ECLI:NL:RBAMS:2019:7974

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
13/751661-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een Europees aanhoudingsbevel en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Op 1 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de officier van justitie. De vordering tot overlevering was ingediend op 24 augustus 2016 en betrof een persoon die in Finland was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 8 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct was en dat hij de Britse nationaliteit had. Tijdens de zitting op 1 oktober 2019 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, noch zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig had om over de verzochte overlevering te beslissen.

De rechtbank heeft ook de juridische context van het EAB besproken, inclusief de vereisten van de Europese wetgeving en de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeerde dat de Finse wetgeving niet voorziet in een effectieve rechtsbescherming tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen. Dit leidde tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De rechtbank heeft de geschorste overleveringsdetentie beëindigd en vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751661-16
RK-nummer: 16/5902
Datum uitspraak: 1 oktober 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 augustus 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 november 2015 door de
Criminal Sanctions Agencyte Helsinki (Finland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 13 oktober 2016
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2016. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. P. Scholte zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de prejudiciële vragen die op 16 augustus 2016 door deze rechtbank in de zaak “Poltorak” zijn gesteld (ECLI:NL:RBAMS:2016:5206).
Zitting 1 oktober 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 1 oktober 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. P. Scholte zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovengenoemde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van
the Helsinki Court of Appeal of 8 december 2014 (Helsinki District Court of 12 March 2014), sentence number 153636, ref R 14/1161.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit arrest heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 jaar, 9 maanden en 7 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Gevolgen van het arrest C 508/18 (OG) en C-509/18 (PF)

4.1.
Juridisch kader
Het EAB is uitgevaardigd door de
Criminal Sanctions Agencyte Helsinki (Finland).
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) heeft bij arresten van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (OG) en C-509/18 (PF) de vragen van Ierse rechters of de officier van justitie in Lübeck, Duitsland en de officier van justitie van de Republiek Litouwen rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten beantwoord.
In de Nederlandse versie van het arrest in de zaak OG is in punt 60 en 73 tot en met 75 het volgende door het HvJ overwogen:
60 Uit de overwegingen in de punten 50 tot en met 59 van dit arrest volgt dat een autoriteit, zoals een openbaar ministerie, dat beschikt over de bevoegdheid om in het kader van de strafprocedure strafvervolging in te stellen tegen een persoon die ervan wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd, teneinde hem voor de rechter te brengen, moet worden geacht deel te nemen aan de rechtsbedeling in de betrokken lidstaat.
73 De „uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 moet bijgevolg in staat zijn die taak objectief uit te oefenen door rekening te houden met alle belastende en ontlastende elementen, zonder daarbij het risico te lopen dat derden, met name de uitvoerende macht, haar beslissingsbevoegdheid aansturen of met betrekking tot die bevoegdheid instructies geven, zodat het geen enkele twijfel lijdt dat het besluit tot uitvaardiging van het Europees aanhoudingsbevel uitgaat van die autoriteit en in fine niet van de uitvoerende macht (zie in die zin arrest van 10 november 2016, Kovalkovas, C‑477/16 PPU, EU:C:2016:861, punt 42).
74 Bijgevolg moet de uitvaardigende rechterlijke autoriteit de uitvoerende rechterlijke autoriteit de zekerheid kunnen bieden dat, gelet op de waarborgen geboden door de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat, zij in de uitoefening van haar met de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel inherent verbonden taken, op onafhankelijke wijze optreedt. Deze onafhankelijkheid vereist dat er statutaire en organisatorische voorschriften bestaan die waarborgen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de vaststelling van een beslissing tot uitvaardiging van een dergelijk aanhoudingsbevel geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie vanwege de uitvoerende macht.
75 Wanneer het recht van een uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen toekent aan een autoriteit die weliswaar aan de rechtsbedeling in die lidstaat deelneemt maar zelf geen rechter of rechterlijke instantie is, moet bovendien de beslissing om een dergelijk aanhoudingsbevel uit te vaardigen en met name de evenredigheid van een dergelijke beslissing in de betreffende lidstaat het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming.
In haar uitspraak van 5 juli 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:4857) heeft de rechtbank het volgende overwogen:
De
State Prosecutorverbonden aan
the Office of the Prosecutor Generalte Helsinki (Finland) heeft in een memorandum, gedateerd 29 mei 2019, in dit verband het volgende meegedeeld.
Reference: Court of Justice of the European Union Judgments in Joined Cases C-508/18
and C-82/19.
In Finland, under Finnish law, prosecutor always decides on the issuing of EAWs.
According to the Act on the Prosecution Service (43912071) prosecutors are autonomous and
independent in the consideration of charges and any measure related thereto. It is the duty of a prosecutor to impartially secure criminal liability in a case under his/her consideration in a manner consistent with the legal safeguards of the parties and the public interest.
Due to the autonomous and independent status of the prosecutor he/she may not be directed or instructed in a specific case or otherwise by the executive, such as a Minister for Justice or the police in connection with deciding to issue an EAW.
(…)
A prosecutor may issue an EAW for prosecution only on the basis of a national arrest warrant issued by a court. The Court may remand a person whose surrender to Finland is to be requested if there are grounds to suspect that he/she will not arrive voluntarily to Finland for prosecution. Court’s decision is possible only if there are probable grounds to suspect the requested person of a crime. The principle of proportionality will be applied in the consideration of the coercive measures.
The requested person may file a complaint to the Court of Appeal against the decision by which he or she has been remanded. The complaint is not subject to any time limits and may be filed in any stage of the EAW proceedings. If the Court of Appeal annuls the decision on remand the EAW will consequently be cancelled by the issuing prosecutor.
(…)
Vervolgens heeft de
District Prosecutorverbonden aan de
Prosecutor’s Office of Inland Finlandper e-mail van 12 juni 2019 de volgende toelichting gegeven:
[…]
has the right to file a complaint against the Court’s decision without time limits and at any stage of the proceedings. Based on a complaint the Court of Appeal may overturn the lower court’s decision. Once the requested person is surrendered to Finland the Court will hold a new remand hearing without delay and in any case not later than four days from the time when the requested person arrived in Finland. For these reasons, all requirements inherent in effective judicial protection apply to the court procedure in Finland. A separate appeal against the prosecutor’s EAW decision as such may not be filed with a court in Finland.
We find that the Judgments of the CJEU in matters C-508/18 and C-509/18 should not be interpreted in such a way that the Finnish prosecutor’s decision to issue an EAW in the above-mentioned circumstances and on the basis of a Court’s remand decision rendered for that very purpose, would need to be capable of being the subject of separate court proceedings in Finland.
(…)
At first glance paragraph 75 (paragraph 53 of in Case C 509/18) seems to provide a clear and unconditional requirement that an effective legal remedy (“court proceeding”) against the prosecutor’s decision of having issued an EAW should always exist.
However, after reading the judgments, there appears to be a clear and substantial contradiction within the CJEU’s reasoning, pertaining to the concept of judicial protection in EAW proceedings. We refer especially to paragraph 68 (paragraph 46 in Case C‑509/18) as read in conjunction to paragraphs 67 and 69-70 (paragraph 45 and 47-48 in Case C‑509/18).
(…)
It is clear from the CJEU’s reasoning that separate recourse to a judicial review (“court proceeding”) is not required (or reasonable) at both levels, being what the CJEU refers to as the “national level” and “EAW -level” of decision making.
(…)
The reference to a possible judicial review (“court proceedings”) made by the CJEU in paragraph 75 of decision in Case C 508/18 (paragraph 53 of in Case C 509/18) is even less applicable to Finnish EAW proceedings when one considers that the national arrest warrant behind the prosecutor’s EAW decision in this matter is actually not merely “national” but adopted for the very purpose of the prosecutor to request the suspected person’s surrender to Finland from another state. It is just as important to keep in mind that the national arrest warrant in this case was issued by a Court after having considered the proportionality as well as other prerequisites of the measure.
In conclusion, the Finnish prosecutor in this matter shall be considered an ‘issuing judicial authority’ within the meaning of Article 6(1) of the EAW Framework Decision. There should exist no doubt that the status of the Finnish prosecutor meets the test of CJEU judgments in Cases C‑508/18 and C-509/18 as described in the CJEU’s preliminary rulings.
Het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) te Amsterdam heeft aanleiding gezien om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere vragen te stellen met betrekking tot hetgeen door het HvJ is bepaald in §75 van het arrest in de zaak OG, met name de vraag of een beroepsprocedure bestaat tegen de beslissing van de Finse officier van justitie om een EAB uit te vaardigen.
Hierop heeft de
District Prosecutor, verbonden aan
the Prosecutor’s Office of Inland Finland te Tamperehet volgende geantwoord per e-mail van 20 juni 2019:
The legislation in Finland does not make it possible that the prosecutor’s decision to issue a EAW can be subject of a court proceedings. The decision to issue an EAW is made after the decision on remand of the court. The decision of the court can be appealed. The prosecutor asks the court to make a decision in order to ask a person to be surrendered to Finland, so the question of the proportionality is being considered in the court proceeding at this point.If the court refuses to remand the person in question, the prosecutor cannot issue an EAW. This means that these two proceedings are linked to one another.
4.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak van 5 juli 2019 stelt de rechtbank vast dat de Finse wetgeving niet voorziet in de mogelijkheid om de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, voorwerp te laten uitmaken van een beroep in rechte dat volledig voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een effectieve rechterlijke bescherming, zodat niet is voldaan aan het door het HvJ in overweging 75 van het arrest geformuleerde vereiste.

5.Slotsom

Onder verwijzing naar haar uitspraak van 1 december 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:9311) overweegt de rechtbank dat deze vaststelling ertoe leidt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van dit EAB.

6.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van dit EAB.
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.