7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft bijna 9 maanden lang in drugs gedeald en heeft, nadat de rechter-commissaris de bewaring had afgewezen, ook nog (ten minste) twee keer drugs gedeald. Verdachte is hierbij professioneel te werk gegaan; hij had geïnvesteerd in een dealertelefoon en visitekaartjes gemaakt en die uitgedeeld op straat.
De rechtbank acht dit ernstige feiten. Het gebruik van verdovende middelen is schadelijk voor de volksgezondheid. Daarnaast brengen de handel en het gebruik, naar de ervaring heeft geleerd, allerlei soorten ernstige criminaliteit en overlast mee.
Voorts heeft verdachte [naam 1] , een agent die op dat moment in burgerkleding was, mishandeld. Door aldus te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [naam 1] .
Blijkens een de verdachte betreffend strafblad van 26 augustus 2019 is verdachte niet eerder voor soortgelijk feiten veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging mede gelet op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
In strafverzwarend opzicht weegt de rechtbank mee dat verdachte tweemaal met het dealen van drugs opnieuw is aangevangen nadat hij was aangehouden en door de rechter-commissaris in vrijheid gesteld.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte in de toekomst een stevige stok achter de deur heeft om hem van het plegen van, met name soortgelijke, strafbare feiten te weerhouden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren passend. Gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies zal de rechtbank daarbij geen meldplicht als bijzondere voorwaarde opleggen.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de gevangenneming van verdachte.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (zaak B – feit 2)
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht om, gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij, de vordering af te wijzen en subsidiair verzocht om de vordering te matigen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B, onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hij heeft een aantal dagen pijn en hinder ondervonden als gevolg van de vuistslag tegen zijn kaak. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door verdachte en de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de gevorderde schadevergoeding worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak B, onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.