ECLI:NL:RBAMS:2019:7472

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
C/13/671770 / KG ZA 19-926
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming aanbiedingsplicht aandelen en concurrentieverbod in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde onder andere nakoming van de aanbiedingsplicht van aandelen en een concurrentieverbod tegen de gedaagden, die ook besloten vennootschappen zijn. De eiseres stelde dat de aandeelhoudersovereenkomst, die volgens haar was vervalst, haar rechten op de aandelen en het bestuur van de gedaagde vennootschap in gevaar bracht. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de eiseres niet kon bewijzen dat de aandeelhoudersovereenkomst geldig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres niet kon aantonen dat de overeenkomst rechtsgeldig was ondertekend en dat de vorderingen van de eiseres niet toewijsbaar waren. De rechter wees de vorderingen af en veroordeelde de eiseres in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van bewijsvoering in geschillen over aandeelhoudersovereenkomsten en de gevolgen van een niet-ondertekende overeenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/671770 / KG ZA 19-926, MDvH/MAH
Vonnis in kort geding van 10 oktober 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 18 september 2019,
advocaat mr. J.M.R. IJpma te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 26 september 2019 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding en akte vermeerdering eis. Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Partijen hebben producties in het geding gebracht en hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Na verder debat hebben zij verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
- aan de zijde van [eiseres] : [naam 1] (directeur enig aandeelhouder) met mr. IJpma en mr. A.J. de Vries;
- aan de zijde van gedaagden: [naam 2] (directeur enig aandeelhouder), [naam 3] (adviseur/onderzoeker), [naam 4] (COO), [naam 5] (bemiddelaar), met mr. Craemer en mr. M. Kik.

2.De feiten

2.1.
Op 1 juni 2017 is [gedaagde sub 2] opgericht door [gedaagde sub 1] en [naam oprichter]
(hierna: [naam oprichter] ), waarbij [gedaagde sub 1] 70% van de aandelen in [gedaagde sub 2] verkreeg en [naam oprichter] 30%. Bij oprichting zijn beide aandeelhouders tot bestuurder benoemd. Van [gedaagde sub 1] is [naam 2] enig bestuurder/aandeelhouder. Van [naam oprichter] is [naam 1] enig bestuurder/aandeelhouder. [gedaagde sub 2] houdt zich onder meer bezig met het ontwikkelen en exploiteren van (draadloze) producten en met het leveren van licenties daarvoor.
2.2.
Artikel 12 lid 5 van de statuten van [gedaagde sub 2] luidt:
“Een bestuurder wordt in de Algemene Vergadering waarin zijn schorsing of ontslag aan de orde komt in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden en zich daarbij door een raadsman te doen bijstaan.”
2.3.
Voordien, op 24 mei 2017, had mr. Linning, advocaat bij Certa Legal, het volgende gemaild aan [naam 2] en [naam 1] , met als onderwerp ‘RE: [gedaagde sub 2] [115997.01] [Certa-9379]’:
“Hi [gedaagde sub 1] ,
Zie bijgevoegd de aangepaste aandeelhoudersovereenkomst overeenkomstig het onderstaande. Graag ontvang ik nog:
Zie artikel 2.1. Bijlage 3: de getekende Joint venture and operating agreement.
Wil je dat ik de management overeenkomsten opstel? Zoja, kunnen jullie me dan de voorwaarden van die overeenkomst zoals fee, kosten, werkzaamheden etc sturen?
Zodra de vennootschap is opgericht ontvang ik graag nog de volgende info:
Overweging c: datum van oprichting van de Vennootschap
Adres gegevens van de vennootschap
(…)”.
2.4.
Op 2 juli 2018 hebben [naam 2] en [naam 1] een overeenkomst ondertekend waarin onder meer staat dat [gedaagde sub 2] [naam 1] in plaats van [naam 2] benoemt tot bestuurder/CEO van [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 1] is een rechtspersoon naar Litouws recht waarvan [gedaagde sub 2] 100% aandeelhouder is. In die overeenkomst is onder meer opgenomen: “In voorkomende gevallen is [ [gedaagde sub 2] ] ook gemachtigd de bestuurder op non-actief te zetten, te ontslaan of (tijdelijk) te vervangen.”
