ECLI:NL:RBAMS:2019:8060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1945
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering na aantreffen hennepplanten

Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de herziening van de bijstandsuitkering van de eiser, die sinds 19 januari 2010 een uitkering ontving op grond van de Participatiewet. De herziening vond plaats naar aanleiding van de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning van de eiser op 29 april 2018, waar twintig tot dertig hennepplanten werden aangetroffen. De sociale recherche startte een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan de eiser, die verzuimd had om melding te maken van de hennepplanten, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenplicht had geschonden.

Het college van burgemeester en wethouders herzag de bijstandsuitkering over de periode van 1 maart 2018 tot en met 29 april 2018 en vorderde een bedrag van € 1.951,17 terug. Later werd dit bedrag verhoogd met de afgedragen loonbelasting. De rechtbank oordeelde dat de eiser had moeten melden dat hij hennepplanten kweekte, aangezien dit van invloed kon zijn op zijn recht op bijstand. De rechtbank vond dat de terugvordering terecht was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen vergoeding van griffierecht of proceskosten toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.P. Schut),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: H. van Golberdinge).

Procesverloop

Op 19 juli 2018 heeft het college de bijstandsuitkering van [eiser] herzien over de periode van 1 maart 2018 tot en met 29 april 2018. Het college heeft een nettobedrag van
€ 1.951,17 teruggevorderd.
Op 2 januari 2019 heeft het college het restant van de vordering van € 1.652,19 verhoogd met de afgedragen loonbelasting.
Op 18 februari 2019 heeft het college de bezwaren van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 september 2019. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiser] ontving sinds 19 januari 2010 een uitkering op grond van de Participatiewet.
2. Op 29 april 2018 heeft de politie een hennepkwekerij met twintig tot dertig stekken van hennepplanten aangetroffen in de woning van [eiser] . De sociale recherche heeft naar aanleiding daarvan onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan [eiser] verleende bijstand.
3. Het college heeft de wijziging van de bijstandsuitkering van [eiser] en terugvordering gebaseerd op de bevindingen van de sociale recherche. [eiser] heeft geen melding gemaakt van de hennepplanten. Hij heeft daarom de inlichtingenplicht geschonden. Hierdoor heeft het college het recht op bijstand over de genoemde periode niet kunnen vaststellen. Omdat de terugvordering in het kalenderjaar 2018 nog niet helemaal was afgelost, heeft het college het restant van de vordering verhoogd met de afgedragen loonbelasting.
Standpunt [eiser]
4. Volgens [eiser] heeft het college ten onrechte aangenomen dat sprake was van professionele hennepteelt. Het ging hooguit om tien tot vijftien planten voor eigen gebruik. Hij heeft er nooit geld aan verdiend, zodat hem niet kan worden verweten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. De verhoging van de terugvordering met loonbelasting komt door de lange behandeling van het bezwaarschrift.
Het oordeel van de rechtbank
5. In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet staat dat een uitkeringsgerechtigde op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
6. De rechtbank vindt daarom dat [eiser] de hennepplanten had moeten melden. Bij het kweken van ongeveer vijf hennepplanten hoeft al geen sprake meer zijn van uitsluitend eigen gebruik. [1] Dat is één van de redenen om te spreken van bedrijfsmatige teelt. [2] De te verwachten oogst bedroeg bovendien 400 gram, terwijl [eiser] zelf maar ongeveer 2 gram per week zegt te gebruiken. Daarbij maakt het niet uit dat de stekjes van [eiser] nog maar klein waren. Een uitkeringsgerechtigde moet bedrijfsactiviteiten melden vanaf het moment waarop hij ermee begint. [eiser] heeft verklaard dat hij in februari of maart 2018 de zaadjes in de potten heeft gedaan. Op dat moment moest hem redelijkerwijs duidelijk zijn dat dit van belang kon zijn voor zijn uitkering. [3]
7. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering mocht worden verhoogd met de afgedragen loonbelasting. Met het besluit van 18 juli 2018 is de teveel ontvangen bijstand teruggevorderd. [eiser] had vanaf dat moment het gehele bedrag kunnen betalen. Als hij dat in 2018 had gedaan was de afdracht van loonbelasting niet nodig geweest.
8. De rechtbank geeft het college daarom gelijk. Als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht kon het college het recht op bijstand niet vaststellen. Dit betekent dat het college de bijstand van [eiser] over de periode van 1 maart 2018 tot en met 29 april 2018 moest herzien en verplicht was om terug te vorderen. Nergens blijkt uit dat er een dringende reden was om van terugvordering af te zien.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een vergoeding van het betaalde griffierecht of een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 6 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1995.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:934.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 22 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD1105.