ECLI:NL:RBAMS:2019:7572

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
13/650388-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze strafzaak, met parketnummer 13/650388-18, heeft de rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2019 een tussenvonnis gewezen. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, die strekt tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft een bedrag van € 78.942,83 gevorderd, dat aan de veroordeelde moet worden opgelegd als verplichting tot betaling aan de Staat. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M. Berndsen, tijdens de terechtzitting op 26 september 2019.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en heeft besloten dat, gezien de omvang van de vordering, een schriftelijke ronde wenselijk is. De rechtbank heeft de door de raadsman voorgestelde data voor de memorie van verdediging en de memorie van het Openbaar Ministerie overgenomen. De zaak zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting, waarbij ten minste 60 minuten gereserveerd dient te worden voor de behandeling van de zaak. Dit tussenvonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. E.J.M. van der Hooft, en is openbaar gemaakt op de zitting van 10 oktober 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/650388-18
Datum uitspraak: 10 oktober 2019
TUSSENVONNIS
Tussenvonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/650388-18, tegen:
[naam veroordeelde] ,(hierna: veroordeelde)
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat veroordeelde en zijn raadsman, mr. M. Berndsen, naar voren hebben gebracht.

2.Vordering

De vordering van de officier van justitie van 26 augustus 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 78.942,83.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het onder 1 ten laste gelegde feit waarvoor [naam veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 76.101,59 te schatten. De geldbedragen waar veroordeelde ter terechtzitting afstand van heeft gedaan, te weten € 2.155,49 en € 685,75, heeft zij in mindering gebracht.
De raadsman heeft de rechtbank, indien zij niet uitgaat van de verklaring van veroordeelde en dus niet uitsluit een hoger bedrag dan € 10.000,- vast te stellen, verzocht om de zaak aan te houden en een schriftelijke ronde te gelasten.
De rechtbank acht, mede gelet op de omvang van de vordering, een schriftelijke ronde wenselijk. De rechtbank zal de door de raadsman voorgestelde data overnemen, te weten:
  • 21 november 2019: memorie verdediging;
  • 2 januari 2020: memorie Openbaar Ministerie.

4.Beslissing

De rechtbank heropent en schorst het onderzoek en beveelt dat het onderzoek zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting.
De rechtbank beveelt de oproeping van de veroordeelde tegen het tijdstip van die nader te bepalen terechtzitting, met verstrekking van een afschrift van die oproeping aan de raadsman van de veroordeelde.
De rechtbank bepaalt dat voor de behandeling van de zaak op de volgende terechtzitting ten minste 60 minuten dienen te worden gereserveerd.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2019.