ECLI:NL:RBAMS:2019:7975

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
13/751687-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 15 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door het York Crown Court in het Verenigd Koninkrijk. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Letland en gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van aanranding en had verweer gevoerd tegen de overlevering op basis van dubbele strafbaarheid en de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk.

Tijdens de zittingen op 10 september en 1 oktober 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd er gediscussieerd over de detentieomstandigheden in de Britse gevangenissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering, op basis van informatie van de Britse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van de gestelde verweren.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen, zoals artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet, zijn toegepast. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751687-19
RK nummer: 19/4381
Datum uitspraak: 15 oktober 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juli 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 oktober 2018 door de
York Crown Court(het Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Letland),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 10 september 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 september 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Letse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde de antwoorden van de reeds door het Openbaar Ministerie gestelde vragen met betrekking tot – kort gezegd – de detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk af te wachten.
Zitting 1 oktober 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 1 oktober 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. S.F.J. Smeets en - op verzoek van de opgeëiste persoon – door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgmentvan de
York Crown Courtvan 5 januari 2017 (referentie T20160201).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB blijkt het volgende:
Indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
(…)
2. [X] No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision.
If you have ticked the box under point 2, please confirm the existence of one of the following:
(…)
[X] 3.1b. the person was not summoned in person but by other means actually received official information of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision, in such a manner that it was unequivocally established that he or she was aware of the scheduled trial, and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear in person for the trial;
(…)
4. If you have ticked the box under point 3.1b, 3.2 or 3.3 above, please provide information about how the relevant condition has been met:
[opgeëiste persoon] attended York Crown Court for a pre-trial review hearing on 8th June 2016 when the date for trial was fixed for 4th January 2017. [opgeëiste persoon] was released from court at the conclusion of this hearing on bail with a condition to surrender to his bail and attended court for trial on 4th January 2017. [opgeëiste persoon] did not attend the trial. The prosecution successfully applied for the trial to take place in his absence. [opgeëiste persoon] was convicted of the offence.
Blijkens het EAB is de opgeëiste persoon niet in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, maar is de opgeëiste persoon tijdig en in persoon gedagvaard en daarbij op de hoogte gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid. Aldus is sprake van de situatie als omschreven in artikel 12, sub a, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feitencomplex in Nederland niet tot een strafbaar feit zou leiden. Uit de feitelijkheden in deze zaak blijkt niet van concrete dwang. Overlevering kan om deze reden niet worden toegestaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feitencomplex onder de Nederlandse strafbepaling van aanranding valt. Uit het EAB blijken de volgende bewoordingen: “
he pinned her to her bed” en het slachtoffer “
fought back”. Hieruit blijkt dat sprake is van dwang. Het verweer dient te worden verworpen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
In de feitomschrijving in het EAB staat het volgende vermeld: “
He lunged towards [slachtoffer] and pinned her to her bed. [opgeëiste persoon] then kissed [slachtoffer] ’s neck and took hold of her underwear. (…) [slachtoffer] fought back and left the room.” De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen vallen onder “door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen” en het feit daarmee valt onder de delictsomschrijving van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat aan voornoemde voorwaarde is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.Detentieomstandigheden

Bij tussenuitspraak in een andere zaak van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:2381) heeft de rechtbank vastgesteld dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen HMP Birmingham, HMP Bedford en HMP Liverpool - in het bijzonder de geconstateerde beperkte individuele ruimte en onvoldoende compenserende omstandigheden in genoemde inrichtingen - een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Bij uitspraak in een andere zaak van 2 juli 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:2381) heeft de rechtbank vastgesteld dat het voornoemd reëel gevaar ten aanzien van de detentie-instelling in Liverpool niet meer bestaat.
Gelet op voornoemde vaststelling heeft de rechtbank op de zitting van 10 september 2019 het onderzoek geschorst teneinde de antwoorden van de door het Openbaar Ministerie gestelde vragen over in welke inrichting de opgeëiste persoon bij overlevering terecht zou komen af te wachten.
In antwoord op vragen van de officier van justitie heeft de
Director General (Prisons),
HM Prison and Probation Servicevervolgens bij brief van 16 september 2019 informatie verstrekt over het detentiecentrum waar de opgeëiste persoon na overlevering terecht zal komen. Uit de aanvullende brief blijkt het volgende:
“The EAW for Mr [opgeëiste persoon] was issued by York Crown Court and if returned to the UK he would be brought before that court. The usual practice is that prisoners sentenced from York Crown Court are remanded in custody to HMP Hull or HMP Leeds. HMP Birmingham and HMP Bedford are outside the Yorkshire region of the United Kingdom and so the likelihood of Mr. [opgeëiste persoon] being housed there is remote. However, this cannot be discounted entirely as if operational necessity or the behaviour of the individual necessitates transfer, there remains the possibility that an individual will be housed outside the geographical region in which they are sentenced.
Following return, Mr [opgeëiste persoon] will be assessed and assigned a security category as per Prison Service Instruction (PSI) 10-2011 Categorisation of adult males (Annex B) and it is most likely that he will be placed into a prison within Yorkshire that is consistent with his assessed security categorisation and sentence length. This could be one of a number of prisons, including Humber, Lindholme, Moorland and Wealstun. He is most likely to remain in one of these prisons throughout the duration of his sentence. However, although rare, there are occasions where security, control and order reasons lead to prisoners being transferred to a prison outside of their home geographical area. Therefore, it is not possible to completely rule out that Mr [naam][de rechtbank begrijpt: Mr [opgeëiste persoon] ]
could move to HMP Birmingham or Bedford.”
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de overlevering moet worden geweigerd nu niet volledig is uitgesloten dat de opgeëiste persoon in uitzonderlijke omstandigheden zou kunnen worden overgeplaatst naar de detentie-instelling HMP Birmingham of Bedford. Volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018 in de zaak ML (C-220/18 PPU) is de uitvoerende autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt,
naar alle waarschijnlijkheidzal worden gedetineerd.
De rechtbank is daarom, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat op basis van de aanvullende gegevens het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na zijn overlevering in detentie in Groot-Brittannië kan worden uitgesloten.
Gelet op het voorgaande staat het bepaalde in artikel 4 van het Handvest niet in de weg aan het nemen van een (positieve) beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 246 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
York Crown Court(het Verenigd Koninkrijk)
.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.