Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Vordering
3.Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.
- 21 november 2019: memorie verdediging;
- 2 januari 2020: memorie Openbaar Ministerie.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak, met parketnummer 13/650388-18, heeft de rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2019 een tussenvonnis gewezen. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, die strekt tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft een bedrag van € 78.942,83 gevorderd, dat aan de veroordeelde moet worden opgelegd als verplichting tot betaling aan de Staat. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M. Berndsen, tijdens de terechtzitting op 26 september 2019.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en heeft besloten dat, gezien de omvang van de vordering, een schriftelijke ronde wenselijk is. De rechtbank heeft de door de raadsman voorgestelde data voor de memorie van verdediging en de memorie van het Openbaar Ministerie overgenomen. De zaak zal worden hervat op een nader te bepalen terechtzitting, waarbij ten minste 60 minuten gereserveerd dient te worden voor de behandeling van de zaak. Dit tussenvonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. E.J.M. van der Hooft, en is openbaar gemaakt op de zitting van 10 oktober 2019.