (Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ), 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198,
Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
Om die reden moet de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteiten in Litouwen om alle noodzakelijke aanvullende gegevens verzoeken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in
Pravieniškès Correction House-Open Prison Colonyzal worden gedetineerd.
Gelet hierop zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen voor het stellen van de volgende vragen:
In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Litouwen worden geplaatst, in
Kaunas Remand Prisonof
Pravieniškès Correction House-OpenPrison Colony?
Indien de opgeëiste persoon in
Pravieniškès Correction House-Open Prison Colonywordt geplaatst:
a. zal de opgeëiste persoon in deze detentie-instelling concreet kunnen worden beschermd tegen
inter-prisoner violence, intimidation and exploitationals omschreven in het rapport van het Comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van 25 juni 2019?
b. zo ja, op welke wijze?
De rechtbank verzoekt de officier van justitie om voornoemde vragen aan de Litouwse uitvaardigende autoriteit voor te leggen

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 6.4 genoemde vragen aan de Litouwse uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Spaanse taal tegen het nader te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en T. Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 oktober 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.