ECLI:NL:RBAMS:2019:7457

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
AMS 18/3852
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een nieuw te bouwen woonboot als woonschip in het kader van omgevingsvergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een nieuw te bouwen woonboot. De vergunninghouder had op 30 april 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was verleend. Eisers, die zich verzetten tegen deze vergunning, stelden dat de nieuw te bouwen woonboot niet voldeed aan de definitie van een woonschip zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder niet kon aantonen dat de woonboot herkenbaar was als een van origine varend schip, wat een vereiste is volgens de geldende regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning een motiveringsgebrek vertoonde, omdat de vergunninghouder niet had aangetoond dat de woonboot aan de definitie voldeed. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond en vernietigde de verleende omgevingsvergunning. Tevens werd het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en de proceskosten aan eisers vergoed moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3852

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juni 2019 in de zaak tussen

[eisers] ,allen te Amsterdam, eisers
(gemachtigde: B.J. de Laaf),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: M.C. Duits).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[de persoon], te Amsterdam, vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2018 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 mei 2019. Eisers, met uitzondering van [eiser 1] en [eiser 2] , zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat het in deze zaak om?
1. Vergunninghouder heeft op 19 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een nieuw te bouwen woonboot [naam 1] op de [locatie] .
2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Oostelijk Havengebied Noord. Het perceel [locatie] heeft de enkelbestemming water met functieaanduiding [ligplaats] . In artikel 20.1, eerste lid, van het bestemmingsplan staat dat deze plaats bestemd is voor onder andere woonschepen. Niet in geschil is dat het plaatsen van [naam 1] in strijd is met het bestemmingsplan.
3. Om het plaatsen van [naam 1] mogelijk te maken, heeft het college gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Daarbij heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor bouwen en strijdig gebruik verleend omdat [naam 1] een woonschip is en het voldoet aan de maatvoering genoemd in het bestemmingsplan.
Is [naam 1] een woonschip?
4. In artikel 1.60 van het bestemmingsplan staat dat een woonschip een woonboot is die herkenbaar is als een van origine varend schip en die naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast. In geen geval mag het schip voorzien zijn van een niet authentieke opbouw.
5. Volgens eisers is [naam 1] geen woonschip. [naam 1] zal nooit kunnen varen en is dus geen van origine varend schip. Eisers verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit volgens hen volgt dat een nieuw te bouwen woonboot geen van origine varend schip is. [1]
6. Volgens het college volgt uit de definitie van een woonschip niet dat vereist is dat een schip heeft gevaren, kan varen of zal varen. Vereist is dat de woonboot door originele kenmerken herkenbaar is als een van origine varend schip. Op de zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat hij ‘herkenbaar zijn als’ gelijkstelt aan ‘lijken op’. Volgens het college lijkt [naam 1] op een van origine varend schip en voldoet [naam 1] dus aan de definitie van woonschip.
7. De rechtbank is van oordeel dat [naam 1] niet voldoet aan de definitie van woonschip in de zin van het bestemmingsplan. Herkennen betekent ‘weer kennen’ in de zin van terugzien. Men kan niet iets herkennen wat er nooit geweest is. ‘Herkenbaar zijn als een van origine varend woonschip’ kan taalkundig daarom alleen zo uitgelegd worden dat het schip van origine ook kon varen. [naam 1] zal nooit kunnen varen. In de hierboven genoemde rechtspraak is dezelfde definitie zo uitgelegd dat een nieuwbouwboot, zoals [naam 1] , geen van origine varend schip kan zijn. [2] Dit blijkt ook uit andere onderdelen van de definitie. De onderdelen ‘in elk geval voorzien van originele kenmerken’ en ‘in geen geval mag het schip voorzien zijn van een niet authentieke opbouw’ wijzen erop dat de genoemde onderdelen van het woonschip niet nieuw gebouwd kunnen worden. Deze toevoegingen aan de definitie zouden anders geen betekenis hebben.
Conclusie
8. Het college heeft [naam 1] ten onrechte aangemerkt als een woonschip. Aan het verlenen van de omgevingsvergunning kleeft daarom een motiveringsgebrek. De rechtbank verklaart het beroep van eisers daarom gegrond.
9. De rechtbank vernietigt de omgevingsvergunning wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het college niet eerst de gelegenheid geven dat gebrek te herstellen. Op de zitting is namelijk duidelijk geworden dat er meerdere gelijksoortige zaken zijn en het een principieel punt betreft. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. De rechtbank bepaalt dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 30 april 2018;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mr. F.L. Bolkestein en mr. D. Sullivan, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, op www.rechtspraak.nl te vinden onder ECLI:NL:RVS:2010:BL8738.
2.Zie de uitspraak genoemd in voetnoot 1.