ECLI:NL:RBAMS:2019:768

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
13.751297-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot overlevering op basis van detentieomstandigheden in Roemenië

Op 31 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die in Nederland in detentie verbleef. De officier van justitie had op 31 mei 2017 een vordering ingediend om de overlevering van de opgeëiste persoon te verzoeken. Tijdens de zitting op 25 juli 2017 werd de beslissing over de overlevering uitgesteld vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië, waarover de rechtbank eerder had vastgesteld dat er een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestond. De rechtbank had de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon geschorst, maar de zaak bleef onopgelost door het gebrek aan informatie van de Roemeense autoriteiten over verbeteringen in de detentieomstandigheden.

Op 31 januari 2019 werd de behandeling van de vordering voortgezet. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn voor het uitsluiten van het reële gevaar voor de opgeëiste persoon was overschreden, mede gezien het tijdsverloop en het gebrek aan vooruitgang in de detentieomstandigheden in Roemenië. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, en stelde vast dat de geschorste overleveringsdetentie was beëindigd. Deze beslissing werd genomen door de rechters E.M.M. Gabel, V.V. Essenburg en B. Poelert, en werd uitgesproken in openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.297-17
RK-nummer: 17/3468
Datum uitspraak: 31 januari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2016 door
the Piteşti Law Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1971,
domicilie kiezende op het kantoor van zijn raadsman mr. B.J.W. Tijkotte te Lagendijk 64-A, 1541 KC Koog aan de Zaan.
hierna te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 juli 2017
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juli 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering gelet op – kort samengevat – de detentieomstandigheden in Roemenië uitgesteld en in verband daarmee het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het uitstel van de beslissing over de overlevering opschorting van de beslistermijn meebrengt.
De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen, omdat sprake was van zodanig vluchtgevaar dat dit niet door middel van schorsingsvoorwaarden kon worden ingeperkt. Hierbij heeft de rechtbank opgemerkt de duur van de overleveringsdetentie ambtshalve in de gaten te houden.
Schorsing van de overleveringsdetentie
De rechtbank heeft bij beslissing van 13 oktober 2017 de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon geschorst.
Zitting 31 januari 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 31 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable court resolution from 21.03.2016 through which it was ordered the preventive detention of the defendant.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van Roemenië strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft ter zitting van 25 juli 2017 meegedeeld dat de rechtbank eerder voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling heeft aangenomen. Gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen (zie bijv. EHRM 24 april 2017, 61467/12, 39516/13, 48231/13 en 68191/13 (Rezmiveş e.a./Roemenië), heeft de rechtbank vastgesteld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Verder heeft de rechtbank ter zitting van 25 juli 2017 overwogen dat de Roemeense autoriteiten gegevens hebben verstrekt ter beantwoording van de vraag of in geval van overlevering naar Roemenië voor de opgeëiste persoon een dergelijk gevaar bestaat. Gelet op het aantal vierkante meters dat de opgeëiste persoon in het semi-open regime ter beschikking zal staan, heeft de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoord. De conclusie dat voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat, leidde volgens de rechtbank niet tot weigering van de overlevering, maar tot uitstel van de beslissing over de overlevering. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat gelet op het grote belang van het
absolute en universelerecht om van onmenselijke of vernederende behandeling gevrijwaard te blijven, de rechtbank niet mag meewerken aan een overlevering die de opgeëiste persoon aan het reële gevaar van zo een behandeling zou blootstellen, ook al zou de opgeëiste persoon – zoals in dit geval – zelf die overlevering wensen.
De rechtbank heeft verder op 25 juli 2017 overwogen dat het niet aan de rechtbank is om te verzoeken dat Roemenië een individuele garantie voor de opgeëiste persoon verstrekt en dat de rechtbank er vanuit gaat dat de officier van justitie de zaak opnieuw zal aanbrengen zodra Roemenië informatie (hetzij gegevens, hetzij een individuele garantie) heeft verstrekt op basis waarvan het reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten.
De rechtbank stelt vast dat na de zitting van 25 juli 2017 door de Roemeense autoriteiten in deze zaak geen nadere gegevens over de detentieomstandigheden in Roemenië zijn verstrekt en dat evenmin een individuele garantie is verstrekt. De officier van justitie heeft ter zitting van
31 januari 2019 meegedeeld dat het Openbaar Ministerie contact heeft onderhouden met de Roemeense autoriteiten en dat uit de berichten van de Roemeense autoriteiten naar voren komt dat op korte termijn geen verbetering van de detentieomstandigheden in Roemenië valt te verwachten.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) overwogen dat de redelijke termijn waarbinnen het reële gevaar voor de opgeëiste persoon moet worden uitgesloten, niet bedoeld is om de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid te stellen om in de toekomst de detentiecapaciteit uit te breiden en de algemene detentieomstandigheden te verbeteren - hoezeer een dergelijke uitbreiding en verbetering ook wenselijk en geboden is - maar om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen om bij de huidige detentiecapaciteit en onder de huidige algemene detentieomstandigheden aanvullende gegevens te verstrekken op grond waarvan het reële gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de vraag welke termijn als redelijk moet worden beschouwd niet in het algemeen is te beantwoorden, maar afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval.
De rechtbank komt in deze zaak, met de officier van justitie en de raadsman, tot het oordeel dat de redelijke termijn – mede gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat niet op korte termijn een verbetering van de detentieomstandigheden in Roemenië valt te verwachten – thans is overschreden. De rechtbank concludeert dan ook dat de overleveringsprocedure dient te worden beëindigd. Onder verwijzing naar de overwegingen onder 5.3.3 en 5.4.3 van eerdergenoemde uitspraak van 26 januari 2017, leidt dit ertoe dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 van de OLW van 31 mei 2017.
STELT VASTdat de
(geschorste) overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2019.
Mr. B. Poelert is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.