Overwegingen
Overwegingen in de zaken AMS 18/7535, AMS 18/7536, AMS 18/7537, AMS 18/7538, AMS 18/7539, AMS 18/7540, AMS 18/7541, AMS 18/7542, AMS 18/7543, AMS 18/7544, AMS 18/7545, AMS 18/7546, AMS 18/7547, AMS 18/7548, AMS 18/7549, AMS 18/7551
Wat aan deze zaken voorafging
1. Eisers zijn gebruikers dan wel eigenaren van (delen van) etages van de [naam] op het [naam] . De [naam] is gelegen in de [naam] Bedrijveninvesteringszone (de BI-zone).
2. De aan eisers opgelegde aanslagen (BIZ-bijdragen) zijn gebaseerd op de ‘Verordening BI-zone [naam] gebruikers 2017’ (de Verordening). De Verordening is in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Amsterdam van 30 november 2016 vastgesteld en in het Gemeenteblad van 16 januari 2017 gepubliceerd.De Verordening is op 18 april 2017 in werking getreden. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017. Voorafgaande aan de Verordening is op 16 september 2016 de [stichting] [naam] (de Stichting) opgericht en hebben de Stichting en de gemeente Amsterdam op
29 september 2016 een uitvoeringsovereenkomst gesloten (de uitvoeringsovereenkomst).
Beoordeling van de rechtbank
3. Eisers zijn het niet eens met de aan hen opgelegde aanslagen. De rechtbank zal de beroepsgronden van eisers afzonderlijk bespreken en beoordelen. Voor de relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgrond 1: De statuten van de Stichting voldoen niet aan de wettelijke eisen
4. Eisers voeren aan dat de doelstelling van de Stichting in haar statuten te ruim is. De Stichting kan daardoor zo goed als alle activiteiten verrichten die haar goeddunken. Hierdoor is er onvoldoende waarborg voor eisers en andere bijdrageplichtigen dat het door hen ter beschikking gestelde geld wordt besteed aan activiteiten die vallen binnen de in Wet BIZ opgenomen omschrijving.
5. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de doelstelling in de statuten van de Stichting niet te ruim is. De in de statuten geformuleerde doelstelling moet volgens de heffingsambtenaar worden gezien in het licht van het bevorderen van de leefbaarheid en de veiligheid van de BIZ, het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit en van de economische ontwikkeling.
6. De rechtbank vindt hier het volgende van. In de Wet BIZ is bepaald dat de BIZ-bijdrage een bestemmingsheffing is die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan bepaalde activiteiten.De opbrengst van de BIZ-bijdragen wordt door de gemeente als subsidie verstrekt aan de bij de verordening aangewezen stichting, eventueel na aftrek van perceptiekosten.De verordening wijst uitsluitend als stichting aan een stichting die als statutaire doelstelling heeft het uitvoeren van activiteiten in de openbare ruimte en op het internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de BIZ of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de BIZ.
7. De Stichting is in de Verordening aangewezen als stichting waaraan de subsidie wordt verstrekt.In artikel 2, eerste lid, van de statuten van de Stichting is bepaald dat de stichting ten doel heeft:
a. het oprichten van een BIZ waarin de collectieve ambities van de ondernemers in het gebied [straatnaam] , [straatnaam] en omgeving door middel van een actieplan tot uitvoering gebracht kunnen worden;
b. het ontplooien van activiteiten in de openbare ruimte en op het internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid en/of de veiligheid in de BIZ en/of de ruimtelijke kwaliteit en/of de economische ontwikkeling van de BIZ, te weten het gebied [straatnaam] , [straatnaam] en omgeving;
c. het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
8. Eisers wijzen op de onderdelen van de doelstelling van de Stichting in artikel 2, eerste lid, sub a en sub c, van de statuten. Volgens hen zijn die te ruim en kunnen hier vrijwel alle activiteiten onder vallen.
9. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Sub a verwijst weliswaar naar ‘de collectieve ambities van de ondernemers’, maar die collectieve ambities moeten tot uitvoering worden gebracht door middel van een actieplan. In artikel 2, derde lid, van de statuten is bepaald dat een actieplan de te ontplooien activiteiten omschrijft in de openbare ruimte en op het internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de BIZ of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de BIZ en de uitvoering daarvan. Kortom, het actieplan moet activiteiten bevatten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet BIZ. De ‘collectieve ambities van de ondernemers’ worden dus via het actieplan begrensd tot de activiteiten als bedoeld in de Wet BIZ. Dat geldt ook voor ‘alle verdere handelingen’ en ‘in de ruimste zin’ in sub c. In sub c is immers bepaald dat het moet gaan om handelingen
die met het vorenstaandein de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk zijn. Dit wijst terug naar de doelstelling onder sub a en sub b en wordt hierdoor dus begrensd. Hieruit volgt dat ook sub c wordt begrensd tot activiteiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet BIZ. De doelstelling van de Stichting in haar statuten is dus in overeenstemming met de Wet BIZ en niet te ruim. De beroepsgrond van eisers slaagt daarom niet.
Beroepsgrond 2: Geen activiteitenplan en geen begroting voor 2017
10. Eisers voeren aan dat de Stichting geen activiteitenplan en geen begroting heeft opgesteld voor 2017. Dit is volgens hen in strijd met artikel 7, tweede en vierde lid, van de Uitvoeringsovereenkomst en met artikel 8, eerste lid, van de Wet BIZ. Door geen activiteitenplan en begroting voor 2017 op te stellen is het voor hen onmogelijk om te controleren of de Stichting in 2017 wel de juiste activiteiten verrichtte.
11. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de Stichting voor het oprichtingsjaar 2017 geen afzonderlijk activiteitenplan hoefde op te stellen, maar kon volstaan met de verwijzing naar de algemeen geformuleerde plannen in het Plan van Aanpak van 15 september 2016. De Stichting heeft volgens de heffingsambtenaar wel een begroting voor 2017 opgesteld, namelijk in de vijfjaren-begroting in het Plan van Aanpak.
12. De rechtbank vindt hier het volgende van. Uit artikel 7 van de Uitvoeringsovereenkomst volgt dat de Stichting jaarlijks een activiteitenplan bij haar subsidieaanvraag moet voegen. Vast staat dat de Stichting voor 2017 geen activiteitenplan heeft opgesteld. De heffingsambtenaar heeft dit ook erkend. De heffingsambtenaar vindt echter dat de Stichting voor 2017 kon volstaan met het Plan van Aanpak. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar hierin niet. In paragraaf 2.3 van het Plan van Aanpak zijn activiteiten opgesomd voor de periode 2017-2021. Bij deze opsomming is niet concreet vermeld welke activiteiten voor 2017 zijn gepland. Het Plan van Aanpak kan dus niet gelden als activiteitenplan voor 2017. Verder is in het Plan van Aanpak vermeld dat de Stichting binnen drie maanden nadat de Verordening in werking is getreden een activiteitenplan moet opstellen. Dat betekent dat de Stichting uiterlijk op 18 juli 2017 een activiteitenplan voor het resterende deel van het jaar 2017 moest opstellen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het verstrekken van inzicht in de activiteiten van de Stichting en het afleggen van verantwoording daarover aan de ondernemers in de BIZ wezenskenmerken van de BIZ-bijdrage zijn.Nu de Stichting geen activiteitenplan voor 2017 heeft opgesteld, heeft zij in strijd met artikel 7 van de Uitvoeringsovereenkomst gehandeld en kunnen de bijdrageplichtigen niet controleren of de voorgenomen activiteiten zijn verricht en of de verrichte activiteiten binnen de doelstelling van de Stichting vallen.
13. De rechtbank vindt dat de Stichting wel een begroting voor 2017 heeft opgesteld. Het Plan van Aanpak bevat een vijfjarenbegroting, waarin onder andere de voor 2017 begrote inkomsten en uitgaven zijn opgenomen en zijn geconcretiseerd. De hierin vermelde inkomsten bestaan uitsluitend uit de te verwachten BIZ-subsidie en de begrote uitgaven zijn uitgesplitst naar de categorieën ‘Marketing, promotie en evenementen’, ‘Attractiviteit, gastvrijheid en bereikbaarheid’, ‘Samenwerking en belangenbehartiging’, ‘Bedrijfsaanbod’, ‘Overige projecten: samenwerkingsprojecten met kennisinstellingen’, ‘Bijeenkomsten, bankkosten, verzekeringen, boekhouding, administratie’ en ‘Onvoorziene kosten’. Aangezien 2017 het eerste jaar is waarin de Stichting activiteiten kon ondernemen, kan de begroting voor 2017 in de vijfjarenbegroting in het Plan van Aanpak van 15 september 2016 worden aangemerkt als de in artikel 8, eerste lid, van de Wet BIZ voorgeschreven jaarlijks vast te stellen begroting. Van strijd met artikel 8, eerste lid, van de Wet BIZ is dus geen sprake.
Beroepsgrond 3: De draagvlakmeting heeft niet plaatsgevonden volgens de voorschriften van de Wet BIZ en het Reglement
14. Eisers voeren aan dat niet alle bijdrageplichtigen zijn betrokken in de draagvlakmeting. Zij wijzen erop dat er volgens de resultaten van de draagvlakmeting 199 bijdrageplichtigen zijn, terwijl de Stichting heeft meegedeeld dat de BIZ 400 deelnemers heeft. Verder wijzen zij erop dat diverse aanslagen zijn opgelegd aan [naam] , terwijl die aanslagen opgelegd hadden moeten worden aan de huurders/gebruikers van de desbetreffende objecten. Deze huurders hadden volgens eisers dus bij de draagvlakmeting moeten worden betrokken, maar dat is niet gebeurd. Verder zijn er volgens eisers ondernemers binnen de BIZ die niet bij de draagvlakmeting zijn betrokken, namelijk drie gebruikers van een [bedrijf] in de BI -zonedie geen stembiljet zouden hebben ontvangen. Eisers vinden verder dat het college van B&W onvoldoende informatie heeft verstrekt aan de bijdrageplichtigen die bij de draagvlakmeting zijn betrokken over de strekking van de Verordening en over de gemaakte afspraken in de Uitvoeringsovereenkomst. Verder heeft de gemeente volgens eisers in strijd gehandeld met het Reglement draagvlakmeting bedrijveninvesteringszones Amsterdam 2015 (het Reglement).
15. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat alle bij de gemeente bekende bijdrageplichtigen bij de draagvlakmeting zijn betrokken. Verder vindt de heffingsambtenaar dat aan de bijdrageplichtigen voldoende informatie is verstrekt over de strekking van de Verordening en de Uitvoeringsovereenkomst.
16. De rechtbank vindt hier het volgende van. Uit de Wet BIZ volgt dat de Verordening alleen in werking treedt als hiervoor voldoende steun is van de bijdrageplichtigen.Het college van B&W moet daarom iedere bij de gemeente bekende bijdrageplichtige in de gelegenheid stellen zich schriftelijk voor of tegen inwerkingtreding van de Verordening uit te spreken.De heffingsambtenaar heeft nader toegelicht dat uit de WOZ-administratie van de gemeente volgde dat er 199 bijdrageplichtigenwaren en dat deze allemaal een stembiljet hebben gekregen. Verder heeft de heffingsambtenaar op de zitting verklaard dat er ook 199 aanslagen zijn opgelegd. Aangezien er niet meer aanslagen zijn opgelegd dan stembiljetten zijn uitgereikt, vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de gemeente iedere
bij de gemeente kenbare bijdrageplichtigein de gelegenheid heeft gesteld om deel te nemen aan de draagvlakmeting. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat er meer bij de gemeente kenbare bijdrageplichtigen zouden zijn. Pas op de zitting hebben eisers aangevoerd dat tien van henwel een aanslag, maar geen stembiljet hebben gekregen. De rechtbank laat dit argument buiten beschouwing wegens strijd met een goede procesorde, omdat het onredelijk laat naar voren is gebracht en niet valt in te zien waarom het niet eerder in de procedure naar voren gebracht had kunnen worden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de heffingsambtenaar op de zitting heeft verklaard dat hij zonder nader onderzoek niet kon reageren op dit nieuwe argument van eisers.