2.5.
Op 8 maart 2019 heeft [naam oprichter] haar aandelen in [gedaagde sub 2] overgedragen aan [eiseres] [gedaagde sub 1] had op 15 februari 2019 verklaard afstand te doen van zijn statutaire blokkeringsrecht met betrekking tot de overdracht. Bij aandeelhoudersbesluit van 15 februari 2019 was, onder de opschortende voorwaarde van die aandelenoverdracht, [eiseres] benoemd tot bestuurder van [gedaagde sub 2] in plaats van [naam oprichter] . Enig bestuurder/aandeelhouder van [eiseres] is [naam 1] . Zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] hebben enkele 100% dochtervennootschappen. Na de aandelenoverdracht zag het er schematisch als volgt uit:
2.7.
In een e-mail van 23 juni 2019 heeft [naam 1] aan [naam 2] geschreven dat het ontslagbesluit ongeldig is, omdat het niet op een algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) is genomen en dat er bovendien volgens de aandeelhoudersovereenkomst een meerderheid van 71% nodig is voor een dergelijk besluit.
2.8.
Dezelfde dag heeft [naam 2] per e-mail geantwoord:
“Volgens overeenkomst mag [gedaagde sub 2] beslissen u op non-actief te zetten.(…)Hiervoor is geen 71% van de stemmen nodig.Er is geen aandeelhoudersovereenkomst met[eiseres](…)”.
2.9.
Daarop heeft [naam 1] gereageerd per e-mail van 24 juni 2019:
“Er is wel degelijk een aandeelhouders overeenkomst,[eiseres]heeft namelijk de positie van [naam oprichter] overgenomen.(…)
Ik ga dan ook in bezwaar tegen deze op non actief plaatsing.
Bereikbaar voor overleg.”
2.10.
De advocaat van [naam 2] , [gedaagde sub 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 4] , [gedaagde sub 2] , [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 5] heeft [naam 1] op 25 juni 2019 gesommeerd de bedrijfseigendommen in te leveren en zich te onthouden van ieder contact met collega’s, relaties en klanten van cliënten. Daarbij heeft de advocaat [naam 1] aansprakelijk gesteld.
2.11.
Bij brief van 12 juli 2019 heeft de advocaat van [naam 1] de beschuldigingen inzake ongebruikelijke transacties betwist en aangekondigd deze op korte termijn te zullen weerleggen. Verder is in de brief onder meer een beroep gedaan op een aandeelhoudersovereenkomst van 24 mei 2017 en zijn [gedaagden] aansprakelijk gesteld en gesommeerd om:
- de door hen gelegde beslagen op te heffen;
- de contractuele relaties met [naam 1] , [naam oprichter] en [eiseres] te herstellen;
- de contractuele boete van € 10.000,- te betalen als [gedaagden] niet onmiddellijk hun concurrerende activiteiten staken;
- achterstallige management fees van ruim € 5 ton te betalen;
- een voorschot van € 100.000,- op de schadevergoeding te betalen.
De advocaat van [gedaagden] heeft een en ander bij brief van 23 juli 2019 betwist.
2.12.
Op 15 augustus 2019 heeft [gedaagde sub 1] namens het bestuur van [gedaagde sub 2] aan [eiseres] als aandeelhouder een uitnodiging gestuurd voor een AvA op 26 augustus 2019. Op de agenda was als enige inhoudelijke punt het (voorgenomen) besluit tot ontslag van [eiseres] als statutair bestuurder van [gedaagde sub 2] vermeld. In de begeleidende brief, gericht aan [naam 1] , schreef [naam 2] namens [gedaagde sub 2] [gedaagde sub 1] , dat hij het als (indirect) bestuurder van [gedaagde sub 2] nodig achtte een AvA bijeen te roepen met als agendapunt het ontslag vanwege de in de brieven van 22 en 25 juni geconstateerde onregelmatigheden. Daarbij werd medegedeeld dat [eiseres] voorafgaand aan de besluitvorming in de gelegenheid zou worden gesteld om zich uit te spreken over het voorgenomen ontslag.
2.13.
