Op 31 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die in Nederland in detentie verbleef. De officier van justitie had op 31 mei 2017 een vordering ingediend om de overlevering van de opgeëiste persoon te verzoeken. Tijdens de zitting op 25 juli 2017 werd de beslissing over de overlevering uitgesteld vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië, waarover de rechtbank eerder had vastgesteld dat er een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestond. De rechtbank had de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon geschorst, maar de zaak bleef onopgelost door het gebrek aan informatie van de Roemeense autoriteiten over verbeteringen in de detentieomstandigheden.
Op 31 januari 2019 werd de behandeling van de vordering voortgezet. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn voor het uitsluiten van het reële gevaar voor de opgeëiste persoon was overschreden, mede gezien het tijdsverloop en het gebrek aan vooruitgang in de detentieomstandigheden in Roemenië. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, en stelde vast dat de geschorste overleveringsdetentie was beëindigd. Deze beslissing werd genomen door de rechters E.M.M. Gabel, V.V. Essenburg en B. Poelert, en werd uitgesproken in openbare zitting.