ECLI:NL:RBAMS:2019:7573

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
13/650388-18 (A), 13/081138-19 (B) en 13/130398-19 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor drugshandel en mishandeling van een agent

Op 10 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bijna negen maanden lang betrokken was bij de handel in drugs. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en aanwezig hebben van cocaïne en MDMA in de periode van 1 januari 2018 tot en met 28 augustus 2018. Daarnaast werd hij beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 2C-B pillen en XTC-pillen op 5 april 2019, evenals de mishandeling van een agent in burger, [naam 1], door hem een vuistslag te geven. De rechtbank heeft de zaken samengevoegd en op 26 september 2019 ter terechtzitting behandeld. De officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor bepaalde feiten, maar de rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte professioneel te werk ging bij de drugshandel en dat zijn handelen schadelijk was voor de volksgezondheid. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam 1], van €250,- voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650388-18 (A), 13/081138-19 (B) en 13/130398-19 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 10 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaken A, B en C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berndsen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat:
Zaak A
1. hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 28 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een (gebruikers)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een (gebruikers)hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 24 augustus 2018 tot en met 28 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
  • (ongeveer) 1,35 gram en/of 1,37 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • (ongeveer) 9 tabletten van een materiaal bevattende 2C-B en/of
  • (ongeveer) 5 tabletten en/of 0,06 gram van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Zaak B

