ECLI:NL:RBAMS:2019:7746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7142
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar door AIVD wegens onvoldoende informatie over verblijf in Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Akkas, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigd door mr. L. Bertels. De eiser, werkzaam bij Swissport Cargo Services The Netherlands BV, had een aanvraag ingediend voor een verklaring van geen bezwaar, noodzakelijk voor zijn vertrouwensfunctie. De AIVD weigerde deze verklaring op basis van onvoldoende informatie over het verblijf van de eiser in Turkije van 12 november 2015 tot en met 16 oktober 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de AIVD niet in staat was om de benodigde gegevens te verkrijgen, omdat er geen samenwerkingsrelatie met de Turkse veiligheidsdienst bestond. De rechtbank oordeelde dat de AIVD niet tekort was geschoten in haar verplichtingen en dat de weigering van de verklaring van geen bezwaar op goede gronden was. De rechtbank benadrukte dat de afgifte van een verklaring van geen bezwaar een discretionaire bevoegdheid is, waarbij de AIVD beleidsruimte heeft om te besluiten op basis van nationale veiligheid. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/7142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Binnenlandse Veiligheidsdienst (AIVD),verweerder
(gemachtigde: mr. L. Bertels).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiser een verklaring van geen bezwaar te verstrekken.
Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Vanaf 27 november 2017 is eiser in dienst getreden van Swissport Cargo Services The Netherlands BV (de werkgever). Omdat eisers functie een vertrouwensfunctie betreft waarvoor een verklaring van geen bezwaar nodig is, heeft de werkgever eiser op 8 januari 2018 aangemeld voor een veiligheidsonderzoek bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Op het formulier Opgave persoonlijke gegevens heeft eiser ingevuld dat hij van 12 november 2015 tot en met 16 oktober 2017 in Turkije heeft verbleven. Als doel van deze reis heeft hij ingevuld ‘overig’.
2. Na onderzoek heeft verweerder besloten eiser geen verklaring van geen bezwaar te verlenen, omdat er onvoldoende gegevens zijn om alle veiligheidsrisico’s te kunnen uitsluiten. Het veiligheidsonderzoek dient in beginsel inzicht te verschaffen in iemands doen en laten gedurende een periode van tenminste acht jaar. Door de twee jaar die eiser in Turkije heeft doorgebracht is dat niet mogelijk. Turkije is weliswaar geen risicoland, maar verweerder vindt het toch onwenselijk om met de inlichtingen-en veiligheidsdienst van Turkije een samenwerkingsrelatie aan te gaan om gegevens uit te wisselen.
3. Het voornemen om eiser geen verklaring van geen bezwaar te verlenen is aan eiser meegedeeld bij besluit van 20 maart 2018. Eiser heeft hierop gereageerd bij e-mail van 28 maart 2018. Hij denkt dat hij voldoet aan de uitzondering voor mensen die een tijdje in het buitenland hebben gewoond die op de website wordt vermeld. Hij heeft gevraagd om een persoonlijk gesprek.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder definitief besloten om de verklaring van geen bezwaar te weigeren. Naar aanleiding van zijn e-mail is eiser voor een gesprek uitgenodigd. Verweerder erkent dat eiser zijn uiterste best heeft gedaan om mee te werken, maar er zijn geen bruikbare alternatieven voor het verkrijgen van de ontbrekende politieke en justitiële gegevens. Verweerder legt de nadruk op het belang van de nationale veiligheid en verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 juli 2009 [1] . Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan een uitzondering moet worden gemaakt.
5. Eisers bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarin getoetst aan artikel 8 van de wet Veiligheidsonderzoeken en de Beleidsregel Veiligheidsonderzoeken 2012 (de Beleidsregel). Ook is gekeken of de nieuwe beleidsregel uit 2018 voor eiser gunstiger zou uitpakken, maar dat was niet het geval.