De advocaten van [eiseres] hebben op 22 augustus 2019 geantwoord dat zij op 26 augustus verhinderd waren en verzocht om de AvA te verzetten naar een datum waarop zij [eiseres] wel konden bijstaan.
: “in het bijzonder dat zij de AvA niet heeft verplaatst toen
4.12.
Oproeping AvA en uitnodiging voor AvA: ontslag [naam 1]
2.14.
Brief advocaten 22 augustus 2019
volgde nog een reactie dat AvA door zou gaan?
2.15.
Bij besluit van 26 augustus 2019 van de aandeelhoudersvergadering van [gedaagde sub 2] is [eiseres] ontslagen als bestuurder “vanwege de in de brieven van 22 en 25 juni geconstateerde feiten”. [naam 1] was bij de vergadering niet aanwezig.
2.16.
Op 20 september 2019 hebben [gedaagden] aangifte tegen [naam 1] gedaan van verduistering, valsheid in geschrifte en/of oplichting.
Tekst

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert kort gezegd, na vermeerdering van eis:
I. Primair:
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot nakoming van de verplichte aanbiedingsplicht conform artikel 4.9 sub a van de aandeelhoudersovereenkomst van 24 mei 2017, op straffe van een dwangsom;
Subsidiair:
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot nakoming van de in artikel 13.3 van die aandeelhoudersovereenkomst opgenomen verplichting om [eiseres] als verkrijgende aandeelhouder tot de aandeelhoudersovereenkomst te laten toetreden middels het ondertekenen van de toetredingsverklaring, op straffe van een dwangsom;
II. [gedaagde sub 2] te gebieden om [eiseres] in te schrijven als bestuurder in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, op straffe van een dwangsom;
III. [gedaagde sub 1] op grond van artikel 7.1.a van de aandeelhoudersovereenkomst en/of de artikelen 2:8 jo 2:9 en 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) te verbieden te concurreren met [gedaagde sub 2] (en daarmee verbonden ondernemingen), althans haar te verbieden betrokken te zijn bij zakelijke activiteiten waarbij [gedaagde sub 2] een redelijk belang heeft en die passen binnen de bedrijfsuitoefening van [gedaagde sub 2] , en daarnaast meer in het bijzonder [gedaagde sub 1] te verbieden om zakelijke contacten te onderhouden met Zehnder en Nokilock, cliënten van [gedaagde sub 2] , op straffe van dwangsommen, althans een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht;
IV. gedaagden in de proceskosten te veroordelen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang ligt in de aard van de vorderingen besloten.
aanbiedingsplicht aandelen [gedaagde sub 2]
4.2.
[eiseres] baseert haar onder 3.1.1 weergegeven vorderingen op de door haar in het geding gebrachte aandeelhoudersovereenkomst, gedateerd 24 mei 2017 en voorzien van de handtekeningen en parafen naast de namen van [naam 1] en [naam 2] . [eiseres] stelt bij die overeenkomst partij te zijn geworden doordat zij op 8 maart 2019 de 300 aandelen van [naam oprichter] in [gedaagde sub 2] heeft overgenomen. Dit laatste is op zichzelf niet betwist, maar gedaagden hebben aangevoerd dat de door [eiseres] in het geding gebrachte getekende aandeelhoudersovereenkomst vervalst is.
4.3.
Volgens [eiseres] is deze aandeelhoudersovereenkomst voorafgaand aan de oprichting van [gedaagde sub 2] tot stand gekomen. [naam 2] erkent dat de handtekeningen en parafen op het document lijken op de zijne, maar heeft – ook ter zitting – stellig ontkend dat deze van hem afkomstig zijn. Onder verwijzing naar het recente arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:572) kan reeds op grond hiervan worden geoordeeld dat aan de door [eiseres] in het geding gebrachte aandeelhoudersovereenkomst geen enkele bewijskracht toekomt. In r.o. 3.3.2 van dat arrest overweegt de Hoge Raad immers dat artikel 159 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) meebrengt “dat, indien de persoon aan wie een stuk als onderhandse akte wordt tegengeworpen, stellig ontkent dat de onder het stuk aanwezige handtekening van hem afkomstig is, aan het stuk geen enkele bewijskracht toekomt, zolang niet bewezen is van wie de handtekening afkomstig is. De bewijslast van de echtheid van de handtekening rust op degene die zich op het stuk beroept.
