5.2.2Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging in zijn geheel niet kan worden bewezen, vanwege de omstandigheid dat niet kan worden gesteld dat [naam B.V. 1] . in zijn geheel geen meldingen heeft gedaan. Uit het toezichtonderzoek van de FIU volgt dat [naam B.V. 1] . wel degelijk meldingen heeft gemaakt van de transacties waarbij de betaling € 25.000,- of meer bedroeg.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de transactie onder het vijfde gedachtestreepje geldt dat uit het toezichtonderzoek van de FIU niet volgt dat een transactie met [naam B.V. 2] heeft plaatsgevonden
op of omstreeks 13 november 2014.De informatie in het dossier is innerlijk tegenstrijdig, waarbij meerdere mogelijkheden worden gepresenteerd die niet naast elkaar verenigbaar zijn. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken voor deze transactie.
Ten aanzien van de transacties 1, 19, 26, 48, 49, 63 tot en met 67 en 70 tot en met 75 geldt dat geen bewezenverklaring mogelijk is omdat de transacties buiten de tenlastegelegde periode vallen. Voor deze transacties moet verdachte worden vrijgesproken.
Voor transactie 62 met datum 25 februari 2015 geldt dat dit een bedrag van € 24.100,- betreft. Nu deze transactie onder de objectieve drempel valt van € 25.000,- moet verdachte voor deze transactie worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de transacties die niet in de tenlastelegging zijn benoemd bestaat onduidelijkheid om welke transacties het precies gaat, gelet op de verschillende data in het dossier die aan dezelfde transacties kunnen worden gekoppeld. Dit betekent dat voor de transacties 16 tot en met 18 geen bewezenverklaring kan volgen.
Feit 2
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte van alle transacties moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het cliëntenonderzoek en het vastleggen daarvan naar [naam B.V. 3] geldt dat een verificatie heeft plaatsgevonden en dat relevante gegevens zijn vastgelegd. Er zou in dit kader geen geldig uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna KvK) zijn aangetroffen in de administratie, maar uit de Leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, Richtlijnen voor Verkopers van goederen, gepubliceerd door de Belastingdienst (Leidraad Wwft 2013) volgt echter niet dat een uittreksel uit het handelsregister van de KvK verplicht aanwezig moet zijn. De administratie bevatte wel een kopie van het identiteitsbewijs van de heer [naam bestuurder B.V. 3] . Uit het dossier kan dan ook niet worden afgeleid dat [naam B.V. 1] heeft nagelaten om cliëntenonderzoek te verrichten en/of de gegevens van [naam B.V. 3] niet op toegankelijke wijze heeft vastgelegd.
Ten aanzien van het cliëntenonderzoek en het vastleggen daarvan naar [bedrijf 1] geldt dat uit het controlerapport van de Belastingdienst blijkt, dat er een uittreksel uit het handelsregister van Slovenië en een kopie van het identiteitsbewijs van de eigenaar zijn aangeleverd. Uit het dossier kan derhalve niet volgen dat geen cliënten onderzoek is verricht en/of is vastgelegd.
Ten aanzien van [naam 1] en [naam 2] geldt dat uit het dossier niet volgt dat in zijn geheel geen gegevens zijn vastgelegd. Bovendien is het zo dat de identiteitsbewijzen van deze particulieren zijn ingezien omdat dit een benodigd stuk is voor het op naam stellen van de auto bij de RDW.
Ten aanzien van de transactie met [bedrijf 2] geldt dat verdachte de bestuurder, de heer [naam bestuurder bedrijf 2] , persoonlijk kent. Daarbij komt dat ook in dit geval dat [naam B.V. 1] . een identiteitsbewijs heeft ingezien vanwege het op naam stellen van de auto bij de RDW
Ten aanzien van [bedrijf 3] volgt uit DOC-010 dat de gegevens ten aanzien van deze afnemer zijn opgenomen. Uit het dossier volgt niet dat geen cliëntenonderzoek is verricht dan wel is vastgesteld.
