8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank merkt op dat de zaak van verdachte samenhangt met de zaken van de medeverdachten. Bij de strafmaat is bij elke verdachte het dierenleed, waaronder in ieder geval de hondengevechten en de dierenmishandeling worden geschaard, als uitgangspunt genomen, waarna per individu is bekeken welke straf passend is.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich langere periode schuldig gemaakt aan het organiseren van vier hondengevechten en het aanwezig zijn bij zes hondengevechten. Door zijn betrokkenheid bij de hondengevechten heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan dierenmishandeling. De honden liepen tijdens de gevechten ernstige (bijt)wonden op, zijn kreupel geworden en/of hebben hier littekens aan overgehouden. Een van de honden, [naam hond 3] , is dusdanig gewond geraakt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] haar poot hebben gehecht met een hechtpistool. Op de videobeelden van de hondengevechten, waarvan een selectie door de officier van justitie op de zitting is getoond, is duidelijk te horen hoe de honden janken als uiting van pijn en/of uitputting. Ook is te zien dat de gevechten redelijk lang duren en er soms ook opnieuw begonnen wordt als een hond al verzwakt is. Het is dan ook schrijnend om te zien hoeveel verschrikkelijk leed de honden is aangedaan. Naast de hondengevechten heeft verdachte, samen met zijn broer, honden gefokt op vechtkenmerken en bedrijfsmatig honden gehouden zonder te voldoen aan de benodigde vereisten. Hierdoor zijn bij een groot aantal honden ernstige gedragsafwijkingen ontstaan en/of aan hun pups doorgegeven, wat ertoe heeft geleid dat meerdere honden, na een ‘assessment’, zodanig bedreigend of agressief zijn bevonden dat zij moesten worden geëuthanaseerd. Mensen hebben ten opzichte van dieren een speciale verantwoordelijkheid. Dit houdt in dat in de omgang met dieren zorg moet worden gedragen voor het welzijn en de gezondheid van het dier en dat al het mogelijke wordt gedaan om de eigenheid en integriteit van een dier te respecteren. Door de honden zoveel leed aan te doen heeft verdachte de intrinsieke waarde van deze honden aangetast. Door het fokken heeft verdachte hondengevechten aangemoedigd en daar financieel beter van willen worden. Niet alleen doordat de gefokte honden werden gebruikt voor eigen hondengevechten, maar ook door de honden te verkopen aan anderen. Het leed wat deze honden door de hondengevechten en het agressiefokken werd aangedaan rechtvaardigt alleen al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alhoewel verdachte daar op zitting uitvoerig over is bevraagd, is het de rechtbank niet duidelijk geworden wat het motief was voor verdachten om honden te laten vechten. Verdachte zou via andere hondenliefhebbers in aanraking zijn gekomen met hondengevechten en nieuwsgierig zijn geweest naar de capaciteiten van zijn honden. Het blijft voor de rechtbank een raadsel hoe door verdachte en ook medeverdachte [medeverdachte 2] enerzijds gesproken wordt over de honden alsof het hun kindjes zijn/waren, en ze de honden anderzijds aan hondengevechten blootstelden, en daarna weer oplapten. Verdachte heeft tijdens de zitting weliswaar spijt betuigd, maar uit het dossier rijst niet het beeld dat hij zich bewust lijkt te zijn van het kwaad wat hij heeft aangericht.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de invoer en/of het voorhanden hebben van verboden diergeneesmiddelen en humane geneesmiddelen zonder handelsvergunning. Hiermee heeft hij de (Europese) regelgeving ondermijnd, waardoor bedrijven en instellingen die wel de regelgeving naleven zijn benadeeld.
De vormverzuim-verweren van de raadsvrouw
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de raadsvrouw gevoerde vormverzuim-verweren als volgt.
1.
Het verkrijgen van de processtukken
De rechtbank heeft van de officier van justitie begrepen dat een kennisgeving van onthouding van processtukken aan de verdediging is gestuurd en dat de raadsvrouw daar ook een bezwaarschrift tegen heeft ingediend. Van een vormverzuim is de rechtbank dan ook niet gebleken. Daarnaast is niet gebleken dat het Openbaar Ministerie zaaksinhoudelijke informatie aan de media heeft doorgespeeld.
2)
De dubbele aanhouding van verdachte
Door de verdediging is terecht aangevoerd dat een tweede aanhouding van verdachte onnodig was. De rechtbank ziet dit aspect niet als een vormverzuim, maar het zal wel strafverminderend worden meegewogen.
3)
De schending van de redelijke termijn
Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij kan gedacht worden aan de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn advocaat op het procesverloop en de manier waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment waarop verdachte in verzekering is gesteld. Dat was op 6 oktober 2016. Dit betekent dat, als zich geen bijzonderheden voor doen, de zaak in oktober 2018 afgerond had moeten zijn. Het dossier was op 12 oktober 2017 klaar, maar daarna heeft nog onderzoek bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Het onderzoek bij de rechter-commissaris heeft lang op zich laten wachten en was op 28 februari 2019 klaar. Ook de planning van de zittingsdagen heeft té lang op zich laten wachten. Hoewel sprake is van een groot onderzoek en veel verdachten, zijn de omstandigheden niet zó bijzonder dat voor deze zaak één jaar meer nodig zou zijn dan voor andere zaken. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, wat strafverminderend wordt meegewogen in de strafmaat.