Voor toepasselijkheid van art. 159 lid 2 Rv worden, naast een ‘stellige ontkenning’ geen verdere eisen gesteld. De ontkenner behoeft geen onderbouwing van zijn ontkenning te geven.”
4.4.
Gedaagden hebben bovendien niet alleen stellig, maar ook gemotiveerd ontkend dat de overeenkomst ooit door partijen is ondertekend. Gedaagden hebben onder meer gewezen op het volgende:
- [gedaagde sub 2] is opgericht op 1 juni 2017;
- volgens [eiseres] is de aandeelhoudersovereenkomst dus tussen 24 mei en 1 juni 2017 ondertekend;
- bij e-mail van 24 mei 2017 heeft mr. Linning, de advocaat van Certa Legal die het concept voor de aandeelhoudersovereenkomst heeft opgesteld, een document met bovenaan elke bladzij “CONCEPT Aandeelhoudersovereenkomst [gedaagde sub 2] d.d. 24 mei 2017” (hierna: het laatste concept) aan [naam 1] en [naam 2] toegestuurd, met de opmerking dat na de oprichting van [gedaagde sub 2] nog gegevens van [gedaagde sub 2] moesten worden ingevuld;
- in het laatste concept staat nog een aantal vierkante haken ([*]) waar onder meer die gegevens moeten komen;
- de inhoud van de door [eiseres] in het geding gebrachte kopie van de getekende aandeelhoudersovereenkomst (hierna: de [eiseres] -versie) is, inclusief die vierkante haken, identiek aan het laatste concept;
- in beide versies ontbreken bijlagen 1 tot en met 4; partijen waren het over de inhoud daarvan nog niet eens en dat is ook de reden dat [gedaagde sub 1] de overeenkomst nooit heeft aanvaard of ondertekend;
- [naam 1] heeft aan mr. De Breet (opvolger van Linning in deze kwestie) van Certa Legal bij e-mails van 4 juni 2019 om een kopie van de aandeelhoudersovereenkomst gevraagd, waarna mr. De Breet hem die dag de hiervoor genoemde e-mail van 24 mei 2017 van mr. Linning heeft gestuurd, met het daarbij gevoegde laatste concept van de aandeelhoudersovereenkomst;
- mr. De Breet en de notaris die betrokken was bij de oprichtingsakte van [gedaagde sub 2] en die bij de mailwisseling rond 24 mei 2017 was ingekopieerd, hebben nooit een ondertekende aandeelhoudersovereenkomst gezien (de notaris heeft desgevraagd bij e-mail van 8 augustus 2019 aan [naam 3] , adviseur van [naam 2] , verklaard geen ondertekende aandeelhoudersovereenkomst te hebben ontvangen);
- op 11 maart 2019 heeft [naam 1] een concept voor een geheel andere aandeelhoudersovereenkomst, met als partijen [gedaagde sub 1] en [eiseres] , aan [naam 2] – kennelijk – ter beoordeling toegestuurd, zonder enige vermelding van een eerdere aandeelhoudersovereenkomst;
- tegenover [naam 5] (die destijds, in maart 2019, beide partijen adviseerde en betrokken was bij de opstelling van deze laatste aandeelhoudersovereenkomst) heeft geen van partijen genoemd dat zij al eerder een aandeelhoudersovereenkomst hadden ondertekend;
- bij de overdracht van de aandelen [gedaagde sub 2] door [naam oprichter] aan [eiseres] in maart 2019 is geen uitvoering gegeven aan de aandeelhoudersovereenkomst uit 2017 (de op grond van artikel 4.4 sub a van die overeenkomst vereiste toetredingsverklaring is niet ondertekend);
- pas op 8 augustus 2019 hebben de advocaten van gedaagden de ondertekende [eiseres] -versie van de aandeelhoudersovereenkomst ontvangen van (de advocaat van) [eiseres]
4.5.