Ten aanzien [naam 3] geldt dat uit het controlerapport volgt dat geen uittreksel uit het handelsregister van de KvK is aangetroffen, maar uit de Leidraad Wwft 2013 volgt niet dat een uittreksel uit het handelsregister van de KvK verplicht aanwezig moet zijn.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om, voor zover de rechtbank vaststelt dat ten aanzien van de transacties geen cliëntenonderzoek is gedaan, verdachte vrij te spreken van het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
5.2.3Het oordeel van de rechtbank
5.2.3.1 Gedeeltelijke vrijspraak van feit 1
In het Rapport van Bureau Toezicht Wwft staat onder nummer 17 een transactie van € 28.250,00 op 13 november 2014 met [naam B.V. 2] Uit het overzicht dat als bijlage bij het Rapport van Bureau Toezicht Wwft is gevoegd, blijkt echter niet dat deze transactie met [naam B.V. 2] heeft plaatsgevonden op 13 november 2014. Nu de conclusie die wordt getrokken in het Rapport dat er op 13 november 2014 een transactie heeft plaatsgevonden met [naam B.V. 2] , niet wordt ondersteund door het bijgevoegde overzicht, acht de rechtbank de onder het vijfde gedachtestreepje tenlastegelegde transactie niet bewezen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit gedeelte van de tenlastelegging.
5.2.3.2 Het oordeel over de overige tenlastegelegde feiten
Feit 1
Vaststaat dat verdachte in de tenlastegelegde periode via [naam B.V. 1] enig aandeelhouder en bestuurder was van [naam B.V. 1] . Ook staat vast dat [naam B.V. 1] . op grond van artikel 1 lid 1 sub a onder 15° Wwft een instelling is in de zin van de Wwft.
Op een instelling in voormelde zin rust op grond van artikel 16 Wwft de verplichting om een ongebruikelijke transactie onverwijld te melden aan de FIU. In het Uitvoeringsbesluit Wwft is daarbij de objectieve meldindicator opgenomen dat er sprake is van een ongebruikelijke transactie (en dat daarom een meldplicht bestaat) als er sprake is van een contante transactie met een waarde van € 25.000,- of meer.
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het strafbare feit dat [naam B.V. 1] . niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 16 Wwft op haar rustende meldplicht. Vastgesteld zal moeten worden of [naam B.V. 1] . het strafbare feit heeft gepleegd. Daarna kan de rol van verdachte worden beoordeeld.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat door [naam B.V. 1] . in de tenlastegelegde periode ten minste 59 transacties zijn verricht, waarbij telkens contante betalingen van
€ 25.000, - of meer in ontvangst zijn genomen. Daarmee is sprake van een objectieve indicator als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wwft, op grond waarvan [naam B.V. 1] . deze transacties als ongebruikelijke transacties onverwijld had moeten melden aan de FIU. Voorts blijkt uit het Rapport van Bureau Toezicht Wwft dat [naam B.V. 1] . heeft nagelaten om dit te doen. Dat de transacties na de Wwft-controle door het Bureau Toezicht Wwft alsnog zijn gemeld, staat een bewezenverklaring niet in de weg. [naam B.V. 1] . had deze transacties op grond van artikel 16 Wwft namelijk
onverwijldmoeten melden.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de in het Rapport genoemde transacties 1, 19, 26, 48, 49, 63 tot en met 67 en 70 tot en met 75 buiten de tenlastegelegde periode vallen. Ook is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat transactie 62 met datum 25 februari 2015 onder de objectieve drempel valt van € 25.000,-. Voor deze transacties kan daarom geen bewezenverklaring volgen.
De rechtbank overweegt voorts dat dit niet melden van ongebruikelijke transacties redelijkerwijs aan [naam B.V. 1] . moet worden toegerekend, omdat sprake is van een gedraging die tot de normale taakuitoefening van de rechtspersoon behoorde en de rechtspersoon erover kon beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De volgende vraag is of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze overtreding van de Wwft. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte volledig kan worden vereenzelvigd met [naam B.V. 1] ., omdat hij als indirect enig aandeelhouder en bestuurder daarbij direct betrokken was in de tenlastegelegde periode. Verdachte heeft ook erkend dat hij als indirect bestuurder verantwoordelijk was voor [naam B.V. 1] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dan ook feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen van [naam B.V. 1] .
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [naam B.V. 1] . opzettelijk in strijd handelen met de in artikel 16 Wwft bedoelde meldplicht.