4)
De termijn van sluiting van het onderzoek ter terechtzitting
Omdat het in deze zaak gaat om een groot onderzoek en meerdere verdachten waren voor de inhoudelijke behandeling meerdere zittingsdagen nodig. Ook voor het opstellen van de vonnissen in deze zaken is meer tijd dan de gebruikelijke twee weken ingepland. De planning daarvan is niet op korte termijn te regelen. Ongeveer driekwart jaar van te voren wordt contact opgenomen met alle advocaten, de officieren van justitie, de rechters en de griffier om tot een planning te komen. Voor de rechters en de griffier geldt dat na de zittingsdagen ook tijd vrijgemaakt moet worden om te raadkameren en om de vonnissen te schrijven. Omdat het lastig is om met ieders agenda rekening te houden, heeft de planning een keuze moeten maken. Óf plannen op de zittingsdagen die nu zijn gebruikt en twee maanden later sluiten en uitspraak doen, óf de zittingsdagen (nog) later plannen, waarbij mogelijk sneller daarna uitspraak had kunnen worden gedaan (bijvoorbeeld na vier tot zes weken). Er is door de rechtbank gekozen voor de eerste optie, waarvan de planning (onder andere) met de raadsvrouw is afgestemd. Bij de tweede optie zou verdachte netto langer in onzekerheid zijn gebleven, de einduitspraak zou dan namelijk later zijn gedaan dan vandaag. De rechtbank vindt niet dat sprake is van schending van de artikelen 281 lid 1 jo. 345 lid 1 Sv. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt ook dat ‘noch artikel 345 Sv noch enige andere rechtsregel zich ertegen verzet dat na afloop van het onderzoek ter terechtzitting het onderzoek op een nadere terechtzitting gesloten wordt verklaard’.Doordat later uitspraak wordt gedaan heeft dit wel invloed gehad op de redelijke termijn. Zoals hiervoor overwogen wordt de schending van de redelijke termijn meegewogen in de strafmaat.
5) Het euthanaseren van inbeslaggenomen honden
De raadsvrouw heeft bepleit dat de inbeslaggenomen pups ten onrechte zijn geëuthanaseerd. In 2017 is tegen het voornemen van de officier van justitie om de in beslag genomen honden te euthanaseren door de verdediging een kort geding aangespannen bij de rechtbank Den Haag. In zijn vonnis van 21 april 2017 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de machtiging tot euthanasie af te geven. Ook op de andere punten waar de raadsvrouw naar heeft verwezen is in dat vonnis al beslist. De rechtbank sluit zich bij dat vonnis aan en vindt dan ook dat het euthanaseren van de inbeslaggenomen honden geen vormverzuim is.
Andere relevante omstandigheden
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat bij feit 5 en 6B sprake is van eendaadse samenloop, omdat het verrichten van een lichamelijke ingreep bij een hond automatisch inhoudt dat ook pijn en/of letsel bij die hond wordt veroorzaakt. Ten aanzien van feiten 3, 4 en 6 is sprake van meerdaadse samenloop.
De straf
De rechtbank heeft geen vergelijkbare strafzaken kunnen vinden om bij de strafmaat bij aan te sluiten. Het gebeurt niet vaak dat er gevangenisstraffen worden opgelegd voor dierenmishandeling. In dit geval is het dierenleed zo ernstig geweest dat de rechtbank hier wel toe overgaat. Aan verdachte wordt voor de misdrijven een gevangenisstraf opgelegd van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Dit is een maand gevangenisstraf minder dan de officier van justitie heeft geëist omdat de rechtbank de criminele organisatie niet bewezen vindt. De rechtbank vindt dat verdachte – gelet op de ernst van het dierenleed en het gegeven dat verdachte inmiddels weer een (pitbullachtige) hond heeft aangeschaft – gedurende de proeftijd ook geen honden mag houden. De rechtbank wil daarmee voorkomen dat verdachte doorgaat met het organiseren van hondengevechten en zal daarom als bijzondere voorwaarde een houdverbod voor het houden van honden opleggen. Een periode van 3 jaar vindt de rechtbank voldoende. Volgens artikel 14d Sr is het Openbaar Ministerie belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden. Gelet op de achtergrond van het feitencomplex is de LID de aangewezen instantie om onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie controles uit te oefenen. Om die reden zal tevens de bijzondere voorwaarde worden opgenomen dat verdachte moet meewerken aan controles op het houdverbod, uit te voeren door de LID.
Gezien het tijdsverloop van de zaak, vindt de rechtbank dat voor de overtredingen, naast de gevangenisstraf die al voor de misdrijven wordt opgelegd, geen straf of maatregel meer hoeft te volgen. De rechtbank zal voor de overtredingen dan ook telkens volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel. Als er geen overschrijding van de redelijke termijn was geweest had de rechtbank de eis van de officier van justitie gevolgd voor de overtredingen.