17. Wat betreft de aanslagen die zijn opgelegd aan [naam] en de drie gebruikers van de [bedrijf] heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat de door eisers bedoelde gebruikers niet in de WOZ-administratie voorkwamen en dus niet bekend waren bij de gemeente. Wat betreft de drie gebruikers van de [bedrijf] komt daar nog bij dat niet duidelijk is of zij alle drie gebruiker zijn van een onroerende zaak waarvoor een BIZ-bijdrage wordt geheven. Eisers vinden dat de gemeente of de heffingsambtenaar daar nader onderzoek naar had moeten doen. De rechtbank vindt het echter niet onzorgvuldig dat de gemeente zo’n onderzoek achterwege heeft gelaten, reeds omdat het hier niet gaat om
bij de gemeente bekende bijdrageplichtigen. Voor zover op de website van de Stichting is vermeld dat de BI -zone 400 deelnemers heeft, heeft de heffingsambtenaar erop gewezen dat dit niet is gebaseerd op gegevens van de gemeente en dat dit dus niet betekent dat er meer bijdrageplichtigen zijn dan in de draagvlakmeting en de heffing zijn betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen, ook al omdat het mogelijk is dat ondernemers die niet bijdrageplichtig zijn zich vrijwillig bij de BI -zone hebben aangesloten.
18. De rechtbank vindt verder dat de gemeente in het kader van de draagvlakmeting voldoende informatie aan de bijdrageplichtigen heeft verschaft over de Verordening en de Uitvoeringsovereenkomst. De rechtbank verwijst hiervoor naar de begeleidende brieven van de [naam] van de gemeente van 13 februari 2017 en van de Stichting van januari 2017 die bij de stembiljetten waren gevoegd. Verder wordt in de brief van de [naam] voor uitgebreidere informatie over het BIZ-plan, de Verordening en de Uitvoeringsovereenkomst verwezen naar de website van de gemeente. Van strijd met artikel 4, derde lid, van de Wet BIZ is daarom geen sprake. Gelet op de verwijzing naar de website van de gemeente is weliswaar niet voldaan aan artikel 4, vierde lid, van het Reglement, omdat dat deel van de toelichting niet per post is verzonden of persoonlijk is overhandigd, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan consequenties te verbinden. De vereiste informatie was immers beschikbaar voor de bijdrageplichtigen, zodat zij hierdoor niet zijn benadeeld.
19. Eisers hebben er verder nog op gewezen dat de stembiljetten van [naam] persoonlijk zijn opgehaald, maar dat hierbij niet voor afgifte is getekend, hetgeen in strijd is met het Reglement.Ook hieraan zal de rechtbank geen consequenties verbinden. [naam] is geen partij in dit geding en zij is door de handelwijze van de gemeente ook niet benadeeld. Vast staat immers dat [naam] de desbetreffende stembiljetten heeft ontvangen. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
Beroepsgrond 4: de Stichting verricht activiteiten in strijd met de Wet BIZ en haar eigen statuten
20. Eisers voeren aan dat de Stichting praktisch gezien vrijwel geen activiteiten kan verrichten die gericht zijn op het [straatnaam] , omdat het [straatnaam] een particulier terrein is en geen openbare ruimte. Het [straatnaam] is een afgebakend gebied dat eigendom is van [naam] . [naam] zorgt voor het beheer en onderhoud van het [straatnaam] en zorgt ook voor beveiliging. Eisers vinden dat zij hierdoor geen enkel voordeel genieten van de BI -zone en dat zij moeten meebetalen voor investeringen en activiteiten waarvan zij zelf nooit zullen profiteren. Verder voeren eisers aan dat de activiteiten die de Stichting in 2017 heeft verricht, niet tot gevolg hebben gehad dat de veiligheid, de leefbaarheid, de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling binnen de BI -zone is verbeterd.