Feit 2:
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, is [naam B.V. 1] . een instelling in de zin van de Wwft. Op grond van artikel 3 Wwft rust op een dergelijke instelling ook de verplichting om cliëntenonderzoek te doen, onder meer indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 15.000, -, of twee of meer transacties verricht waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste € 15.000, -.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam B.V. 1] . in de tenlastegelegde periode in of vanuit Nederland zeven transacties heeft verricht van ten minste € 15.000,-, zodat [naam B.V. 1] . gehouden was om cliëntenonderzoek te doen. Uit het dossier is gebleken dat [naam B.V. 1] . heeft nagelaten om dit te doen. De rechtbank baseert haar oordeel op de omissies die zijn beschreven in het Rapport van Bureau Toezicht Wwft
.
Ten aanzien van het standpunt van verdediging dat volgens de Leidraad Wwft 2013 uit de wet niet volgt dat een uittreksel uit het handelsregister van de KvK verplicht aanwezig moet zijn, overweegt de rechtbank als volgt. In de dagvaarding is niet het verwijt gemaakt dat geen uittreksel uit de kamer van koophandel aanwezig was, maar dat zo’n uittreksel niet was aangevraagd en/of gecontroleerd. De verplichting is de identiteit van de rechtspersoon te verifiëren. Uit artikel 11 lid 2 Wwft volgt dat de identiteit van een rechtspersoon kan worden geverifieerd aan de hand van
documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Voorts noemt artikel 4 lid 2 van de Uitvoeringsregeling Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme als document op basis waarvan kan worden voldaan aan artikel 11, tweede lid, eerste volzin, van de wet, onder sub a een uittreksel uit het handelsregister. De rechtbank is dan ook van oordeel, dat uit de wet volgt dat een uittreksel uit het handelsregister van de KvK een document is waarmee de identiteit van een rechtspersoon kan worden geverifieerd. Dat dit niet zo in de Leidraad Wwft 2013 staat, zoals door de verdediging is aangevoerd, doet daar niet aan af.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [naam B.V. 1] . in het kader van de tenaamstelling van de voertuigen wel gegevens van bepaalde cliënten, zoals [naam 1] en [naam 2] heeft opgevraagd, maar dat zij deze heeft bewaard in een andere administratie die niet in beslag is genomen. Deze documentatie heeft verdachte echter niet ter onderbouwing van zijn stelling meegenomen en aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank acht de enkele stelling van verdachte dat er wél cliëntenonderzoek zou zijn verricht en gegevens zouden zijn bewaard in het licht van de stukken in het dossier echter onvoldoende.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat ten aanzien van het cliëntenonderzoek naar [bedrijf 1] geldt dat uit het controlerapport van de Belastingdienst blijkt dat er een uittreksel uit het handelsregister van Slovenië en een kopie van het identiteitsbewijs van de eigenaar zijn aangeleverd. Ook ten aanzien van de transactie met [bedrijf 3] zou volgens de verdediging uit het dossier volgen dat gegevens van deze afnemer zijn opgenomen. Tijdens de Wwft-controle op 4 april 2016, welke op 23 maart 2016 was aangekondigd, was [naam B.V. 1] . niet in staat om de vereiste documenten te tonen. Dat [naam B.V. 1] . op andere momenten wel documenten van haar cliënten zou hebben gehad, maakt die constatering niet anders.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 33 Wwft opgenomen verplichting om de gegevens van cliënten op een toegankelijke wijze vast te leggen en te bewaren, een zelfstandige verplichting betreft. Door het niet voldoen aan de verplichting om cliëntenonderzoek te doen, is ook niet voldaan aan de verplichting om de gegevens op een toegankelijke wijze vast te leggen en te bewaren. [naam B.V. 1] . heeft daarmee de verplichtingen van zowel artikel 3 als van artikel 33 Wwft geschonden.
De rechtbank overweegt dat dit handelen redelijkerwijs aan [naam B.V. 1] . moet worden toegerekend, omdat sprake is van een gedraging die tot de normale taakuitoefening van de rechtspersoon behoorde en de rechtspersoon kon erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
Zoals hiervoor is overwogen, kan verdachte volledig worden vereenzelvigd met [naam B.V. 1] ., omdat hij als indirect enig aandeelhouder en bestuurder daarbij direct betrokken was in de tenlastegelegde periode. Verdachte heeft ook erkend dat hij als bestuurder verantwoordelijk was voor [naam B.V. 1] . Verdachte heeft dan ook feitelijk leiding gegeven aan deze overtredingen van de Wwft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [naam B.V. 1] . plegen van de onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten.