ECLI:NL:RBAMS:2019:7911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
13/684526-18 + 13/134965-16 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling op station Sloterdijk met geslaagd beroep op noodweerexces

Op 18 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 december 2018 op station Amsterdam Sloterdijk betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Tijdens de zitting op 4 oktober 2019 heeft de officier van justitie, mr. M. van der Linden, de verdachte aangeklaagd, terwijl de raadsman, mr. P. Scholte, de verdediging voerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de bewuste dag in een conflict verwikkeld raakte met het slachtoffer, waarbij de verdachte het slachtoffer tegen zijn hoofd schopte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat deze situatie was beëindigd op het moment dat het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging handelde en dat er sprake was van noodweerexces. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het bewezen verklaarde feit van poging tot zware mishandeling. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de verdachte was vrijgesproken van de openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, omdat deze niet meer opportuun was. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. M.A.E. Somsen, en de rechters mrs. R.A. Overbosch en M. van Mourik.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684526-18 en 13/134965-16 (tul)
Datum uitspraak: 18 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 4 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Linden, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Scholte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich op 26 december 2018 schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:medeplegen poging zware mishandeling (primair) of mishandeling (subsidiair) door [naam slachtoffer] tegen zijn hoofd of lichaam te schoppen waardoor [naam slachtoffer] letsel heeft gekregen.
Feit 2:openlijke geweldpleging door op station Amsterdam Sloterdijk in vereniging [naam slachtoffer] meermalen te slaan, vast te pakken en te schoppen waardoor [naam slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat de aangifte volstrekt niet overeenkomt met de camerabeelden. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
3.3.2.
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden van 27 december 2018 en de bekennende verklaring van verdachte.
De rechtbank merkt op dat de geweldshandelingen die op de camerabeelden te zien zijn hoofdzakelijk door verdachte zijn gepleegd in reactie op de aanval van aangever; op de beelden is te zien dat medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) een enkele klap geeft aan aangever [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ). Nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [naam medeverdachte] de handelingen ‘met verenigde krachten’ hebben gepleegd, kan worden bewezen dat de geweldshandelingen in vereniging zijn gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
op 26 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [naam slachtoffer] eenmaal met kracht tegen zijn hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweerexces. Hierbij baseert de raadsman zich op het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 22 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:456).
De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat sprake is geweest van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging omdat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf, tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was (r.o. 3.6.2, sub a). Verdachte is weliswaar te ver gegaan door [naam slachtoffer] tegen zijn hoofd te schoppen, maar de situatie was nog niet afgelopen, verdachte dacht en mocht denken dat het gevecht nog steeds gaande was.
Subsidiair stelt de raadsman dat sprake is van noodweerexces omdat op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), maar zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (r.o. 3.6.2., sub b). Daarbij moet het postuur van [naam slachtoffer] , de explosie van geweld door [naam slachtoffer] en de volle klap van [naam slachtoffer] in het gezicht van verdachte in aanmerking worden genomen.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt. Er was sprake van een noodweersituatie. [naam slachtoffer] heeft verdachte immers met een plotselinge, korte explosie van geweld aangevallen. Voor verdachte was het noodzakelijk en geboden zich te verdedigen tegen het geweld. Op de camerabeelden is te zien dat [naam medeverdachte] [naam slachtoffer] heeft vastgepakt en [naam slachtoffer] van verdachte heeft losgetrokken. Daarmee werd de noodweersituatie beëindigd.
Daarna heeft verdachte echter nog geschopt in de richting van het hoofd van [naam slachtoffer] , terwijl aangever weerloos op de grond lag. Nu deze schoppende bewegingen na het beëindigen van de noodweersituatie hebben plaatsgevonden, kan niet worden gezegd dat de verdediging nog langer geboden was. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij dacht dat het gevecht nog gaande was toen hij schopte. Naar uiterlijke verschijningsvorm was dat geen verdediging meer. Uit het dossier blijkt niet verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging heeft geschopt waardoor een beroep op noodweerexces dient te worden afgewezen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Op 26 december 2018 heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte, [naam medeverdachte] en [naam slachtoffer] op het perron van station Amsterdam Sloterdijk. De rechtbank stelt vast dat [naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij de trein uit is gestapt om verdachte en [naam medeverdachte] aan te houden, waarna hij zag dat verdachte hem probeerde te slaan in zijn gezicht. Vervolgens heeft hij, volgens de aangifte, verdachte afgeweerd.
De rechtbank stelt vast op grond van de camerabeelden – die door de rechtbank op zitting zijn bekeken – dat de ontremde actie van [naam slachtoffer] niet past bij een aanhouding. Op de beelden is te zien dat verdachte de trein uitstapt. Een meter voor de treindeuren maakt verdachte een handgebaar naar [naam slachtoffer] en loopt weg. [naam slachtoffer] trekt vervolgens de treindeuren open en stormt de trein uit, rent op verdachte af en probeert hem te slaan. Verdachte probeert af te weren en wordt door [naam slachtoffer] tegen de trein geduwd en in zijn gezicht geslagen. Op de beelden is ook te zien dat [naam medeverdachte] probeerde [naam slachtoffer] van verdachte af te trekken. De rechtbank is dan ook, gezien de camerabeelden, van oordeel dat verdachte zich in een situatie bevond waarin voor hem de noodzaak bestond zichzelf te verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever. Die situatie was echter beëindigd op het moment dat verdachte was ontzet en [naam slachtoffer] op de grond lag. De schoppende bewegingen die verdachte daarna in de richting van [naam slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij hij eenmaal het hoofd van aangever raakt, vallen niet onder de noodweersituatie, nu de verdediging niet meer geboden was. Het feit is dan ook strafbaar.
Wel acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging [naam slachtoffer] heeft geschopt en dat er dus sprake is geweest van noodweerexces. Verdachte is daarom niet strafbaar en dient voor het onder 1 primair bewezen verklaarde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam slachtoffer] vordert ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde € 327,50 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit kosten voor fysiotherapie, en € 750,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, omdat [naam slachtoffer] het geweld heeft geïnitieerd en in zijn aangifte leugenachtig heeft verklaard. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank verklaart [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat verdachte is vrijgesproken voor het onder 2 ten laste gelegde feit.

7.Vordering tenuitvoerlegging 13/134965-16

De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/134965-16 afwijzen omdat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling niet meer opportuun is.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaathem
van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Verklaart [naam slachtoffer]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Wijst af de vordering TUL met parketnummer 13/134965-16.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 18 oktober 2019.
[...]
.