Dit betoog van gedaagden vindt steun in de stukken en in de verklaring ter zitting van [naam 5] . [naam 5] – die ook door [naam 1] naar eigen zeggen hoog wordt geacht – heeft ter zitting verklaard, dat het zijn taak was om [naam 2] en [naam 1] te helpen om onder meer een aandeelhoudersovereenkomst op te stellen, dat geen van partijen toen heeft genoemd dat zij al eerder een aandeelhoudersovereenkomst hadden ondertekend en zelfs niet dat zij daarover hadden gesproken, onderhandeld en dat er al een (vergevorderd) concept was. De versie van 2017 zag [naam 4] naar zijn zeggen de dag vóór de zitting in dit kort geding voor het eerst.
4.6.
Ter zitting geconfronteerd met dit alles, heeft [naam 1] – toen de voorzieningenrechter hem daarnaar vroeg – verklaard dat partijen de aandeelhoudersovereenkomst daadwerkelijk hebben ondertekend. Gevraagd hoe hij dan aan die ondertekende aandeelhoudersovereenkomst was gekomen (aangezien hij daar begin juni 2019 nog naar op zoek was), antwoordde [naam 1] dat hij hem had teruggevonden in de opslag. Deze verklaring is in het licht van al hetgeen zijdens gedaagden naar voren is gebracht volstrekt onvoldoende om hun stellige betwisting in twijfel te trekken. Het is ‘too little, too late’. Terecht hebben gedaagden erop gewezen, dat deze verklaring van [naam 1] ook rijkelijk vaag is: hij heeft niet verklaard wanneer, waar en hoe ondertekening van de aandeelhoudersovereenkomst plaats zou hebben gevonden. Ook is niet duidelijk wanneer en in welke opslag hij de ondertekende aandeelhoudersovereenkomst zou hebben teruggevonden.
4.7.
Dit alles brengt met zich dat in dit kort geding uitgangspunt is dat er geen door partijen ondertekende aandeelhoudersovereenkomst is en dat aan de door [eiseres] overgelegde [eiseres] -versie van die aandeelhoudersovereenkomst geen enkele bewijskracht toekomt. Aan de stelling van [eiseres] dat partijen in ieder geval over de inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst overeenstemming hadden bereikt, komt onder deze omstandigheden geen betekenis toe. Dat geldt in dit geval des te meer nu gedaagden gemotiveerd hebben betwist dat er overeenstemming was. Ook het betoog van [eiseres] , dat uit de e-mail van [naam 2] van 23 juni 2019 volgt dat ook hij erkende dat de afspraken tussen partijen (materieel) waren vastgelegd in de aandeelhoudersovereenkomst uit 2017, wordt niet gevolgd. Gedaagden hebben aangevoerd dat met de in die e-mail genoemde ‘overeenkomst’ de door [naam 2] en [naam 1] ondertekende overeenkomst van 2 juli 2018 wordt bedoeld. Die uitleg is aannemelijk, nu [naam 2] in die e-mail eerst stelt “Volgens overeenkomst mag [gedaagde sub 2] beslissen u op non-actief te zetten” en verderop schrijft: “Er is geen aandeelhoudersovereenkomst”. Kennelijk gaat het om twee verschillende overeenkomsten. Bovendien is in de overeenkomst van 2 juli 2018 bepaald, dat in voorkomende gevallen [gedaagde sub 2] ook is gemachtigd de bestuurder op non-actief te zetten te ontslaan of (tijdelijk) te vervangen, terwijl de door [eiseres] overgelegde aandeelhoudersovereenkomst niet een dergelijke bepaling bevat. Ook het feit dat partijen de overeenkomst in 2018 hebben ondertekend zonder daarin een aandeelhoudersovereenkomst uit 2017 te noemen – zoals zijdens gedaagden is betoogd en door [eiseres] niet is betwist – is weer een aanwijzing dat partijen de aandeelhoudersovereenkomst uit 2017 inderdaad niet hebben getekend.
4.8.
Uit al het voorgaande volgt dat de vorderingen onder 3.1 (I), die alle zijn gegrond op de aandeelhoudersovereenkomst uit 2017, zullen worden afgewezen.
concurrentie
4.9.