21. Niet in geschil is dat de Stichting in 2017 de volgende activiteiten heeft verricht: er is een straatmanager aangesteld, er is een online communicatieplatform opgericht ( [naam] ) waarop deelnemers van de BI -zone kunnen communiceren met de Stichting en de gemeente en er zijn eens in de zoveel tijd Morning Meetups georganiseerd waar ondernemers binnen de BI -zone ideeën kunnen uitwisselen en met elkaar in gesprek kunnen. De rechtbank vindt dat dit activiteiten zijn als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet BIZ. Dat eisers van deze activiteiten en van de BI -zone als zodanig (mogelijkerwijs) geen voordeel hebben, maakt de aan hen opgelegde aanslagen niet onrechtmatig. De BIZ-bijdrage is een bestemmingsheffing, hetgeen betekent dat daarbij in de relatie met de belastingplichtige geen sprake hoeft te zijn van een rechtstreekse tegenprestatie in de vorm van een verleende dienst of een voorziening waarvan de belastingplichtige gebruik maakt. Het betoog van eisers dat het [straatnaam] een afgebakend gebied is en dat zij (ook) om deze reden geen voordeel hebben van de activiteiten van de Stichting, volgt de rechtbank niet. Een van de activiteiten van de Stichting in 2017 was immers het oprichten van het online communicatieplatform [naam] , waarvan ook eisers gebruik kunnen maken, ongeacht het fysiek afgebakende gebied van het [straatnaam] . Het is de eigen keuze van eisers om wel of geen gebruik te maken van dit communicatieplatform. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond 5: schending vertrouwensbeginsel
22. Eisers voeren aan dat de heffingsambtenaar met het opleggen van de aanslagen het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Zij verwijzen hiervoor naar een e-mail van [naam] ), [functie] van de Stichting, van 7 maart 2017. Eisers vinden dat hierin sprake is van een toezegging van de Stichting aan [naam] dat zij slechts één BIZ-bijdrage zou hoeven te betalen voor de gehele [naam] . Eisers vinden dat deze toezegging van de Stichting toegerekend moet worden aan de heffingsambtenaar.
23. De rechtbank vindt hier het volgende van. De desbetreffende e-mail van [naam] van 7 maart 2017, die is gericht aan de heer [naam] van [naam] , bevat, voor zover van belang, de volgende tekst:
“Mede namens het bestuur van de [naam] BIZ hierbij akkoord op uw voorstel om bij het uitbrengen van 9 ja stemmen slechts eenmaal met de [naam] te betalen.”
Bij de gedingstukken bevindt zich verder een digitaal bij de gemeente ingediende vraag van [naam] ( [naam] ) van [naam] met de volgende tekst:
“Wij ( [naam] ) vragen ons af waarom wij voor de draagvlakmeting voor de BIZ, [naam] een negental stembiljetten hebben ontvangen (..). Betekend dit dat indien wij Ja stemmen dit inhoud dat wij dan ook 9 maal de bijdrage moeten betalen?”
In reactie op de vraag van [naam] heeft de heer [naam] ( [naam] ), een medewerker van de gemeente, in een e-mail van 7 maart 2017 om 11:15 uur als volgt gereageerd:
“Ik heb uw vraag over het aantal ontvangen stembiljetten voor de BIZ-draagvlakmeting ter beantwoording doorgestuurd gekregen. Bij de draagvlakmeting wordt voor elk van de in het BIZ-gebied [naam] gelegen woz-object een stembiljet vertrekt aan de gebruiker van het object of in geval van leegstand, aan de eigenaar. De B1Z-bijdrage wordt namelijk (net als veel andere gemeentelijke belastingen) geheven per woz-object. Het klopt dat u inderdaad evenveel aanslag- als stembiljetten zult ontvangen, indien de zone na een succesvolle draagvlakmeting daadwerkelijk tot stand is gekomen. Ik raad u aan contact op te nemen met uw BIZ-vereniging om eventuele mogelijkheid van compensatie met hen te
bespreken.”