Het standpunt van eiser
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij in hoge mate wordt benadeeld door het bestreden besluit. Hij is zijn baan verloren, terwijl hij voorheen dit werk steeds naar tevredenheid heeft uitgevoerd. Al die tijd heeft hij met een dagpas ook toegang gehad tot gevoelige plaatsen op Schiphol. Eiser bevindt zich in een onmogelijke positie. De benodigde informatie kan niet worden verkregen, omdat verweerder geen samenwerkingsrelatie wenst met de zusterdienst in Turkije. Eiser wordt hiervan nu de dupe. Tenslotte heeft hij aangevoerd dat het maar om een korte periode gaat, twee jaar van de in totaal acht jaar waarnaar wordt gekeken. Eiser heeft tenslotte aangevoerd dat artikel 3 van de Beleidsregel een discretionaire bevoegdheid voor verweerder inhoudt, die nu in feite aan de kant wordt geschoven.
Het standpunt van verweerder
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Turkije weliswaar een NAVO-partner is, maar dat een samenwerkingsrelatie ongewenst is, omdat niet kan worden gegarandeerd dat de Turkse zusterdienst voldoet aan de criteria die Nederland stelt aan professionaliteit en betrouwbaarheid. In een dergelijk geval kan geen informatie worden ingewonnen. Dat betekent dat er geen inzicht is verkregen in eventuele politieke en justitiële gegevens over eiser gedurende een periode van twee jaar. Onder deze omstandigheden kan geen verklaring van geen bezwaar worden afgegeven.
Overwegingen van de rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat het afgeven van een verklaring van geen bezwaar een discretionaire bevoegdheid is en dat verweerder hierbij dus beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017 [2] .
9. In artikel 8 van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) is bepaald dat een verklaring slechts kan worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [3] berust op de minister ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Wvo de verplichting zich in te spannen om alle beschikbare en aanvaardbare mogelijkheden tot verkrijging van voldoende gegevens aan te wenden en kan de minister zich niet op het ontbreken van voldoende gegevens beroepen, indien de AIVD bij het verzamelen van gegevens tekort is geschoten. De AIVD dient binnen de grenzen van het redelijke datgene te doen, wat nodig is om de voor een verantwoorde oordeelsvorming benodigde gegevens te verkrijgen.
11. Het gegeven dat de Nederlandse Staat ervoor heeft gekozen om geen samenwerking met de Turkse veiligheidsdienst aan te gaan, betekent niet dat de AIVD in dit geval tekort is geschoten bij het verzamelen van gegevens. In de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling is overwogen dat de minister wel aan zijn verplichtingen had voldaan, nu in die zaak was vastgesteld dat de AIVD niet met de betreffende veiligheidsdienst samenwerkt waardoor in het kader van het veiligheidsonderzoek geen persoonsgegevens konden worden uitgewisseld.
De rechtbank acht die situatie ook in het geval van eiser aan de orde. Verweerder heeft toegelicht naar welke criteria wordt gekeken bij het al dan niet aangaan van een samenwerkingsverband en waarom er in dit geval voor is gekozen geen samenwerking met de Turkse veiligheidsdienst aan te gaan. Dat het gevolg daarvan is dat er geen gegevens over eisers verblijf in Turkije bekend zijn bij verweerder en er dus onvoldoende informatie is om de gevraagde verklaring van geen bezwaar af te geven, is bijzonder vervelend voor eiser, maar maakt niet dat verweerder onjuist heeft gehandeld of tekort is geschoten in haar verplichtingen.
12. De stelling van eiser dat de discretionaire bevoegdheid uit artikel 8 van de Wvo hier terzijde wordt geschoven volgt de rechtbank niet. Artikel 8 van de Wvo maakt het mogelijk om een verklaring van geen bezwaar te weigeren indien onvoldoende waarborgen zijn verkregen. Dat is in het geval van eiser aan de orde, nu er geen uitwisseling van gegevens heeft plaatsgevonden.
13. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden geweigerd om de verklaring van geen bezwaar af te geven. Dat verweerder daarbij meer belang heeft toegekend aan redenen van veiligheid dan aan het persoonlijke belang van eiser, kan ook de toets doorstaan. De rechtbank is niet gebleken dat er in eisers geval zodanig bijzondere omstandigheden waren dat verweerder toch gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op zorgvuldige wijze tot het bestreden besluit is gekomen. Verweerder heeft zowel aan de oude als aan de nieuwe beleidsregel getoetst, maar is daarbij tot de conclusie gekomen dat eiser in beide gevallen niet voor een verklaring van geen bezwaar in aanmerking komt.
15. Het beroep van eiser is daarom ongegrond. Voor terugbetaling van het griffierecht of een proceskostenvergoeding bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:67.