Het gevorderde concurrentieverbod, voor zover het is gegrond op de aandeelhoudersovereenkomst uit 2017, is om dezelfde reden niet toewijsbaar. Voor zover de vordering (aanvullend) is gegrond op de wet faalt zij eveneens. Blijkens de dagvaarding en haar verklaringen ter zitting gaat het [eiseres] vooral om de klanten Zehnder en Nokilock. Namens [gedaagde sub 1] is echter – onweersproken – verklaard, dat [naam 2] deze klanten voordat [gedaagde sub 2] werd opgericht al jaren via zijn vennootschappen bediende. Ook overigens heeft [eiseres] in het geheel niet aannemelijk gemaakt, dat [gedaagde sub 1] op onrechtmatige wijze concurreert met [gedaagde sub 2] , laat staan daarmee onrechtmatig handelt jegens [eiseres]
bestuurderschap [eiseres]
4.10.
De onder 3.1 (onder II) weergegeven vordering is gegrond op de stelling dat het door de AvA van [gedaagde sub 2] op 26 augustus 2019 genomen besluit tot ontslag van [eiseres] als statutair bestuurder vernietigbaar is op grond van strijd met artikel 12 lid 5 van de statuten van [gedaagde sub 2] en wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:15 lid 1 sub a respectievelijk b BW). [eiseres] heeft aangekondigd in een bodemprocedure de vernietiging te zullen vorderen. Daarop vooruitlopend vordert zij thans dat [gedaagde sub 2] haar weer inschrijft als bestuurder in het Handelsregister.
4.11.
[eiseres] verwijt [gedaagde sub 2] in het bijzonder dat zij de AvA niet heeft verplaatst toen haar advocaten op 22 augustus 2019 hadden bericht verhinderd te zijn op 26 augustus 2019, waarbij zij verzochten om de AvA te verzetten naar een datum waarop zij [eiseres] wel konden bijstaan.
4.12.
De uitnodiging voor de AvA, waarin het voorgenomen ontslag op de agenda stond, is op 15 augustus 2019 verstuurd en dat is gezien de statutaire oproepingstermijn van acht dagen tijdig. Pas een week later meldden de advocaten van [eiseres] dat zij verhinderd waren. Niet gesteld is dat [naam 1] zelf verhinderd was. Hij had dus zelf aanwezig kunnen zijn namens [eiseres] en/of had, eventueel via zijn advocaten, voorafgaand schriftelijk kunnen reageren op het voorgenomen ontslag. Uit het gesprek op 17 juni 2019 tussen [naam 1] , [naam 2] , [naam 4] en G.J. [naam 3] en de brieven van 22 en 25 juni 2019, met bijlagen, van gedaagden respectievelijk hun advocaat wist [naam 1] van welke ernstige malversaties hij werd beschuldigd en ook dat men vond dat hij een aantal transacties niet afdoende kon verklaren. De door [naam 2] ondertekende brief van 22 juni 2019 had bovendien als kenmerk “Beëindiging samenwerking”. Gezien de ernst van de beschuldigingen is het te volgen dat gedaagden meenden dat voor uitstel van het ontslagbesluit en dus van de AvA geen tijd was. [eiseres] / [naam 1] is kortom in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en dat hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt komt voor zijn rekening en risico. Dit geldt te meer, omdat hij ook buiten de AvA om, ondanks zijn aankondiging op 12 juli 2019, nog geen begin heeft gemaakt met het weerleggen van de beschuldigingen van [gedaagde sub 1] aan zijn adres.
4.13.
Tenslotte geldt ook hier uiteraard dat [eiseres] geen beroep toekomt op de aandeelhoudersovereenkomst uit 2017, zodat haar stelling dat 71% van de stemmen nodig is voor ontslag niet opgaat.
4.14.
Het is al met al dus niet aannemelijk dat de bodemrechter de vernietiging van het ontslagbesluit zal uitspreken, zodat ook deze voorziening zal worden geweigerd.
Conclusie
4.15.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiseres] niet toewijsbaar zijn. Als de in het ongelijk gestelde partij zal zij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van gedaagden begroot op:
– € 639,- aan griffierecht en
– € 980,- aan salaris advocaat,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis heeft voldaan,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.type: mah