Uit deze e-mailwisselingen maakt de rechtbank op dat [naam] in het kader van de draagvlakmeting negen stembiljetten had ontvangen en dat [naam] zich namens [naam] afvroeg of dat ook betekende dat zij bij inwerkingtreding van de Verordening en de totstandkoming van de BI -zone negen aanslagen zou ontvangen. Uit de reactie van [naam] blijkt dat dit inderdaad de consequentie zou zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat [naam] vervolgens contact heeft opgenomen met de Stichting, zoals door [naam] was geadviseerd, om bij de Stichting te informeren naar de mogelijkheid van compensatie. Uit de e-mail van [naam] , die is verzonden om 12:21 uur, blijkt dat de Stichting akkoord ging met het voorstel van [naam] om bij het uitbrengen van negen ja-stemmen slechts eenmaal met [naam] te betalen. Voor zover hierbij sprake is van een toezegging van de Stichting, is dat een toezegging die is gedaan aan [naam] en niet aan eisers. [naam] is geen partij bij deze beroepsprocedures. Anders dan eisers betogen, is hier geen sprake van een toezegging van de Stichting aan [naam] dat zij slechts één BIZ-bijdrage zou hoeven te betalen
voor de gehele [naam]. De tekst van de e-mail van [naam] bevat daarvoor geen enkel aanknopingspunt. Van een toezegging van de Stichting aan eisers is dan ook geen sprake. Reeds hierom kan niet worden gezegd dat de heffingsambtenaar in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door aan alle eisers afzonderlijk een aanslag op te leggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
24. Zoals de rechtbank onder 12. heeft overwogen, heeft de Stichting in strijd met artikel 7 van de Uitvoeringsovereenkomst gehandeld, omdat zij voor 2017 geen activiteitenplan heeft opgesteld. Op grond hiervan en mede gelet op het belang dat de wetgever hecht aan het verstrekken van inzicht in de activiteiten van de Stichting en het afleggen van verantwoording daarover aan de ondernemers in de BI -zone (zie opnieuw onder 12), is de rechtbank van oordeel dat er voor de heffing van de BIZ-bijdragen voor het jaar 2017 geen wettelijke grondslag bestaat.
25. De beroepen zijn gegrond en de bestreden uitspraken komen voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de aan eisers opgelegde aanslagen voor het jaar 2017 te vernietigen.
Proceskosten en griffierechten
26. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet de heffingsambtenaar de door eisers betaalde griffierechten aan eisers vergoeden. De rechtbank heeft in elke zaak een griffierecht van € 338,- geheven, hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van € 5.408,-.
27. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eisers gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. De rechtbank vindt dat het hier gaat om samenhangende zaken als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).Uit het Bpb volgt dat bij vier of meer samenhangende zaken factor 1,5 geldt.Dit betekent dat de rechtbank de vergoeding voor de proceskosten in bezwaar voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vaststelt op € 762,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 254,- x factor 1 (gewicht van de zaak) x factor 1,5) en dat de rechtbank de proceskosten in beroep voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vaststelt op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 512,- x factor 1 (gewicht van de zaak) x factor 1,5).
28. [eisers] is eveneens gebruiker van een (onderdeel van een) etage van de [naam] op het [naam] .
29. De heffingsambtenaar heeft de aanslag aan [eisers] opgelegd met een beschikking van 31 oktober 2017. [eisers] heeft hiertegen bezwaar gemaakt met een bezwaarschrift van 8 december 2017, dat mede namens eisers in de hiervoor genoemde beroepszaken is ingediend.
30. Met de bestreden uitspraak van 11 december 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eisers] niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar echter erkend dat van termijnoverschrijding geen sprake was en dat het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank is dit met de heffingsambtenaar eens. De aanslag die aan [eisers] is opgelegd, is gedagtekend op 31 oktober 2017 en het bezwaarschrift, dat mede is ingediend namens [eisers] , is op 8 december 2017 bij de heffingsambtenaar binnengekomen. Dit is binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken.
31. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraak van
11 december 2018 vernietigen. Mede op verzoek van partijen zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding is om zelf in de zaak te voorzien. Op de zitting hebben eisers aangegeven dat de inhoudelijke beroepsgronden in de hiervoor besproken zaken ook gelden voor deze beroepszaak. Dit betekent dat de rechtbank de aan [eisers] opgelegde aanslag zal vernietigen, omdat er ook voor de heffing van deze BIZ-bijdrage voor het jaar 2017 geen wettelijke grondslag bestond. Voor een motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen 4 tot en met 24 van deze uitspraak.
32. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de heffingsambtenaar het door [eisers] betaalde griffierecht van € 338,- vergoeden.
33. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door [eisers] gemaakte proceskosten in beroep. De rechtbank stelt de proceskosten in beroep voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 512,- x factor 1 (gewicht van de zaak)). De rechtbank ziet geen aanleiding om de heffingsambtenaar ook te veroordelen in de proceskosten in bezwaar. Het bezwaar van [eisers] is ingediend in één bezwaarschrift met de 16 eisers in de hiervoor besproken beroepszaken. Deze kosten zijn al vergoed in rechtsoverweging 27 van deze uitspraak.