1. hij, op of omstreeks 5 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 35 2C-B pillen en/of ongeveer 18 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 16 wikkels cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij, op of omstreeks 5 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door een vuistslag in/op/tegen de kaak, in elk geval het gezicht, van die [naam 1] te geven;
Zaak C
hij op of omstreeks 3 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland
,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14 tabletten MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 0,24 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het tweede feit van zaak B heeft de officier van justitie verklaard dat zij het feit bewezen acht zoals tenlastegelegd maar dat zij er bij de strafmaat geen rekening mee houdt dat verdachte wist of had moeten vermoeden dat het een agent betrof, nu [naam 1] in burger was en zich op dat moment niet als agent kenbaar had gemaakt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde van zaak A partiële vrijspraak bepleit van de periode van 1 januari 2018 tot en met 21 maart 2018. De Samsungtelefoon met nummer * [telefoonnummer 2] is in gebruik genomen op 6 maart 2018 en er vinden drugsgerelateerde gesprekken plaats vanaf 22 maart 2018 (dossierpagina 165 en verder).
Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde van zaak B partiële vrijspraak bepleit van de 16 wikkels MDMA of cocaïne. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring. De indicatieve en definitieve tests zien slechts op de 2C-B- en XTC-pillen. Of sprake is geweest van wikkels met MDMA of cocaïne kan dus niet worden vastgesteld.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde van zaak B partiële vrijspraak bepleit van de gekwalificeerde variant van de mishandeling (artikel 304 aanhef en sub 2 Wetboek van Strafrecht). Het is vaste rechtspraak dat het opzet daarbij ook ziet op de hoedanigheid van ambtenaar. Het dossier bevat geen enkele indicatie dat verdachte wist of moest weten dat hij een politieambtenaar sloeg.
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Het Openbaar Ministerie heeft bij het begin van het onderzoek de historische verkeersgegevens van 1 januari 2018 tot en met 4 juli 2018 van verdachtes iPhone met telefoonnummer * [telefoonnummer 1] gevorderd. Uit die telecomanalyse kwam vast te staan dat er telecomcontacten met 146 verschillende Engelse en 12 Ierse telefoonnummers waren. Ook bleek uit het historisch bestand dat er meerdere contacten waren met een telefoonnummer dat in gebruik was bij ene [naam 2] , die antecedenten heeft voor de handel in verdovende middelen (dossierpagina’s 23-24). De rechtbank gaat er van uit dat de contacten met de Engelse en Ierse telefoonnummers voornamelijk drugsgerelateerd waren, nu verdachte heeft verklaard dat er geen bekenden van hem in Ierland wonen en in Groot-Brittannië wel familie van hem woont, maar hij daar geen contact mee heeft (dossierpagina 51).
Bij de doorzoeking van verdachtes woning werden naast de iPhone met telefoonnummer * [telefoonnummer 1] ook drie andere telefoons aangetroffen, waaronder een Samsung met telefoonnummer * [telefoonnummer 2] . Uit het onderzoek naar de Samsung telefoon bleek dat verdachte op 29 maart 2018 een drugsgerelateerd chatgesprek had waarin hij vertelde dat telefoonnummer * [telefoonnummer 2] een nieuw nummer was (dossierpagina’s 165, 166 en 169).
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang beschouwd acht de rechtbank, anders dan de raadsman, bewezen dat verdachte ook voor 22 maart 2018 en dus voordat hij de Samsung in gebruik nam in drugs handelde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht ook het onder 2 ten laste gelegde bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.2.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Bij verdachte werden, naast 35 2-CBpillen en 18 XTC-pillen, 16 wikkels aangetroffen. Na onderzoek bleek dat respectievelijk 1 wikkel 0,22 gram cocaïne, 4 wikkels 1,10 gram cocaïne, 2 wikkels 1,57 gram MDMA en 6 wikkels 3,26 gram cocaïne bevatte (pagina 24 en een ongenummerd rapport van 24 april 2019). De rechtbank acht daarom, anders dan de raadsman, ook bewezen dat verdachte opzettelijk 13 wikkels met 4,58 gram cocaïne en 1,57 gram MDMA aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte opzet had op het mishandelen van een agent en zal verdachte daar aldus partieel voor vrijspreken. Wel acht de rechtbank een eenvoudige mishandeling bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.3.
Zaak C
De rechtbank acht het onder zaak C ten laste gelegde bewezen. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
1. op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 28 augustus 2018 te Amsterdam telkens opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA heeft verkocht, in elk geval telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. op tijdstippen gelegen in de periode van 24 augustus 2018 tot en met 28 augustus 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad:
  • 1,35 gram en 1,37 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
  • 9 tabletten van een materiaal bevattende 2C-B en
  • 5 tabletten en 0,06 gram van een materiaal bevattende MDMA;
Zaak B
3. op 5 april 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 35 2C-B pillen en 18 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en 13 wikkels bevattende 4,58 gram cocaïne en 1,57 gram MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. op 5 april 2019 te Amsterdam [naam 1] heeft mishandeld door een vuistslag tegen de kaak, in elk geval het gezicht, van die [naam 1] te geven.
Zaak C
op 3 mei 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14 tabletten bevattende MDMA en 0,24 gram cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.
Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om bij de uitspraak de gevangenneming van verdachte te bevelen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het onder 2 ten laste gelegde van zaak B niet in de straftoemeting mee te nemen en voor het overige ten laste gelegde een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren en een forse taakstraf op te leggen. Het maximum van de taakstraf geldt volgens de Hoge Raad per feit, waardoor de rechtbank in casu een taakstraf van 1200 uur kan opleggen (rechtbank Gelderland 1 december 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6469; verwijzend naar HR 28 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:A
Y8324, alsmede rechtbank Noord-Holland 23 maart 2018 (niet gepubliceerd)).
Verder heeft de raadsman verzocht om de door de officier van justitie gevorderde gevangenneming af te wijzen. Er is onvoldoende recidivegevaar en verdachte heeft dan, als hij in hoger beroep gaat, al een gevangenisstraf uitgezeten.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft bijna 9 maanden lang in drugs gedeald en heeft, nadat de rechter-commissaris de bewaring had afgewezen, ook nog (ten minste) twee keer drugs gedeald. Verdachte is hierbij professioneel te werk gegaan; hij had geïnvesteerd in een dealertelefoon en visitekaartjes gemaakt en die uitgedeeld op straat.
De rechtbank acht dit ernstige feiten. Het gebruik van verdovende middelen is schadelijk voor de volksgezondheid. Daarnaast brengen de handel en het gebruik, naar de ervaring heeft geleerd, allerlei soorten ernstige criminaliteit en overlast mee.
Voorts heeft verdachte [naam 1] , een agent die op dat moment in burgerkleding was, mishandeld. Door aldus te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [naam 1] .
Blijkens een de verdachte betreffend strafblad van 26 augustus 2019 is verdachte niet eerder voor soortgelijk feiten veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging mede gelet op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
In strafverzwarend opzicht weegt de rechtbank mee dat verdachte tweemaal met het dealen van drugs opnieuw is aangevangen nadat hij was aangehouden en door de rechter-commissaris in vrijheid gesteld.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte in de toekomst een stevige stok achter de deur heeft om hem van het plegen van, met name soortgelijke, strafbare feiten te weerhouden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren passend. Gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies zal de rechtbank daarbij geen meldplicht als bijzondere voorwaarde opleggen.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de gevangenneming van verdachte.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (zaak B – feit 2)
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 250,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht om, gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij, de vordering af te wijzen en subsidiair verzocht om de vordering te matigen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B, onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hij heeft een aantal dagen pijn en hinder ondervonden als gevolg van de vuistslag tegen zijn kaak. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door verdachte en de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de gevorderde schadevergoeding worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [naam 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak B, onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Zaak B
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2. Mishandeling;
Zaak C
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam veroordeelde], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 15 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Vordering van de benadeelde partij (zaak B – feit 2)
Wijst de vordering van [naam 1] , toe tot € 250,- (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] € 250,- (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 5 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. 150 EUR
Omschrijving: 5732820
Opgemerkt zij dat deze beslissing het conservatoire beslag onverlet laat.
Voorlopige hechtenis
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2019.
[...]

1.[...]

.